En Jezus zeide tot hen: “Ik ben het Brood des levens; Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.”
Johannes 6:35
Dagelijks eten we brood. Het is voor ons nodig om in leven te blijven. De Heere Jezus zegt van Zichzelf dat Hij, als het Brood Gods, de wereld het leven geeft (vers 33). Hij neemt de wereldhonger weg. Honger, die ontstaan is door de zonde, het verlaten van God. In deze honger is geen mensenhulp mogelijk. De dood is het gevolg. Niet alleen het sterven, maar de eeuwige dood! In deze geestelijke hongersnood is Christus uit de hemel gekomen!
Hij is het levengevende en daarmee levensreddende Brood. Nee, niet voor een bepaalde elite en dat een ander gedeelte er niet bij mag… Ook niet mondjesmaat. De wereld! Dat is de verkondiging van de Heere Jezus!
Vervolgens lezen we dat de Heere Jezus zegt: ‘Ik ben het Brood des levens.’ Het Brood dat de wereld het leven geeft, is goddelijk Brood. De woorden ‘Ik ben….’, herinneren aan de woorden waarmee de HEERE Zich bekend heeft gemaakt aan het volk Israël. Deze woorden gebruikt de Heere Jezus om Zich nu voor te stellen. Hemels brood voor hongerigen. Hij is machtig, niet alleen om de aardse honger te stillen, maar om juist de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer weg te nemen.
Wat hierop volgt is van groot belang: de noodzaak van het geloof in Hem en het komen tot Hem. De Heere Jezus gebruikt nog een beeld en wel van drinken. Daarmee wordt in het woord van de Heere Jezus Jesaja 55:1 zichtbaar: “O alle gij dorstigen! Komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt, zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.’ Het is de nodiging tot het heil, ja om tot Christus te komen die de Heere laat uitgaan. Dat er brood is, is niet genoeg. Wij moeten gaan tot de uitdeler van dat brood en het eten. Er is water om te drinken. ‘O, alle gij dorstigen! Komt tot de wateren.’ De Heere Jezus roept op om in Hem te geloven.
‘Kan ik dat dan?’ zo vraagt iemand zich af. Laten we nauwkeurig lezen wat er in onze tekst staat. De Heere Jezus gebruikt twee woorden: komen en geloven. Geloven in Christus is het getuigenis van God over Zijn Zoon geloven. Hij is van God gekomen om het verlorene te zoeken. Geloven is om als een verlorene Hem aan te roepen: O God, wees mij zondaar genadig. Om zo alleen op de verzoening door Christus te rusten. Want Hij heeft ‘onze eeuwige honger en kommer’ weggenomen! Dit geloven gaat dan ook samen met een komen tot Hem. In liefde gaat het hart tot Hem uit. Geloven en komen zijn dus wel onderscheiden, maar moeten we niet van elkaar scheiden.
Duidelijk wordt dit in Hebreeën 11:6. We lezen daar: ‘Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken.’ Door te geloven kom ik. Wanneer iemand dan zegt: ‘Ik kan niet tot Christus komen’, dan is het antwoord: ‘Dat klopt, omdat u niet in Christus als de van God gezondene gelooft.’ Omdat u zich niet als een verlorene kent tegenover God, hebt u ook geen Christus nodig Die het verlorene zoekt. U kan niet komen, omdat u niet wilt! U wilt niet omdat u geen Borg nodig hebt die in de wereld gekomen is om stervende mensen het eeuwige leven te geven! Gaat dit over u, over jou?
Het evangelie wordt echter nog dieper ontvouwd. De Heere Jezus Die ons oproept om in Hem te geloven, weet ook van ons ongeloof. Dat volgt namelijk in vers 36. ‘Maar Ik heb u gezegd, dat gij Mij ook gezien hebt, en gij gelooft niet.’ Geen geloof, geen komen tot Christus. Ook al zien zij Hem, en hebben misschien wel van het brood gegeten dat door Zijn almacht aan duizenden was uitgedeeld. Dat is de eeuwige nacht!
Maar juist dan klinken die heerlijke woorden van vers 37: ‘Al wat Mij de Vader gegeven heeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Ze zullen komen. Als een verlorene, onwillige, ongelovige in zichzelf. Onweerstaanbaar getrokken om zich niet meer achter onmacht, onwil en ongeloof te verschuilen maar om voor God te belijden: Ik heb gezondigd. Om zo in Hem te geloven, ja, tot Hem te komen. Dat is eten en drinken. Is Hij voor u al het leven geworden?
Ds. A. Hoekman