Wijders geschiedde des Heeren Woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij Jeremia? En ik zeide;
Ik zie een amandelroede.
(Jeremia 1:11)
Geweldig is de opdracht, die de Heere aan Jeremia gegeven heeft in het ogenblik van zijn roeping tot profeet. Hij wordt gesteld over volken en over de koninkrijken om uit te rukken en af te breken en te verderven en te verstoten, óók om te bouwen en om te planten.
Zwaar is dus allereerst wel de taak, die Jeremia wacht. Hij moet maar geen liefelijke boodschap brengen in de eerste plaats. De boodschap is het meest afbrekend en verdervend. En dat valt niet mee als we zo’n taak krijgen.
Daarbij is de opdracht niet beperkt.
De Heere zegt het tot Jeremia, dat hij gesteld is over de volken en de koninkrijken. Hij moet staan met Gods Woord maar niet alleen in het midden van het volk van Juda. Ook in het midden van de volkeren moet hij Gods Raad en Gods weg met de volkeren der aarde verkondigen.
Tenslotte voorzegt de Heere daarbij de uitwerking van het door Jeremia gepredikte Woord. De opdracht predikt de uitwerking van de verkondiging. Het Woord zal kracht doen: uitrukkend èn verdervend, ook bouwend en dat in het midden van Israël, maar óók onder de volkeren.
Zou het niet te verstaan zijn, dat in het hart van Jeremia de vraag is opgekomen, hoe of dit alles vervuld zal worden?
We lezen in dit gedeelte van zo’n vraag niet bij de Profeet. Te verwonderen zou hij in ieder geval niet zijn. Hoe moet hijzelf het Woord brengen, zwak van krachten als hij is? Hoe kan dat Woord wat goeds teweegbrengen bij het volk van Juda, dat vol van vijandschap en afkeer is tegen ’s Heeren Woord? Ja, hoe zal het ooit kracht onder de volkeren bewijzen, die toch in ’t geheel niet vragen naar de God van Israël?
Maar gevraagd of niet, de Heere komt Jeremia te hulp om hem te bemoedigen bij de zware taak, die hem wacht. De Heere kan bemoedigen met kleine dingen. Hij wijst de profeet op een amandelroede, een tak dus van de amandelboom. Het maakt hier niets uit of die tak in de buurt van Jeremia in werkelijkheid gevonden werd of dat de Heere hem die in een visioen getoond heeft.
’t Gaat tenslotte maar om het onderwijs dat door het gezicht op de amandeltak gegeven wordt. En in dat onderwijs spreekt al de nederbuigende goedheid des Heeren. Zoals Hij nederbuigend goed is voor allen, die waarachtig worstelen met de vervulling van Zijn Woord in eigen leven en daarbuiten.
Wat heeft zo’n amandeltak dan te zeggen?
De amandelboom werd in Palestina vrij veel gevonden, zoals trouwens toch in de landen langs de kust van de Middellandse Zee. Hij kan vergeleken worden met onze perzikboom.
Het behoort tot één van de eigenschappen van de amandelboom, dat de bloesem vóór de bladeren komt.
Bovendien bloeit deze boom zeer vroeg, reeds eind januari of begin februari zijn de rose en witte bloesems al te zien.
Vandaar droeg deze boom in het Hebreeuws ook een naam, die we zouden kunnen vertalen als de wakende of de
wachtende. Terwijl alles nog sliep in de winterslaap in het rijk van de natuur, was deze boom al wakker met de frisse en sprekende bloesem.
En juist om dat laatste gaat het. Dit kleine stukje natuur gebruikt de Heere om wat van Zichzelf te openbaren aan Zijn Profeet. Hij zegt het Zelf: Ik ben wakker over Mijn Woord om dat te doen.
Jeremia wordt niet ontslagen van de roeping om dat Woord te prediken. In ’s Heeren Naam moet hij de boodschap brengen of ernaar gevraagd wordt of niet. Of hij ziet, dat zij ernaar luisteren of dat hij bemerkt dat zij er niet naar luisteren.
Echter: De Heere is wakker om dat Woord te doen! Hij geeft het Woord, Hij doet het prediken, maar Hij vervult het ook. De Heere is vroeg wakend. Geen macht ter wereld is Hem vóór. Geen duivel kan eerder beginnen dan Hij. Het zal voor Jeremia wel anders lijken. Menigmaal zal hij denken dat het Woord niets doet en nooit vervuld wordt noch in afbraak van het zondige
hart van het volk, noch in opbouw van wat Gode welbehagelijk is. Maar nu wil dit onderwijs hem juist bepalen bij een zaak, die hij niet ziet en die nochtans werkelijkheid is.
De Heere waakt al over Zijn Woord, vóórdat het vijandige bestaan tegen dat Woord tekeer gaat.
De Heere blijft waken. Net zo lang totdat Zijn Woord vervuld is. Met die God kan hij de toekomst in, hoe moeilijk en vol strijd die toekomst zal zijn. Trouwens het is niet zijn eigen woord, dat vervuld wordt.
’t Is het Woord des Heeren en die wakende God staat in voor Zijn eigen getuigenis.
Spreekt dit hemels onderwijs niet bemoedigend voor al Gods dienstknechten en voor allen die God vrezen in deze tijd? De aanslagen van de vorst der duisternis verdubbelen en zijn listiger dan ooit. Meer dan ooit komt ook de vijandschap openbaar tegen de afbraak door Gods Woord.
Waakzaamheid is geboden in het prediken van Wet en Evangelie. Bang kan de vraag zijn: Heere, wat zal er van
terecht komen?
Och, misschien leeft die vraag wel in eigen hart, als ge vreest dat de doorwerkende kracht van Gods Woord bij u niet
gevonden wordt. Eigen vijandschap tegen het Woord van vrije genade wordt dan steeds meer ontdekt. De Heere ontslaat geen mens van de waakzaamheid bij Zijn getuigenis. Geen dienstknecht. Geen kind des Heeren.
Maar Zijn waakzaamheid is de waarborg, dat Zijn Woord kracht doet. Hij is wakend, al gaat ge op een weg van duizend onmogelijkheden. Hij is wakend, al schijnt de weg van dat Woord in uw hart ook van alle zijden toegesloten. En Hij geeft Zelf ’t bewijs daarvan, als met een verbroken hart om genade geroepen wordt.
Erg is het als dat Woord voor uw hart en leven geen kracht tot zaligheid is. God waakt over Zijn Woord, als ge in hardigheid des harten tegen dat Woord verhardt.
Hij slaapt niet bij uw zonden en ongerechtigheid. Hij geeft u nog de tijd der lankmoedigheid tot bekering. Een wakend God is een levend God, Die het leven in de weg der bekering wil geven. Zijn Woord gaat door tot aan het einde toe. Al wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan.
Wijlen ds. D. Slagboom (1926-1997