‘Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN’
Genesis 6:8
Maar Noach….Hij vormt een uitzondering. Dankzij het feit dat de Heere onderscheid gemaakt heeft waar het van nature niet was. Nee, Noach was niet anders en niet beter dan de rest. Hoewel hij een godzalige vader had, die bij de geboorte van zijn zoon profeteerde over de troost die God door dit kind zou geven, was ook Noach van nature een kind des toorns en gold ook van Noach wat Genesis 6:5 zegt over het gedichtsel van de gedachten des harten, dat te allen dage alleen maar boos is. Zo staat het er immers met elk mens voor! Ook met u en mij. Is dat niet diep vernederend en verootmoedigend?
Noach was dus net als de anderen op weg naar het verderf. En op die weg ging de mensheid van die tijd met een sneltreinvaart voort. De toenemende goddeloosheid zou niet altijd ongestraft kunnen blijven. Dat duldt Gods glorie niet. Dus zal het oordeel komen. Over alle mensen. Niemand en niets uitgezonderd.
Maar Noach…. God gaat onderscheid maken. Op grond waarvan? Is het omdat van Noach gezegd kan worden dat hij rechtvaardig is en oprecht in zijn geslachten en dat hij met God wandelt?
Ja, dat laatste wordt wel gezegd, maar dat wordt hier niet vermeld als de verklaring waarom God Noach genade bewijst. Het getuigenis van vers 9 is niet de grond voor wat er in vers 8 staat. Het is er de vrucht, het gevolg van. Maar waarom vindt Noach dan genade in Gods ogen? Het woord “genade” zegt het al. Genade is immers altijd iets onverdiends. Genade is altijd vrije gunst. Onverdiende gunst aan een onwaardige bewezen. Genade komt altijd eenzijdig van Gods kant en die kan een mens nooit verdienen. Genade is iets van het Goddelijke welbehagen. God ontfermt Zich over wie Hij wil…
Dat zit er achter als onze tekst zegt dat Noach genade vond in de ogen van God. En zo maakt God Noach anders dan anderen.
Heeft Noach dan iets te roemen? Ja, in de vrije gunst die eeuwig God bewoog. En het is hem tot diepe verwondering geweest. Waarom was het op mij gemunt, daar zovelen verloren gaan die Gij geen ontferming gunt. Dat is toch voor allen die genade mogen ondervinden de vraag. Daar komt een mens nooit mee klaar. Waar heb ik dat aan te danken. Ik een kind des toorns van nature. Nooit iets anders gedaan waarmee ik de Heere kon behagen. Geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed. En dan toch genade ontvangen….Hoe kan dat? Krijg ik dat ooit klein?
Maar dan komt het ook openbaar in Noachs leven. Het is onmogelijk dat degene, die Christus door een waar geloof ingeplant is, niet zou kunnen voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Dan kan de Schrift – dankzij die genade Gods in Noachs leven – van deze man ook zeggen dat hij rechtvaardig was en oprecht en dat hij met God wandelde. Daar komt het in openbaar. In zijn verhouding tot God, in zijn verhouding tot de naaste. Dan wordt immers de wet in het hart geschreven en gaan we toch met een ernstig voornemen niet maar naar sommige, maar naar al de geboden van God beginnen te leven. In ware liefde tot God en onze medemens. Ja, dan komt er de wandel met God. De verborgen omgang met God.
Kennen we dit genadegeheim? En dit genadeleven? Net zomin als Noach er buiten kon, kunnen wij er buiten. In de genade ligt de enige mogelijkheid in dit leven staande te blijven en door dit leven heen te komen en voor de rechterstoel van God te kunnen bestaan. De genade van onze Heere Jezus Christus is ook in onze goddeloze tijd het enige waar een mens genoeg aan heeft.
Ds. P. den Butter