‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen’
Joh. 14: 2a
Deze tekst spreekt van een huis en van woningen. In het ene huis zijn woningen ondergebracht. God is de Hoofdbewoner en nu stelt Hij Zijn huis open voor zondaren.
Het is alles van de Vader. Het is het huis ‘Mijns Vaders’. Het is een heerlijk huis, de hemel. Alles getuigt daar van heiligheid en volmaaktheid, van rijkdom en aanzien.
Heerlijker dan het schoonste paleis. Salomo sprak ervan dat de hemel der hemelen Hem niet kunnen bevatten. De heerlijkheid van de hemel blijkt uit wat de apostel Paulus meedeelt. Hij was opgetrokken geweest tot in de derde hemel en daar had hij dingen aanschouwd die onuitsprekelijk waren. Hoe zouden wij er dan over kunnen schrijven. Het was zelfs niet geoorloofd daarover te spreken. Als de hemel een ogenblik opengaat, wordt de aarde verlicht met de glans ervan; dan straalt de heerlijkheid des Heeren over de aarde uit. Denkt u maar aan de engelen in de velden van Efratha.
Deze hemel nu is de vaste plaats van Gods woning. Van deze hemel vormde het heiligdom op aarde een afschaduwing. Het Heilige der heiligen symboliseerde de woonstede Gods. Niemand mocht daarbinnen gaan dan alleen de hogepriester, eenmaal per jaar, met het bloed der verzoening. Dus leek dat Heilige der heiligen volkomen ontoegankelijk. Niemand mocht daar komen. De dood dreigde er zelfs.
Wat een ruimte spreekt er dan in onze tekst. Men kan vrij tot God naderen. Hij neemt zelfs zondaren en goddelozen op in Zijn woning. Dat zouden wij niet zo snel doen, een massa mensen in ons huis opnemen, die slecht bekend staan en geneigd zijn ons te haten. Wat een groot wonder: vuile zondaren mogen komen wonen, voor eeuwig, bij de Heere. De hemel staat open voor velen, die daar allerminst thuis horen, die eens werden verdreven uit het Paradijs en moesten dolen op een vervloekte aarde, als daklozen en ontheemden.
De zondaar krijgt weer een thuiskomst. Hij mag weer spreken van een Vaderhuis, een plaats waar hij als kind thuishoort en waar hij terecht kan en waar op hem gerekend wordt. Denkt u maar eens aan de thuiskomst van de verloren zoon. Hij had daar geen enkel recht of bezitting meer en niettemin werd hem uit genade een plaats verleend.
Weet u al van een thuiskomen bij God? Is dat huis reeds uw begeerte geworden? Een huis is een plaats van veiligheid. We bouwen onze huizen tegen de dreiging van noodweer en donkerheid. Daar schuilen we in de storm, daar zijn we beschermd tegen de bittere koude of de brandende zon. Hoe nodig hebben we dat. De nacht komt, waarin niemand werken kan. Eens breken de stormen en de vloeden over ons los. Tegen de dreiging van de buitenste duisternis riepen de dwaze maagden om binnen gelaten te worden. Zoeken we dan toch deze veiligheid in die eeuwige woning. De Heere nodigt ertoe. Er is plaats. U kunt een beroep op de gastvrijheid van de Heere doen.
Dat kan omdat Christus het zegt. Hij doet twee dingen: Hij gaat heen om plaats te bereiden en Hij komt weder om hen tot Zich te nemen.
Dat verklaart het geheim. Christus kwam wonen op aarde. Hij zocht een woning. We zouden denken dat alle deuren wel voor Hem open gingen, toe Hij naar deze wereld kwam. Maar reeds in Bethlehem was er voor Hem geen plaats. Hij moest later uitroepen dat de vogelen des hemels nesten hebben en de vossen holen, maar de Zoon des mensen had helemaal niets, waar Hij het hoofd kon neerleggen. Dat is onbegrijpelijk. Bij God is plaats voor u, bij u was of is geen plaats voor de Heere. Jeruzalem sloot haar poorten voor Hem. De Samaritanen wilden Hem niet ontvangen. Nazareth wilde Hem van de hoogte neerstoten in de diepte. Geen plaats, geen woning.
Golgotha is de plaats waar de Heere helemaal uitgestoten wordt. Daar is Hij volkomen dakloos. Geen enkele plaats wordt Hem gegund, noch in de tempel, noch op aarde. Zo moest de Heere Jezus plaats maken voor zondaren. Hij moest de hemel verlaten en op een vervloekte aarde komen. Daarom kan er nu plaats zijn bij Hem voor ons.
Vele woningen! Maar Hij moest dus eerst plaats maken; zonder dat was er geen plaats. Maar dat heeft Hij gedaan. Er is toegang tot de hemelse woningen.
Maar dan is er nog iets. De Heere moet Zijn kerk daarna ook nog komen halen. Ik kom weder en zal u tot Mij nemen. Dat is de toepassende bediening van de Heilige Geest. Hij maakt ook plaats bij ons voor de Heere. In die weg gaat de Heere wonen in mensenharten. Het werk der verlossing bestaat in twee dingen: zondaren wonen bij de Heere in de hemel en de Heere woont bij hen, op aarde. Hemel en aarde worden verenigd te zaam.
We mogen deze twee lijnen niet vergeten. Christus heeft niet alleen iets gedaan voor ons, maar ook in ons. Hij moest in de hemel plaats bereiden voor mensen en tegelijk moest er op aarde, onder de mensen, plaats bereid worden voor de Heere.
Daarom spreken we van de verwerving en van de toepassing. Beiden zijn ook nodig. Het voorwerpelijke en het onderwerpelijke aspect van de bediening van Christus komt hier duidelijk uit. Hij komt weder en zal de Zijnen tot Zich nemen. Dan wordt de bediening der verzoening uitgewerkt in mensenharten en worden zij pasklaar gemaakt voor de hemel. Is de Heere al komen wonen in uw hart? Hoe rijk is dat als we Hem hebben leren ontvangen. Dat strekt tot vervulling van uw hart en leven. De Heere woont bij zondaren. Dan zult u eenmaal woning vinden bij de Heere.
Is er in uw leven reeds een begeerte gekomen naar die eeuwige woningen? Leeft in uw hart wat we zo vaak uitgedrukt vinden in de psalmen, als er gesproken wordt van het verlangen naar Gods woningen. Velen verlangen op hun sterfbed wel in de hemel te komen, maar er was eigenlijk nooit echte liefde tot het huis des Heeren op aarde. Ze lieten gemakkelijk hun plaats leeg. Dat zijn dingen die niet te rijmen zijn met elkaar. Vele woningen in de hemel; vele plaatsen in de kerk. Vindt u dat laatste ook een vreugde? Dat is een onbetwistbaar kenmerk.
Wat erg als we bij de wetenschap van die vele woningen toch nog eenmaal zouden omkomen en voor een gesloten deur komen. De Heere Jezus heeft alles gedaan en de deur staat open. Zoek het leven bij Hem. Dan wordt beleefd:
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
op aarde nevens U toch lusten,
niets is er waar ik in kan rusten!
Ds. P. Roos