“Zijn geboden zijn niet zwaar!”
1 Johannes 5:3
Is dit niet een opmerkelijk woord? Gods geboden zijn niet zwaar? En zij vragen toch zoveel! Ze zijn zo alles omvattend! Om nu maar te blijven in de gedachtekring van Johannes, de apostel der liefde: Gods geboden vragen een liefde tot de Heere met geheel ons verstand, met geheel onze ziel, met geheel ons gemoed en met al onze krachten. Gods geboden willen vervuld worden in volmaakte liefde. In een liefde die zich openbaart in een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid. Gods geboden vragen ook liefde tot onze naaste. Een liefde die ongeveinsd is, oprecht, hartelijk, blijvend, altijd vergevingsgezind, ootmoedig. Ze vragen zelfs een liefde tot hen die ons vijandig bejegenen, zodat we vurige kolen hopen op het hoofd van degenen die onze ondergang bedoelen!
Johannes, hoe kunt u dat nou zeggen: “Zijn geboden zijn niet zwaar”? Daar komt nog iets bij! God komt met Zijn alles vragende geboden tot ons, kleine, zwakke, zondige mensen, die van zichzelf toch onbekwaam zijn tot enig goed werk en zelfs geneigd om zowel God als de naaste te haten in plaats van lief te hebben en Gods geboden met gedachten, woorden en werken te overtreden. Die geboden komen tot ons, van wie het toch geldt: ”Onze kracht is klein, de driften veel, het hart onrein”? Moet zelfs de apostel Paulus niet belijden: “Als ik het goede wil doen, dan ligt het kwade mij bij”? En zijn wij dan allen van nature niet “vleselijk, verkocht onder de zonde”? Nog eens, Johannes, hoe kunt u nu zeggen: “Zijn geboden zijn niet zwaar”? En toch is het waar! Want er is lust bij Gods kind en er is kracht bij de Heilige Geest! Er is lust bij Gods kind. Als de Heere een zondaar vernieuwt en Zijn liefde in zijn hart uitstort, dan wordt het zijn lust om de Heere te vrezen en in Zijn wegen te wandelen en om Gods geboden te bewaren, om die te doen uit dankbaarheid. Welnu, een werk dat overeenkomt met iemands verlangen valt toch niet zwaar? De wedergeboren zondaar heeft een vermaak in de wet Gods naar de inwendige mens. Hij heeft Gods geboden( niet één uitgezonderd) hartelijk lief. Hoe zouden dan die geboden zwaar kunnen zijn voor iemand die er
door genade lust in vindt? In de dienst van de Heere vergrijsde Johannes: het is toch waar! Gods geboden zijn niet zwaar! Althans, en zo is het bedoeld: voor degenen die lust kregen om de Heere te vrezen! Er is lust bij Gods kind! Er is kracht bij de Heilige Geest. Ja, dat ook! Hoe zwaar een last op zichzelf ook mag zijn, de zwaarte komt
niet in aanmerking, als er maar genoeg kracht aanwezig is. Wat een kind niet kan dragen, tilt een man met het meeste gemak op. Gods geboden zijn niet zwaar! O ja, zonder genade haten wij God en Zijn geboden en zullen we er eens onder verpletterd worden. Maar waarom vallen Gods geboden ook Gods kinderen nog vaak zo zwaar? Omdat ze maar al te dikwijls “naar het vlees” wandelen en niet “naar de Geest”. Omdat de “oude mens” met zijn zondige begeren maar al te dikwijls boven drijft. Omdat ze gedurig weer proberen in eigen kracht Gods geboden te doen.
Omdat zij maar al te weinig bereid zijn om zichzelf te verloochenen. Omdat…maar waar vind ik het einde? Wat
klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden… En toch, wanneer we door genade mogen behoren tot degenen die de Heere liefhebben en dus door een waar geloof aan Christus verbonden mogen zijn als een levende rank aan de Wijnstok, dan zegt ons hart ‘amen’ op dit woord van de apostel: “Gods geboden zijn niet zwaar!” En we verstaan de dichter helemaal en stemmen er hartelijk mee in Psalm 19:24 berijmd ‘k Zal Uw geboon, die ik oprecht bemin Mijn hoogst vermaak, mijn zielsgenoegen achten Ik reken die mijn allergrootst gewin Ik grijp ernaar en zal er heil uit wachten Ik heb ze lief en zal met hart en zin Al ’t geen Gij ooit hebt ingezet, betrachten.
Wijlen ds. M. Vlietstra