En het zal zijn, in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
Romeinen 9:26
Kinderen van de levende God! Dat is een verheven uitspraak. Paulus gebruikt deze woorden om aan te geven dat ook heidenen zullen mogen delen in de genade van Christus. De apostel spreekt in het teksthoofdstuk over de verkiezing. God is vrij met Zijn maaksel te doen zoals Hij wil. Het leem kan de pottenbakker niet ter verantwoording roepen. Dat zijn diepe gedachten. Hij spreekt namelijk over vaten des toorns en vaten der barmhartigheid. Diep aangrijpende taal. We zouden dan geneigd zijn in vertwijfeling te vragen: Heeft het dan nog wel enige zin om de Heere te zoeken in Zijn Woord en Zijn dienst? Leidt het niet tot wanhoop bij hen die ernstig zoeken zalig te worden? Juist in dit verband noemt Paulus dan plotseling en bijna ongedacht en onverwachts de roeping. “Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen”(vers 24).
Zo komt de verborgen verkiezing ineens in de openbaarheid als de roeping genoemd wordt, met daarbij zelfs het woord “ons”. Hij heeft óns geroepen. Daar kunnen we weet van hebben. Daaraan kunnen we ons toetsen. Daarin kunnen we ook grond vinden om de Heere te zoeken, want Hij zocht ons eerst, in de roeping, in de prediking.
Deze roeping komt dan tot Joden en heidenen. En deze roeping komt en kwam in een bijzondere weg tot ons. Althans, hier wordt een bijzondere weg aangegeven en het is ook Gods geëigende weg om zondaren zo te roepen.
Het loopt dan uit op de gezegende vrucht dat tot hen gezegd zal worden: “Gij zijt kinderen van de levende God.” Dat wordt in een bepaalde “plaats” gezegd tegen hen. U mag hier denken aan de plaats waar de prediking wordt gehoord; dat is voor ons de kerk. In Hosea’s dagen was deze plaats niet speciaal bepaald en gebonden. Hosea, wiens woorden hier immers door de apostel worden aangehaald, sprak tot het volk willekeurig op straat of in de voorhof.
Voor Joden, Spaanssprekenden en Hollanders is echter de inhoud van de prediking hetzelfde. Zo blijkt de Heere met mensen om te gaan. Zo kleedt Hij het Evangelie in, in deze vorm. Wat is dan die bijzondere vorm?
In die bepaalde plaats, zeg maar in de kerk, wordt eerst tot hen gezegd: “Gij zijt Mijn volk niet.” Daarna slaat het geheel om en worden deze mensen toch kinderen Gods genoemd. Dat kwam voor Israël in de dagen van Hosea hard aan. De Heere onttrok Zich blijkbaar aan het volk. Niet Mijn volk, niet ontfermd!
Hoe kon de Heere dat zeggen? Dat was vanwege de voortdurende ontrouw van het volk. Even later zal de Heere zeggen dat Hij het huwelijk ontbindt en verbreekt. Dat is niet gering. Israël was als een ontrouwe echtgenote, die zich afgaf met anderen. Zij was dus eigenlijk degene die het huwelijk had ontbonden. Nu doet de Heere het ook.
Zo ver kan het komen. Niet Mijn volk! Dat werd ook tegen de heidenen gezegd. Omdat deze zich uitleefden in afgodendienst en zonden, betoonde de Heere daarover Zijn toorn (Rom.1). Dus Jood en heiden kregen eerst allemaal te horen dat ze er helemaal buiten stonden. Dat ontneemt alle hoop bij tijden en dat brengt tot vrees en droefheid. Dat gebeurt in elke rechte prediking, ook nu nog. Maar daardoor wordt het wonder wel heel groot. Deze mensen horen een vervolg. Gods ongenoegen is niet het laatste woord. In die plaats waar ze eerst hoorden dat ze erbuiten stonden, horen ze bij verrassing het grote wonder: “Gij zijt kinderen des levenden Gods.” Dan is het een groot wonder. De Heere komt er op terug. Hij trekt hen naar Zich toe. Hij spreekt vanuit Zijn ongebroken en ongeschonden liefde. Omdat Christus deze weg ook gegaan is aan het kruis, toen Hij afgewezen werd door God, daarom kunnen nu verstoten zondaren om Zijnentwil horen van het kindschap.
Zo worden zondaren geroepen. De Heere moet hen eerst wel Zijn toorn over de zonden meedelen, dat kan niet anders. Maar Hij laat het er niet bij. Het komt toch allemaal goed voor hen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Zij zien dat Gods trouw duurt tot in eeuwigheid. Ook al lijkt Gods Woord anders, de belofte ligt onwrikbaar vast.
Zo gaat de prediking overal uit tot zondaren, hier en in heel Europa, in de gehele wereld. We kunnen hier veel uit leren. Eerst dit: de Heere gaat zo ver dat Hij Zich onttrekt. Als zondaren in die weg van ontdekking worden geleid, menen zij om te komen. Er lijkt geen hoop. Het lijkt afgesneden. Maar, hoewel dat de hoogste ernst is, is dat niet het laatste. Ook al ziet u geen enkele weg meer, er is bij de Heere een weg open, namelijk de weg van vrije genade in Christus. De Kananese vrouw moest diezelfde weg gaan: eerst erbuiten, daarna erbinnen geplaatst. Ninevé maakte hetzelfde mee. Dat geeft hen moed die niets zien dan oordelen. Er is bij de Heere oneindig meer. Het leert ons ook dat deze weg een wonder moet worden. In die plaats, op die manier. Kennen wij die plaats wel? Waar alle hoop ons geheel ontviel? Dat wordt een heerlijke plaats. Het loopt uit op het nieuwe Jeruzalem. Het is de plaats van de Pinksterkerk in Handelingen 2. Mogen onze kerken, hier en in Spaanssprekende landen, zulke plaatsen zijn!
En verder: Joden en heidenen gaan dezelfde weg. Dat geeft perspectief voor het zendingswerk. Zo gaat voor een doorn een dennenboom op. Het mag ook Gods knechten moed geven, tegelijk ook onderwijs. Dit werk lijkt vruchteloos, maar toch is die arbeid niet ijdel in de Heere. Mozes zei het zo: “Het leven en de dood heb ik u voorgesteld; kies dan het leven!”
Ds. P. Roos