Nochtans

“Wie is er onder ulieden die de HEERE vreest? Die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op de Naam des HEEREN en steune op zijn God. “ Jesaja 50:10

Een rechtstreekse vraag aan het begin van deze meditatie: ‘Vreest u de Heere?’ Het is de vraag die Jesaja aan zijn gehoor stelt. En die nu aan u gesteld wordt. Een fundamentele en alles beslissende vraag. Let erop dat het een persoonlijke vraag is. Gesteld in het enkelvoud. Door de Heere in Zijn Woord heel persoonlijk aan het hart gelegd: “Behoort u tot degenen die Mij vrezen?” Denk niet dat de Heere een vraag stelt waarop Hij het aan u overlaat
om al dan niet een antwoord te geven. Nee, Gods vinger is naar u uitgestrekt. “Hoe is dat met u? Vreest u mij? “ Een vraag die om antwoord roept.
Wat is het kenmerk van degenen die de Heere vrezen? Ze horen naar de stem van Zijn Knecht. Met een hoofdletter! Die Knecht des Heeren is in dit hoofdstuk aan het woord. Hoor wat Hij zegt: “De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven. Opdat ik wete met de moede een woord te rechter tijd te spreken….” (vers 40. Deze Knecht is dus de Profeet van de allerhoogste God. En Hij zegt nog meer: “Ik geef Mijn rug degenen die Mij slaan. En Mijn wangen aan degenen die Mij het haar uitplukken. Mijn aangezicht verberg ik niet voor smaadheden en speeksel” (vers 6). Wie is Hij, deze Knecht des Heeren? Hij is de gesmade Zoon des mensen, die geen gedaante en heerlijkheid had. Het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen. Hij heeft Hem krank gemaakt. Hij heeft Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld. Wie Hij is? Vraagt gij Zijn naam? Zo weet dat Hij de Christus heet.
En nu zijn degenen die de Heere vrezen: degenen die naar Zijn stem horen! Het is het volk dat het geklank kent. Dat Zijn stem herkent. Het zijn Zijn schapen, de schapen Zijner weide. Want zegt de Heere Jezus: “Mijn schapen horen Mijn stem. En Ik roep Mijn schapen bij name. En Ik leid ze uit!” Kent u Hem? Hoort u ook naar Zijn stem? Heeft Hij door genade Zich in die stem geopenbaard? Hebt u Hem leren kennen? En begeert u te vervolgen Hem te kennen? Kunt u daarom niet meer zonder Hem leven? Zegt u het: “Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht! Ik zoek Uw aangezicht, o Heere. Verberg Uw aangezicht niet voor mij. Keer Uw knecht niet af in toorn…” Kunt ook u met niemand anders uw leven vervolgen dan met Hem?
En nu lezen we van degenen die de Heere vrezen, van hen die naar de stem van de Knecht des Heeren horen: ze wandelen in de duisternissen en ze hebben geen licht. Vindt u dat niet vreemd? Je zou toch juist van dezen verwachten dat ze in het licht wandelen? In plaats van in de duisternis. Ja, wij kunnen dat wel denken. Maar toch lezen we hier: ze wandelen in de duisternis. En ze hebben geen licht! In Jesaja 50 zijn het de ballingen in Babel.
Ze missen de gemeenschap met de Heere. En ze denken dat de Heere hen verlaten en vergeten heeft ( 49:14). Het is voor hen aan alle kanten donker. Voor hun besef is het licht gedoofd. Hun hoop is vergaan en hun moed is ingezonken. Zo kan het inderdaad zijn in het leven van Gods kinderen. Dat het aangezicht van de Heere voor hen onzichtbaar geworden is. Onze belijdenis zegt over het aanschijn van de verzoende God, dat de aanschouwing daarvan voor de godvruchtigen zoeter is dan het leven en de verberging bitterder is dan de dood. De oorzaken van deze verberging kunnen onderscheiden zijn. Die kunnen liggen in zonden en overtredingen. Zodat de Heere in
het leven van zijn kinderen komt met tuchtigingen en kastijdingen. Denk maar aan de mensen in Babel.
Maar het kan ook anders. De Heere, Hij leidt Zijn heiligen altijd wonderbaar! (Kohlbrugge). Altijd heel anders dan zij het zich hebben voorgesteld. Zijn weg met hen gaat door een diepe zee. Belooft Hij hun het licht, dan maakt Hij alles duister. Belooft Hij hulp, dan wordt elk steunsel verbroken. Waar Hij wil bouwen, daar breekt Hij af. Waar Hij wil oprichten, daar keert Hij om. Waar Hij wil troosten, daar maakt Hij zielsbedroefd. Dat is de verborgenheid van Gods soevereine weg. Zijn weg is in de zee en Zijn pad in grote wateren. Maar zo leidt Hij Zijn volk. En Gods Kerk roept het uit: “Wie is als Gij?”
Waar komt het dan op aan? Op dat wat we vinden in onze tekst: te betrouwen op de Naam des Heeren. En te steunen op mijn God! Dat is geen gemakkelijk werk. Dat is zelfs een onmogelijk werk. Dat is midden in de nacht toch daaraan vasthouden: “God is mijn Licht, wie zou ik vrezen….” En dat is midden in de duisternissen en de golven nochtans betrouwen op de Rotssteen des Heeren. En in de grootste droefheid het
desondanks belijden: “Zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen. Ik zal mij verheugen in de God mijns heils. De Heere HEERE is mijn Sterkte.” Het is met Paulus en Silas zingen in de nacht.
Hoe zal dat kunnen? Het is vanuit mezelf onmogelijk. Het kan alleen in de gemeenschap met de Knecht des Heeren. Het is genade! Namelijk als ik door de verborgen werking van Gods Geest leef uit die Christus, Wiens weg geen andere was. Dieper dan iemand anders ging Hij de duisternis in. Zijn weg ging door lijden tot heerlijkheid. Door de dood tot het leven. En op die weg neemt Hij ze allen mee die door het waarachtig geloof een plant met Hem zijn geworden. Dan kan ik niet anders dan achter Hem aan, de overste leidsman en Voleinder des geloofs. Maar dit is mijn troost waar ik dan ook kom – hoe zwart de nacht ook is – Hij is er al geweest en Hij heeft het pad al gebaand. Dan kan het in de duisternis toch zijn: “Ik steun op God, mijn Toeverlaat. Dies heb ik niets te vrezen. Wie God
vertrouwt, dien deert geen kwaad. Uw tent zal veilig wezen…” Is dat ook uw perspectief?
Ds. J.M.J. Kieviet

Geplaatst in Meditaties.