De Heere boven alles

Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan. Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen.
Psalm 73:27 en 28

Twee woorden staan lijnrecht tegenover elkaar. Verwijderen en naderen. Het eerste is: de rug toekeren. Het tweede is: naderen. Het eerste is dus precies het tegenovergestelde van het tweede. De richting vormt het verschil. Bij het woord ‘verwijderen’ kunnen we denken aan Adam. In hem, ons verbondshoofd, hebben wij allen de Heere de rug toegekeerd en daarom zijn wij verre van God.
Het verwijderen heeft een actieve betekenis. Wij hebben ons verwijderd, moedwillig en vrijwillig is dat gebeurd. Hier is geen sprake van een lot. De berijmde psalm onderstreept de actieve daad: “ die U de trotse nek toekeren.” Dat is dus terecht. Maar er is hier meer, want de psalm werd gezongen in de oudtestamentische kerk, op de plaats, waar de Heere was te midden van Zijn volk. Hij was er op Sion, in de tempel, bij het altaar. Op dat terrein gebeurde het, dat de Israëlieten Hem de rug toekeerden. Hem en Zijn dienst verlieten. Dat gebeurde ook onder het Nieuwe Testament.

Kerkmensen zijn nabij het Koninkrijk der hemelen. God heeft onderscheid gemaakt hoewel er geen onderscheid is. Kerkmensen zijn in relatie tot Jezus Christus gesteld. Ze zijn ranken aan de wijnstok. Ze zijn geplaatst op de enige rechtsgrond: het bloed van het Lam Gods. Vanwege dat Bloed is de Heere nabij gekomen. Maar in het leven van de gedoopte kerkmens kan dat verschrikkelijke gebeuren: heengaan, verlaten, het bloed, waardoor hij geheiligd is, onrein achten, ja zelfs het kruis van Christus vertrappen. De psalmdichter, Gods Woord, zegt: “deze zullen vergaan”. Een gewis verderf is dezulke beschoren. Dat is de eeuwige rampzaligheid. Er is nog dat enige woordje ‘zie’. Dat is: let er toch op, laat het u toch niet ontgaan. Hier is een smeekbede van Godswege, voortkomend uit het liefdeshart en rommelende ingewanden.

Nu dat andere, de grote tegenstelling. De psalmdichter is zelf aan het woord. Met nadruk stelt hij het woordje ‘ik’ voorop: “maar ik’ of zoals de bijbel zegt: ‘mij aangaande’. Hier is een geloofsuitspraak. Die houdt in: het is mij goed nabij God te wezen. In Jesaja 58:2 lezen we hetzelfde woordje: zij hebben een lust tot God te naderen. De afkeer is voor de dichter heenkeer, toevlucht geworden. Zo openbaart zich het werk van de Heilige Geest. Getrokken tot God uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Getrokken met koorden van eeuwige liefde, verkiezende liefde. Naderen tot God, kan dat zo maar? Waar blijft de mens met zijn zonde en schuld? God is toch de Heilige, de Rechtvaardige, de Waarachtige? Ja, en toch worden zondige mensen in de nabijheid van God niet verteerd. Omdat de troon van God geworden is tot een troon van genade. Omdat Jezus Christus te midden van de troon is. Het Lam, staande als geslacht. Daarom niet weggeworpen, daarom geen toorn, daarom geen vervloeking. Daarom ontferming en barmhartigheid en genade. Het Vaderhart van God opent zich, een fontein van liefde. Zegt u het de psalmdichter na: “Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen”? Goed, volkomen goed, een overstelpende goedheid. Zo wordt dit beleefd, zo wordt het ervaren. En omdat dit alleen genade is, want er is niets van ons bij, waarom zou het voor u dan niet kunnen. Het is genade die enkel zijn grond vindt in de Heere Jezus Christus. Zo volkomen is Zijn werk.

Wie het goede van het ‘nabij te zijn’ ervaart, die hunkert naar het blijvende. Dat is straks toch voor al Gods kinderen. Daarom krijgen ze een verlangen naar de hemel. Hier: “och wierd ik derwaarts weer geleid”. Straks voor eeuwig goed, goed vanwege het nabij God te zijn. Verwijderen of naderen, het zijn twee processen die zich voltrekken in het leven van kerkmensen. Het ene is vlees, het Gode vijandige vlees. Het andere is Geest. Er zit niets tussen. Nog is het het heden der genade. Nog wordt door Goddelijke almacht het verre veranderd in nabij. Roep Hem dan aan en smeek om die genade.

Ds. P. van Zonneveld

Genade voor Noach

‘Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN’
Genesis 6:8

Maar Noach….Hij vormt een uitzondering. Dankzij het feit dat de Heere onderscheid gemaakt heeft waar het van nature niet was. Nee, Noach was niet anders en niet beter dan de rest. Hoewel hij een godzalige vader had, die bij de geboorte van zijn zoon profeteerde over de troost die God door dit kind zou geven, was ook Noach van nature een kind des toorns en gold ook van Noach wat Genesis 6:5 zegt over het gedichtsel van de gedachten des harten, dat te allen dage alleen maar boos is. Zo staat het er immers met elk mens voor! Ook met u en mij. Is dat niet diep vernederend en verootmoedigend?

Noach was dus net als de anderen op weg naar het verderf. En op die weg ging de mensheid van die tijd met een sneltreinvaart voort. De toenemende goddeloosheid zou niet altijd ongestraft kunnen blijven. Dat duldt Gods glorie niet. Dus zal het oordeel komen. Over alle mensen. Niemand en niets uitgezonderd.

Maar Noach…. God gaat onderscheid maken. Op grond waarvan? Is het omdat van Noach gezegd kan worden dat hij rechtvaardig is en oprecht in zijn geslachten en dat hij met God wandelt?

Ja, dat laatste wordt wel gezegd, maar dat wordt hier niet vermeld als de verklaring waarom God Noach genade bewijst. Het getuigenis van vers 9 is niet de grond voor wat er in vers 8 staat. Het is er de vrucht, het gevolg van. Maar waarom vindt Noach dan genade in Gods ogen? Het woord “genade” zegt het al. Genade is immers altijd iets onverdiends. Genade is altijd vrije gunst. Onverdiende gunst aan een onwaardige bewezen. Genade komt altijd eenzijdig van Gods kant en die kan een mens nooit verdienen. Genade is iets van het Goddelijke welbehagen. God ontfermt Zich over wie Hij wil…
Dat zit er achter als onze tekst zegt dat Noach genade vond in de ogen van God. En zo maakt God Noach anders dan anderen.

Heeft Noach dan iets te roemen? Ja, in de vrije gunst die eeuwig God bewoog. En het is hem tot diepe verwondering geweest. Waarom was het op mij gemunt, daar zovelen verloren gaan die Gij geen ontferming gunt. Dat is toch voor allen die genade mogen ondervinden de vraag. Daar komt een mens nooit mee klaar. Waar heb ik dat aan te danken. Ik een kind des toorns van nature. Nooit iets anders gedaan waarmee ik de Heere kon behagen. Geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed. En dan toch genade ontvangen….Hoe kan dat? Krijg ik dat ooit klein?

Maar dan komt het ook openbaar in Noachs leven. Het is onmogelijk dat degene, die Christus door een waar geloof ingeplant is, niet zou kunnen voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Dan kan de Schrift – dankzij die genade Gods in Noachs leven – van deze man ook zeggen dat hij rechtvaardig was en oprecht en dat hij met God wandelde. Daar komt het in openbaar. In zijn verhouding tot God, in zijn verhouding tot de naaste. Dan wordt immers de wet in het hart geschreven en gaan we toch met een ernstig voornemen niet maar naar sommige, maar naar al de geboden van God beginnen te leven. In ware liefde tot God en onze medemens. Ja, dan komt er de wandel met God. De verborgen omgang met God.

Kennen we dit genadegeheim? En dit genadeleven? Net zomin als Noach er buiten kon, kunnen wij er buiten. In de genade ligt de enige mogelijkheid in dit leven staande te blijven en door dit leven heen te komen en voor de rechterstoel van God te kunnen bestaan. De genade van onze Heere Jezus Christus is ook in onze goddeloze tijd het enige waar een mens genoeg aan heeft.

Ds. P. den Butter

Geroepen

En het zal zijn, in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden.
Romeinen 9:26

Kinderen van de levende God! Dat is een verheven uitspraak. Paulus gebruikt deze woorden om aan te geven dat ook heidenen zullen mogen delen in de genade van Christus. De apostel spreekt in het teksthoofdstuk over de verkiezing. God is vrij met Zijn maaksel te doen zoals Hij wil. Het leem kan de pottenbakker niet ter verantwoording roepen. Dat zijn diepe gedachten. Hij spreekt namelijk over vaten des toorns en vaten der barmhartigheid. Diep aangrijpende taal. We zouden dan geneigd zijn in vertwijfeling te vragen: Heeft het dan nog wel enige zin om de Heere te zoeken in Zijn Woord en Zijn dienst? Leidt het niet tot wanhoop bij hen die ernstig zoeken zalig te worden? Juist in dit verband noemt Paulus dan plotseling en bijna ongedacht en onverwachts de roeping. “Welke Hij ook geroepen heeft, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen”(vers 24).
Zo komt de verborgen verkiezing ineens in de openbaarheid als de roeping genoemd wordt, met daarbij zelfs het woord “ons”. Hij heeft óns geroepen. Daar kunnen we weet van hebben. Daaraan kunnen we ons toetsen. Daarin kunnen we ook grond vinden om de Heere te zoeken, want Hij zocht ons eerst, in de roeping, in de prediking.

Deze roeping komt dan tot Joden en heidenen. En deze roeping komt en kwam in een bijzondere weg tot ons. Althans, hier wordt een bijzondere weg aangegeven en het is ook Gods geëigende weg om zondaren zo te roepen.

Het loopt dan uit op de gezegende vrucht dat tot hen gezegd zal worden: “Gij zijt kinderen van de levende God.” Dat wordt in een bepaalde “plaats” gezegd tegen hen. U mag hier denken aan de plaats waar de prediking wordt gehoord; dat is voor ons de kerk. In Hosea’s dagen was deze plaats niet speciaal bepaald en gebonden. Hosea, wiens woorden hier immers door de apostel worden aangehaald, sprak tot het volk willekeurig op straat of in de voorhof.
Voor Joden, Spaanssprekenden en Hollanders is echter de inhoud van de prediking hetzelfde. Zo blijkt de Heere met mensen om te gaan. Zo kleedt Hij het Evangelie in, in deze vorm. Wat is dan die bijzondere vorm?
In die bepaalde plaats, zeg maar in de kerk, wordt eerst tot hen gezegd: “Gij zijt Mijn volk niet.” Daarna slaat het geheel om en worden deze mensen toch kinderen Gods genoemd. Dat kwam voor Israël in de dagen van Hosea hard aan. De Heere onttrok Zich blijkbaar aan het volk. Niet Mijn volk, niet ontfermd!
Hoe kon de Heere dat zeggen? Dat was vanwege de voortdurende ontrouw van het volk. Even later zal de Heere zeggen dat Hij het huwelijk ontbindt en verbreekt. Dat is niet gering. Israël was als een ontrouwe echtgenote, die zich afgaf met anderen. Zij was dus eigenlijk degene die het huwelijk had ontbonden. Nu doet de Heere het ook.

Zo ver kan het komen. Niet Mijn volk! Dat werd ook tegen de heidenen gezegd. Omdat deze zich uitleefden in afgodendienst en zonden, betoonde de Heere daarover Zijn toorn (Rom.1). Dus Jood en heiden kregen eerst allemaal te horen dat ze er helemaal buiten stonden. Dat ontneemt alle hoop bij tijden en dat brengt tot vrees en droefheid. Dat gebeurt in elke rechte prediking, ook nu nog. Maar daardoor wordt het wonder wel heel groot. Deze mensen horen een vervolg. Gods ongenoegen is niet het laatste woord. In die plaats waar ze eerst hoorden dat ze erbuiten stonden, horen ze bij verrassing het grote wonder: “Gij zijt kinderen des levenden Gods.” Dan is het een groot wonder. De Heere komt er op terug. Hij trekt hen naar Zich toe. Hij spreekt vanuit Zijn ongebroken en ongeschonden liefde. Omdat Christus deze weg ook gegaan is aan het kruis, toen Hij afgewezen werd door God, daarom kunnen nu verstoten zondaren om Zijnentwil horen van het kindschap.

Zo worden zondaren geroepen. De Heere moet hen eerst wel Zijn toorn over de zonden meedelen, dat kan niet anders. Maar Hij laat het er niet bij. Het komt toch allemaal goed voor hen die naar Zijn voornemen geroepen zijn. Zij zien dat Gods trouw duurt tot in eeuwigheid. Ook al lijkt Gods Woord anders, de belofte ligt onwrikbaar vast.

Zo gaat de prediking overal uit tot zondaren, hier en in heel Europa, in de gehele wereld. We kunnen hier veel uit leren. Eerst dit: de Heere gaat zo ver dat Hij Zich onttrekt. Als zondaren in die weg van ontdekking worden geleid, menen zij om te komen. Er lijkt geen hoop. Het lijkt afgesneden. Maar, hoewel dat de hoogste ernst is, is dat niet het laatste. Ook al ziet u geen enkele weg meer, er is bij de Heere een weg open, namelijk de weg van vrije genade in Christus. De Kananese vrouw moest diezelfde weg gaan: eerst erbuiten, daarna erbinnen geplaatst. Ninevé maakte hetzelfde mee. Dat geeft hen moed die niets zien dan oordelen. Er is bij de Heere oneindig meer. Het leert ons ook dat deze weg een wonder moet worden. In die plaats, op die manier. Kennen wij die plaats wel? Waar alle hoop ons geheel ontviel? Dat wordt een heerlijke plaats. Het loopt uit op het nieuwe Jeruzalem. Het is de plaats van de Pinksterkerk in Handelingen 2. Mogen onze kerken, hier en in Spaanssprekende landen, zulke plaatsen zijn!
En verder: Joden en heidenen gaan dezelfde weg. Dat geeft perspectief voor het zendingswerk. Zo gaat voor een doorn een dennenboom op. Het mag ook Gods knechten moed geven, tegelijk ook onderwijs. Dit werk lijkt vruchteloos, maar toch is die arbeid niet ijdel in de Heere. Mozes zei het zo: “Het leven en de dood heb ik u voorgesteld; kies dan het leven!”

Ds. P. Roos

De Weg

“Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg”
Johannes 14:6a

Een weg komt ergens vandaan en een weg gaat ergens naar toe. Dat geldt ook van de weg waar de Heere Jezus hiervan zegt dat Hij dat Zelf is. Hij is de Weg naar het Vaderhuis met zijn vele woningen, waar Hij heen gaat om daar ook voor al de Zijnen een plaats te bereiden.
Hij is dus de Weg naar de hemel, naar het eeuwige leven, naar de eeuwige volkomen genieting van de zaligheid, uiteindelijk zelfs in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde.
Die Weg komt bij God Zelf vandaan. Nee, niet bij de mens. Bij de mens vandaan is er sinds de zondeval zelfs geen enkele weg naar God en naar de eeuwige zaligheid en het echte geluk meer overgebleven of te verwachten. Dat kan zelfs nooit meer.

Door de zondeval zijn van de gevallen mens zelf uit alle wegen opgebroken. Is er eigenlijk maar één weg overgebleven, maar dan niet naar de eeuwige gelukzaligheid, maar naar de eeuwige rampzaligheid, een weg naar de hel.
En daarom dat wonder dat er nu toch nog weer een weg ontsloten is. En dat nog wel door God Zelf. Vanuit Zijn bewogen en ontfermend liefdeshart. Want alzo lief heeft God de wereld, de van Hem afgevallen wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.
Gegeven in de kribbe van Bethlehem, gegeven tot in de vloekdood aan het kruis, gegeven om in de weg en op grond van Zijn Borgtochtelijk verzoeningswerk weer een verse en levende weg tot het Vaderhart en Vaderhuis te banen, te ontsluiten.
Een verse en levende weg waarlangs verloren zondaren, met belijdenis van zonde en schuld weer met God verzoend en voor eeuwig zalig kunnen worden.

Heere, waar dan heen? Tot U alleen, Gij zult ons niet verstoten, Uw eigen Zoon, heeft tot Uw troon, de weg ons weer ontsloten! De Heere Jezus zegt het hier Zelf tegen Thomas en ook tegen ons: “En waar Ik heenga, weet gij en de weg weet gij”. Thomas zeide tot Hem: “Heere, wij weten niet waar Gij heengaat en hoe kunnen wij de weg weten? “Jezus zeide tot hem: “Ik ben de Weg…niemand komt tot de Vader dan door Mij”.

De Heere Jezus is DE Weg. Niet EEN weg, naast vele andere wegen. Hij alleen is de enige Weg. Alle andere wegen en zijpaden buiten of naast Hem, of het nu wegen van zondige ongerechtigheid of van vrome godsdienstige eigengerechtigheid zijn of van welke andere religieuze gezindheid ook, zijn doodlopende wegen. Gods Woord zegt in Handelingen 4 : 12 `En de zaligheid is in geen ander, want er is ook onder de hemel geen andere naam, die onder de mensen gegeven is, door welke wij moeten zalig worden`. We worden alleen door Jezus zalig of we worden helemaal niet zalig. Jezus is de Weg. De enige Weg…
Ja, maar ook de volkomen veilige en zekere en betrouwbare Weg. Wie tot die Weg leert vluchten en op die Weg leert wandelen, zal ook niet omkomen of verdwalen in der eeuwigheid. Die mens kan nog wel eens van de weg afdwalen, maar voor altijd verdwalen en omkomen kan of zal zo iemand nooit meer.
Die komt thuis, voor eeuwig thuis. Ondanks alles en ook dwars door alles heen in dat Vaderhuis met zijn vele woningen. Hij is bezig een plaats voor hen te bereiden.

Geldt dat ook voor u? Kent u deze Weg? Wandelt u op deze Weg? Of…leeft u voor eigen hart en rekening en wandelt u op een weg naar het goeddunken van uw eigen hart? Weet dan: eigen wegen eindigen in de dood, de eeuwige dood. Deze Weg eindigt in het leven, het eeuwige leven. Wandelt dan op dezelve en gij zult rust vinden voor uw zielen.

Wijlen ds. G. Bouw.

Pinksteroproep

“En Petrus zeide tot hen: Bekeert u”
Handelingen 2:38a

De Pinksteroproep kwam tot mensen die doorstoken waren van hart en vroegen: wat moeten we doen om zalig te worden. In die werkelijkheid, in dat vragen, blijkt duidelijk het werk van de Geest. De Heilige Geest doorboorde hun hart.

Die Geest deed het door Petrus gesproken woord inslaan in hun hart. “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus Dien gij gekruist hebt.”

Het allerontzettendste ontdekten zij: zij hadden Hem verworpen, gekruist, in Wie alleen de zaligheid is. In hun verslagenheid hebben zij toen de vraag gesteld vanuit de nood van hun hart: “Wat zullen wij doen, mannenbroeders?”

Tot hen nu kwam de Pinksteroproep. Zij moeten zich bekeren. Het werkwoord “bekeren” staat in een bepaalde vorm. Het is een eis, een bevel dat met haast en grondig moet gebeuren. Zo grondig, dat het feit blijvende gevolgen heeft.

Zij moeten zich bekeren tot God met hun hele hart. Het woord bekeren wijst op innerlijke vernieuwing, op verandering van inzicht en gesteldheid van de mens. Dat is een hartelijk leedwezen over de zonde te kennen.

De wetenschap bezitten dat men God door de zonde vertoornd heeft. De zonde moet gehaat en gevloden worden. Daarbij moet gekend worden de hartelijke vreugde in God, de lust en de wil om naar Gods geboden te leven. Het moet komen tot verbreking en verbinding van de vijandschap tot liefde. Van verwerping tot aanhankelijkheid. Kan een mens daartoe komen? Kan een mens zich bekeren?

Dit is ten enenmale onmogelijk. Hij kan en wil zich niet bekeren. Zijn onbekeerlijkheid wordt echter tot schuld gerekend. Die schuld ziet de mens van nature niet. Die schuld drukt hem niet. Hij leeft over de schuld heen. Wanneer over bekering gesproken wordt, over Gods heilige eis, over wat God vraagt, dan heeft hij het over zijn onmacht. Hij spreekt over deze onmacht, maar heeft er geen smart over. Zo zijn wij. Zo bent u, zo ben ik.

Laten we toch een beroep doen op de Geest van de Heere. Wie bearbeid wordt door Gods Geest erkent de Pinksteroproep als rechtvaardig. Zulk één redeneert niet meer en klaagt God niet meer aan.

Zulk één heeft een verslagen hart, verslagen onder en vanwege de zonde. De zonde tegen God. De zonde tegen de Zoon van God. Dan buigen we onder Gods rechtvaardige eisen, maar dan wordt ook ontdekt dat er nog doen aan is. Dat de weg van de bekering open staat. Hij die de bekering eist, wil ook de bekering schenken. Dat is genade. Hij bewerkt de bekering en leidt tot bekering. Welk een wonder gaat hier open. Een wonder bij God en door God gewerkt. Dat God onbekeerden, verwerpers, verachters van Hem en Zijn Zoon bekeren wil tot Hem en tot Zijn Zoo. Zodat het hart niet meer zonder God kan leven. Niet meer zonder Zaligmaker, zonder Middelaar kan leven.

Wat een wonder van genade dat er nog bekering mogelijk is voor een kerkmens. Voor een mens die door de werken van de wet wilde gerechtvaardigd worden. Voor wie de Heere Jezus een steen des aanstoots en een rots der ergernis was. Wat God eist, schenkt Hij. Werkt Hij. Is dat geen wonder? Is het voor u al een wonder, een onuitsprekelijk groot wonder geworden?

Ds. M.C. Tanis

Christus uitermate verhoogd

Daarom heeft Hem ook God uitermate verhoogd en heeft Hem een Naam gegeven welke boven alle naam is.
(Fil. 2:9)

Paulus heeft geschreven over de vernedering van de Heere Jezus. Hij is mens geworden, is in de positie van een slaaf gekomen, is in alle dingen gehoorzaam geworden, heeft Zich tot in de dood willen vernederen, heeft zelfs de schande van het kruis aanvaard. Inderdaad, zeer diep is de vernedering van de
Zoon van God geweest.

Maar daar is het niet bij gebleven. Dat kon ook niet, want het was aan Christus beloofd, dat het werk dat Hij in die staat van vernedering zou verrichten, beloond zou worden. De Knecht des Heeren – zo wordt Hij immers ook genoemd – zou loon ontvangen. Daarover waren afspraken gemaakt en aan die afspraken houdt God Zich.

Daarom begint de tekst ook met ‘Daarom’. De vernedering die ondergaan is, brengt de verhoging met zich mee. De vernedering zou ook maar tijdelijk zijn en zou niet langer duren dan strikt noodzakelijk was. Als de schuld betaald zou zijn en op die wijze aan Gods recht voldaan zou zijn, behoefde Christus niet langer te lijden.

En toen eenmaal gebleken was dat Hij gehoorzaam was geworden tot de dood des kruises – die verschrikkelijke vervloekte dood – toen was het genoeg. Daarmee was alles voldaan. De schuld van Zijn kerk, die Hij kwam betalen, was daarmee betaald. Het recht van Zijn Vader, dat door de zonde geschonden was, was daarmee hersteld. De duivel, die zijn claim legt op alle mensen, ook op Gods kinderen, was daarmee verslagen, zodat hij zijn greep op hen die in Christus geborgen zijn voor altijd verloren heeft. Al het werk was volbracht. In de zekerheid dat dit zo was, heeft Christus nog voor Zijn sterven geroepen: Het is volbracht!

Welnu, vanwege al deze dingen die Christus in Zijn vernedering tot stand heeft gebracht, volgt daarna de verhoging en krijgt de Knecht Zijn loon. Daarom!

Paulus gebruikt een heel sterk woord om die verhoging uit te drukken. Onze vertaling probeert dat weer te geven door het woord ‘uitermate’. Het is inderdaad een geweldige verhoging. Uit de diepten van dood en hel en godverlatenheid is Hij omhoog gevoerd. Eerst in de opstanding uit de dood, daarna in de hemelvaart met in het gevolg daarvan de zitting aan Gods rechterhand in de troon. Van de diepste diepte in Hij gekomen tot de hoogste hoogte. Hoger kan niet. Als God tegen Hem zegt: ‘Zit aan Mijn rechterhand!’ is dat de climax. Wat dat inhoudt, kunnen we niet eens bevroeden, zo onvoorstelbaar heerlijk is het.

Die geweldige verhoging blijkt ook uit het feit dat Christus een Naam – eigenlijk staat er: dé Naam – ontvangen heeft, die elke andere naam ver te boven gaat. Welke naam dat is? Uit het vervolg blijkt dat Paulus hier de Naam ‘Kurios’ bedoelt. Dat is: Heere; de naam waarin openbaar komt dat Jezus, geboren uit Maria, tevens de Zoon van God is. Dat Hij die Naam mag dragen, betekent dat Zijn Godheid niet langer verborgen hoeft te blijven achter het kleed van Zijn mensheid. Er is niet langer een tegenstelling tussen wie Hij is – de Zoon van God – en hoe Hij gezien wordt – een wortel uit een dorre aarde. Die nieuwe Naam is dan ook op het allernauwste verbonden aan de Naam waarmee God Zelf genoemd wordt: Jahwe, Jehovah.

Voor de christenen uit die dagen lag er nog een aparte boodschap in deze Naam. Paulus schrijft deze brief uit de gevangenis in Rome. Er is vervolging uitgebroken. De Filippenzen moeten er maar op rekenen dat ook zij door die vervolging getroffen kunnen worden. De keizer in Rome zal het de kerk des Heeren niet gemakkelijk maken. En het is deze keizer, die ook ‘Heere’ genoemd wordt en als zodanig vereerd wordt. Wie is nu de echte ‘Heere’? Wel, dat is Jezus. Dat wil zeggen, dat niet de keizer regeert, al denkt hij dat alle macht in zijn handen ligt. Niet hij heeft het laatste woord. Dat is aan Christus. Hij regeert over alle dingen. Zou die wetenschap de onrustige harten van de christenen niet tot rust kunnen brengen? Als ze hun hoofden naar omhoog heffen en zoeken de dingen die boven zijn.

Vandaag is Jezus nog Heere. Die heerlijke Naam draagt Hij nog altijd. In de wereld is niet veel veranderd. Er is zeker niets verbeterd. Nog altijd regeert de boze, althans zo lijkt het. Er gebeurt zoveel dat niet naar Gods wil is. Overal zit het kwaad, tot in de kerk toe. Het zit vooral ook in het hart van de mens. En wat staat er nog te gebeuren? Hoeveel verwoestingen zullen er nog worden aangericht? Komen er straks misschien weer vervolgingen?

Maar wat er ook gebeurt en wat ons ook vreesachtig zou kunnen maken, het staat vast, dat Jezus Heere is. Hij zit in de troon. Alle macht behoort Hem toe. Als we nu maar Zijn gezag in ons leven leerden erkennen en Hem leerden dienen als Zijn gewillige dienaren.

Ga eens na in uw leven wat het u persoonlijk zegt, dat Christus de Heere is. Zegt u dat weinig of niets? Of ligt daar voor u troost in en put u daar moed uit?

Ds. P. den Butter

Liefde tot het einde

“…zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde”
(Johannes 13:1b)

Niet zonder ontroering heeft de apostel der liefde, Johannes, dit woord neergeschreven. Hoe kan het anders als iemand ogen heeft gekregen voor die liefde. Als men zelfkennis heeft en als men het voorwerp is van die liefde dan begint het van binnen te trillen. Dan worden de snaren van de ziel aangeraakt. Zelfs een rokende vlaswiek begint dan weer te branden. De as wordt er door omgewoeld en de vlammen schieten er weer uit.
Deze liefde is onvergelijkbaar. Mensenliefde kan hier niet dienen tot een voorbeeld. O, zeker, wij hebben ook lief. De man tot zijn vrouw en omgekeerd. Maar onze liefde zit vaak zo vol van zelfzucht. Onze liefde hangt zo sterk af van het voorwerp van onze liefde.
Als de liefde van Christus zou afgehangen hebben van de liefde van de Zijnen, bijvoorbeeld van Petrus in de hof van Gethsémané, daar kon hij niet één uur met Christus waken. Als de Heere gebonden wordt, vlucht Petrus weg. In het huis van Kajafas zegt hij: ik ken de Mens niet.
Zou Jezus liefhebben als mensen, Zijn liefde zou al lang opgehouden zijn. Wij zouden het verzondigd hebben. Hij zou niet naar het kruis gegaan zijn en er had niemand zalig kunnen
worden.
Doch… Jezus heeft lief tot het einde. Dat betekent: liefde tot de hoogste graad, een volkomen liefde. Een liefde die niet te vergelijken is met mensenliefde. Het is een Goddelijke liefde. Hij heeft lief omdat Hij liefheeft. Het is al uit Hem, uit het eeuwige welbehagen.
Liefgehad tot het einde. U ziet het in de opperzaal waar het Pascha staat aangericht. Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was. Het uur van de bittere en smadelijke dood des kruises. Het uur van het volkomen uitdrinken van de drinkbeker van de toorn van God over de zonde. Het uur van de nederdaling ter helle. Het verlaten worden van Zijn Vader. De hemel zwart vanwege de toorn van God. Al Gods golven en baren zullen over Hem heengaan.

Maar de Heere Jezus denkt niet aan Zichzelf, aan al het bittere dat komen zal. Hij denkt aan de Zijnen. Hij heeft ze zo lief dat Hij Zich onder hen stelt. Hij gaat hun voeten wassen. Hier is de openbaring van de volkomen liefde.
Die liefde klimt al hoger naarmate Hij dieper gaat. Het as al begonnen in de hof van Gethsémané. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.
Die blik vol liefde in het huis van Kajafas naar die Hem verloochenende Petrus. Dan die eerste kruisbede als Hij genageld is aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want zij
weten niet wat zij doen.
Liefgehad tot het einde. Omdat Hij de gegevenen des Vaders wilde bevrijden van de vloek, van de hel, van de dood. Hij wilde hen zalig maken omdat Hij wilde dat Zijn Vader door de mond van de verlosten eeuwig zou verheerlijkt worden.
Liefgehad tot het einde. Hij gaat in hun plaats staan. Geheel en vrijwillig. Gedreven door Zijn liefde. Hij zet de drinkbeker van de toorn van God over de zonde aan de lippen. Gedreven door Zijn liefde.
Zeker, Hij heeft gehuiverd. Vader, indien het mogelijk is…! Maar Hij heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Daarom: de drinkbeker die de Vader Mij gegeven heeft, zal ik die niet drinken?
Liefgehad tot het einde. Daarom heeft Hij Zich laten binden, laten geselen, laten kruisigen, daarom hangt Hij tussen twee moordenaars, daarom geeft Hij Zijn bloed, daarom gaat Hij de dood in, daarom geeft Hij de geest.
Wie is bekwaam om deze liefde te meten? Haar breedte, haar diepte, haar hoogte en lengte. Ze is onmetelijk. Kent u iets van deze liefde? Dan komt er een grenzeloze verwondering en aanbidding. Dan komt er een wederliefde in het hart. Dan mogen we ziel en lichaam neerleggen op het dankaltaar.

Heeft deze eindeloze liefde uw hart al verbroken? Bent u al wenend aan Zijn voeten gekomen? Mag u het ervaren in uw hart: Hij heeft mij liefgehad tot het einde en daarom alleen kan ik zalig worden.

Ds. P. van Zonneveld

Bidden

En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste…
(Exodus 17:11)

“Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood. De dood is tot alle mensen doorgegaan”. Wat een verstrekkende gevolgen heeft die ene daad van die ene mens Adam voor zijn ontelbaar nageslacht! Maar omgekeerd is het ook waar: wat een heerlijk gevolg kan een geloofsdaad hebben van een mens, een nietig mens, voor heel zijn volk.

Israël als ten dode opgeschreven toen Amelek begon aan te vallen in de staart van het leger. Daarvan was Mozes zich volkomen bewust. Het drijft hem uit naar de heuveltop, naar de troon der genade. En zie nu eens hoeveel het gebed van een rechtvaardige vermag:” En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste”. Het is ons geloof dat de wereld overwint. De handen van de vijanden worden slap. Zij struikelen en vallen en zullen niet meer opstaan.

Heerlijke profetie van de Voorspraak van die Ene, Jezus Christus de Rechtvaardige. Hij heft Zijn handen op voor het Aangezicht van Zijn Vader. Hij leeft altijd om voor Abrams Zaad te bidden, die wegens gebrek aan krachten en rechtvaardigheid moeten sneuvelen in het strijdperk van dit leven. Maar als zij gevallen zijn, mogen zij weer opstaan door de Voorspraak van die ene Rechtvaardige, “opdat hun vijand in hun lijden, zich over hen niet zou verblijden”.

Die ene Mozes strijdt en overwint voor Israël met de staf van God in zijn hand. Die staf werd voor de Amelekieten een verborgen vernietigingswapen. Het was de staf waarmee God Egypte strafte, door water in bloed te veranderen. Het was de staf waarop Mozes dagelijks leunde en die hem er dagelijks bij bepaalde dat de HEERE wonderen werkt, Israël Zijn volk versterkt.

Dat geloof in Gods almacht, die onbeperkt, gadeloze wonderen werkt, wordt hier door Mozes beleden. Dat geloof wordt niet beschaamd. Die zijn hand door het geloof mag leggen op de troon des Heeren wordt niet afgewezen. Die zijn volstrekte afhankelijkheid en onwaardigheid van harte belijdt, is de Heere lief.

Die opziet naar de Berg van het genadeverbond, Jezus Christus, ziet niet tevergeefs naar boven. Die Borg is en Koning der Koningen en Heere der Heeren. Laat ons dan, zegt de apostel, met vrijmoedigheid toegaan tot die troon der genade, want Hij, de meerdere Mozes, kan volkomen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden.

Mag u in dit gebed begrepen zijn?

Ds. L.W. van der Meij

Wijs mij Uw wegen

“HEERE! Maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden.”
(Psalm 25:4)

Wat is het vragen en zoeken naar de juiste weg van groot belang. In allerlei levenssituaties en op bepaalde momenten van ons leven. Wij onderkennen het belang van de goede weg in vakantietijd. Wie ooit verdwaalde in een vreemd land, weet erover mee te spreken.
Het inslaan van een verkeerde weg kan soms fatale gevolgen hebben. Maar er zijn nog andere belangen die min of meer bepaald worden door het gaan van een gekozen weg. Wie eindexamen deed, moet verder! Welk weg? Wie gaat solliciteren, moet selecteren! In welke weg? Jonge mensen, in verkeringstijd, overdenken hun weg. Als wij in het huwelijk treden, slaan wij een geheel nieuwe (levens)weg in. Waar zal hij heen leiden?
Wie lichtvaardig denkt over willekeurig welke weg, zal vroeg of
laat teleurgesteld of bedrogen uitkomen.
In onze tekst horen wij David bidden en vragen naar Gods weg.
Hier luisteren wij naar iemand, die door allerlei levenservaringen gerijpt, erachter is gekomen, dat eigen gekozen wegen schadelijk kunnen zijn en ons leven kunnen verwoesten. In dit gebed, want zo mag psalm 25 toch gelezen worden, voelen wij iets van de spanning aan van vertrouwen en vrezen. Een geestelijke spanning, die soms ervaren wordt, wanneer wij door schade en schande wijs geworden de ontdekking hebben gedaan dat onze wegen op niets uitlopen.
Zo komen wij aan het einde van de door onszelf uitgestippelde wegen.
Gods weg is zo volmaakt, zó mag David straks aan het einde van zijn leven belijden. Wie zijn leven een beetje kent, weet dat dát geen geringe zaak is om bij het terugzien op de afgelegde levensweg enkel te kunnen roemen in Gods volmaakte wijsheid. Bidden om Gods wegen, is vragen om Zijn leiding in ons leven. Vragen naar Gods wegen, is ons leven leggen in Zijn handen. Alleen genade brengt ons zover. Anders zal geen mens willen, dat een ander zijn levensweg bepaalt. De man naar Gods hart kende die levensgenade, ondanks de vele zonden, die er nog in zijn leven werden gevonden en konden worden aangewezen.
Mag u diezelfde genade kennen? Niet zo gemakkelijk om daar antwoord op te geven?
Als u op uzelf ziet, wanneer de zonde en allerlei zondige lusten nog zo’n grote plaats in uw leven innemen. Toch mag u het antwoord niet schuldig blijven. U moet het weten: “Ken ik deze genade?” U zult dan een biddend leven kennen. Dagelijks de ogen opheffen tot Hem, tot Wie David bad: “Tot U o HEERE! Hef ik mijn ziel op. HEERE! Maak mij Uw wegen bekend.”
Gods wegen kunnen ook wegen zijn, die wij niet verstaan. Wegen van ziekte en rouw, van beproeving en loutering door het lijden. Daarom moeten wij aan die korte bede wel toevoegen: leer mij die verstaan. Leer mij Uw paden! Leren, dat vraagt oefening in en door het geloof.
Het leren, dat David hier bedoelt, is niet in de eerste plaats een zaak van het verstand, maar van het hart. Want voor de kruisweg in ons leven komt ons verstand in opstand, maar wanneer ons hart werd ingewonnen om in al Gods wegen te gaan, dan begeren wij de HEERE te kennen in al Zijn wegen.
Dan is het niet meer het voornaamste of wij kunnen beoordelen wat nuttig en nodig is, maar dan gaan wij ook beleven wat het zeggen wil om ons te vernederen onder de krachtige hand Gods. De HEERE doet wat goed is in Zijn ogen. Wat een strijd kan dat oproepen in ons leven. Als Gods weg met ons in het heiligdom gaat. Dat betekent toch, dat wij Zijn weg niet altijd kunnen overzien, laat staan begrijpen. Om dan toch in geloofsovergave te mogen vertrouwen dat de HEERE Zich nooit vergist. Al wat God doet, dat is welgedaan. Het geloof komt tenslotte in de weg van het wonder terecht, waarop de bede van psalm 25 nooit zal verstommen:

HEER’, ai maai mij Uwe wegen
oor Uw woord en Geest bekend;
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen G’ Uw treden wendt,
Leid mij in Uw waarheid leer
IJv’rig mij Uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o HEER’,
‘k Blijf U al den dag verwachten.

Ds. J.H. van Dijk (1950-2011)

Voorbijgaan

“De hemel en de aarde zullen voorbijgaan. Maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Maar van die dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in de hemel zijn, dan de Vader”
(Markus 13:31-32)

De Heiland is er Zich van bewust dat Hij zeer ernstige dingen heeft gezegd. Dingen die moeilijk te verwerken zijn voor Zijn discipelen. Hij vat ze nog een keer samen als Hij zegt dat de hemel en de aarde zullen voorbijgaan. Dingen die symbool stonden voor vastheid en onwankelbaarheid zullen niettemin wankelen en verdwijnen. Dan komt de vraag op: Is er dan niets meer dat houvast kan geven? Valt ons dan alles uit handen? Is er niets meer zeker?

Dat zijn de vragen die Jezus Zijn discipelen als het ware al hoort stellen en het is met het oog hierop dat Hij ook nog zegt: “Maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Hoort u wat Hij hier doet? Van Gods Woord staat geschreven dat het bestaat tot in eeuwigheid. Gods Woord, ja, dat is zeker. Maar hier zegt Jezus hetzelfde van Zijn woorden als wat van
Gods Woord geschreven staat. Zo overtuigd is Hij van de waarachtigheid van Zijn spreken, dat Hij het op gelijk niveau stelt met de woorden Gods. Zijn woord is dan ook Gods Woord, gesproken met hetzelfde gezag. Laat dat dan het houvast van de discipelen zijn. Wat Jezus ook gesproken heeft, het zal waar blijken. Alles! Wat uit Zijn lippen ging, blijft vast en onverbroken. Zowel woorden van zaligspreking als woorden van oordeelsaankondiging. Nu het zo staat, is de zaligheid van Gods kerk zeker, want die heeft Hij gegarandeerd. De ondergang van de vijanden is ook gegarandeerd. Wat er nu ook gaat gebeuren, aan dit woord van de Heiland mag Gods kind zijn ziel als het ware hangen. Al valt alles weg, dan nog blijft dit: Hij heeft het gezegd!

Dan maakt de Heere Jezus een overgang. Wat we nu in vers 32 vinden, heeft weer betrekking op de dag van Zijn wederkomst. Dat blijkt wel uit de grote nadruk die in de tekst valt op het woordje ‘die’. Die dag! Die speciale dag. Daar had Hij over gesproken; over de dingen die dan zullen plaatsvinden. Maar de vraag wanneer die dag zou aanbreken, was nog niet beantwoord. Dat komt nu.
Jezus noemt echter geen datum. Hij zegt niet: “Dan en dan zal het zijn.” Die dag is namelijk verborgen. Alleen de Vader weet wanneer die dag zal zijn. Hij heeft die dag vastgesteld in Zijn besluit. Maar Hij openbaart die dag niet. Vandaar dat niemand er echt iets over zeggen kan. Geen mens. Maar ook geen engel. De discipelen weten die dag niet. Dat zegt Jezus even verder in vers 33. En toch waren deze discipelen op de hoogte van veel dingen die voor andere mensen verborgen bleven. Zij hadden speciaal onderwijs ontvangen. Paulus is zelfs opgetrokken geweest in de derde hemel en heeft daar onuitsprekelijke dingen gehoord. En toch, van die dag weten de apostelen niets. De engelen evenmin, hoe dicht zij ook bij God verkeren en hoezeer zij in hun dienst aan God betrokken zijn bij de uitvoering van veel van Zijn plannen. Zouden zij de tijd van de wederkomst dan nooit eens hebben horen noemen? Nee, ook zij zijn onkundig.

Zullen wij dan alle speculeren, wanneer die dag zal zijn, maar nalaten? Denken dat we hierover iets met zekerheid kunnen zeggen, is niets dan arrogantie. Blijf bij mensen die denken dat ze meer weten dan apostelen en engelen uit de buurt. Wees tevreden met het feit dat de Vader de dag weet.
En….wees bereid!

Ds. P. den Butter