Een brutale melaatse?

                ‘Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.’
                             ‘Ik wil, word gereinigd!’
                                        Matth. 8:1-4

Zou er voor mij nog genade te verkrijgen zijn? Dat is de vraag waar mensen mee kunnen zitten. Wat kan het
moeilijk, ja onmogelijk worden, om dat te geloven, juist als je zicht hebt gekregen op de veelheid en de grootheid van je zonden. Ondertussen is het wel van levensbelang dat er zekerheid komt omtrent deze vraag. De geschiedenis van de genezing van de melaatse wil ons erbij helpen.

Melaats-onrein.
We ontmoeten deze melaatse temidden van de vele scharen die na afloop van de Bergrede Jezus volgen. Vele volgelingen zien in Hem een groot profeet. Maar deze man heeft behoefte aan meer dan een profeet. Daarom wordt hij er door Mattheüs uitgelicht. Hij volgt niet alleen, maar hij “komt” tot Jezus. Dat is een wonderlijke zaak als je de man nader bekijkt. Hij is immers melaats en een melaatse moet op een afstand blijven. Dat vereist de ernst van zijn ziekte. Niet alleen heeft hij vuile zweren
en builen op de huid, maar heel het lichaam is ongeneeslijk ziek. Langzamerhand wordt heel het lichaam verminkt. Voor de veiligheid van de mensen heeft de wet van Mozes voorgeschreven dat een melaatse uitgesloten wordt van de
maatschappij, en trouwens ook van de eredienst. Dat laatste komt ook omdat een melaatse ‘onrein’ is in
geestelijke zin. De joden hebben melaatsheid van ouds gezien als een teken van de vloek van God over het leven van de zondaar. In die zin is deze man een beeld van ons allen. Zijn we er al aan ontdekt? Dat moet, ook opdat er ruimte komt in het hart voor Christus. Bij deze man is dat blijkbaar gebeurd. Hij heeft niet alleen zijn ziekte ondervonden, maar ook iets van de diepe nood van zijn zondaarsbestaan gepeild. Dat blijkt uit zijn eigen woorden; hij behoeft niet zomaar genezing, maar reiniging.

Vertrouwen
Behalve dat hij door zijn vraag aan de Heere iets over zichzelf verraadt, blijkt ook uit die woorden hoe hij tegen de Zaligmaker aankijkt. Wat blijkt dan? Dat hij een zeker vertrouwen in Hem heeft. Dat blijkt allereerst uit de aanspraak: Heere! De melaatse erkent Hem als de machtige Heere. Die in staat is om ellendigen te helpen. Dat zegt hij vervolgens ook met zoveel woorden: ‘ indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”. Ik weet niet of U dat wilt, maar als U bereid bent mij te helpen, dan kunt U het doen!

Is dat misschien ook de taal van uw hart? Dat Hij het doen kán,
geloof ik wel, in ieder geval voor ieder ander! Zo kunnen we daarmee bezig zijn. Maar heeft u het al zo tegen de Heere Zelf gezegd? En dan zo persoonlijk als deze melaatse: ‘indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.’ Niet een ander maar mij! Zo de Heere aan te roepen is een daad van geloof. Het is nog wel pril. Het is misschien ook een geloof met veel twijfels, omdat je zegt: het zou terecht zijn als Hij mij weg zou sturen want ik ben een onreine. En toch: wie zo die nood aan Hem bekend maakt en vertrouwen mag oefenen in Zijn macht…..die wordt in dat vertrouwen niet beschaamd. Dat heeft de melaatse ook ondervonden. De Zaligmaker loopt niet weg en stuurt hem niet weg. Dat duldt Zijn zondaarsliefde niet. Hij is gekomen verlorenen te zoeken en ellendigen te verlossen. Als een zondaar tot Hem komt, dan vindt hij genade. Het antwoord bewijst het.

Woord en daad.
Eigenlijk gebeuren er twee dingen. Jezus antwoordt in woord en daad. Zijn woord is een heerlijk getuigenis van Zijn
ontferming: ‘Ik wil!’, zegt Hij. Is dat geen bemoediging voor wie twijfelt aan Zijn bereidwilligheid? Jezus zegt: ‘Ik wil’. En Hij zegt ook: ‘wordt gereinigd’. De macht waaraan de melaatse man zich vastklampte wil Hij in dienst stellen van Zijn liefde. Zo is de Heere Jezus. Hij heelt gebrokenen van harte en Hij verbindt ze in hun smarten, die in hun zonden en ellende tot Hem zich ter genezing wenden!

Hoe?
Hoe de Heere Jezus dat kan doen? Hoe dat gaat? Let dan ook op Zijn daden. Want nog voor Hij met Zijn mond het antwoord geeft, ligt daar al een antwoord in. De melaatse, die tot Jezus kwam….hij heeft gehoopt op ontferming. Van de mensen hoefde hij het niet te verwachten, die deinsden bij het zien van zijn verminkte lichaam verschrikt opzij. Maar zo niet de Zaligmaker. Die stapt niet opzij of achteruit, maar op hem toe. En dat niet alleen, Hij raakt hem nog aan ook! Teken van meeleven? Dat ook! Teken van gemeenschap met deze uitgestotene? Dat ook! Maar niet alleen. Hij is niet alleen medelijdend, want dan had je er nog niets aan. Maar Hij is de schuldovernemende Borg. Dat blijkt als Hij de melaatse aanraakt. Want wie een melaatse aanraakt, wordt zelf onrein. En zo neemt Christus – met dat Hij de melaatse reinigt – de ziekte over, om hem mee te dragen naar het vloekhout van Golgotha. Ziet u Hem? Is Hij geen liefdevolle Borg? Hij is de Zaligmaker van hopelozen. Hij is de Redder van verlorenen. En Hij kan dat doen omdat Hij hun nood tot de Zijne maakt. Hij maakt Zich één met zondaren. Hij ruilt met hen van plaats. Zij
de reinheid en het leven.

Hij de onreinheid en de dood! Zo openbaart Hij Zichzelf in Zijn Woord als de bereidwillige
Borg. En Hij vraagt om geloof. Geloof dat Hij Zelf bovendien wil schenken en dat het uit Zijn mond mag horen: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’
Ds. A. van der Zwan.

Geplaatst in Meditaties.