Een nieuw lied

“Zingt de Heere een nieuw lied, want Hij heeft wonderen gedaan.”

Psalm 98: 1a.

Meer dan enige andere psalm is Psalm 98 voor ons de kerstpsalm bij uitstek. Voor ons gevoel hoort het er eenvoudig bij, dat de gemeente in de eerste kerstdienst die machtige jubelende woorden zingt, die nooit sterker klinken dan juist op die dag: “Zingt, zingt een nieuw gezang den Heere” en “Hij heeft gedacht aan Zijn genade”. Het is ook niet nodig dat we vanuit deze psalm nog eens apart verwezen worden naar het kerstevangelie. In de vertrouwde klanken van dit Oudtestamentische kerstlied horen we de evenzeer vertrouwde woorden van het Nieuwtestamentische kerstevangelie. We staan met deze psalm in Bethlehems stal waar “onze God Zijn heil ons schenkt”. We staan met deze psalm in Efratha’s velden, waar God “dit heil nu doet verkonden”. Ja, in een volle kerk op de morgen van de Eerste Kerstdag zingen we Psalm 98 graag. Maar probeer deze psalm eens te zingen los van de feestelijke sfeer, die een eerste kerstdienst kan kenmerken. Probeer deze psalm nu eens te zingen zonder begeleiding van een jubelend orgel en het meeslepende van een uit-volle-borst-meezingende gemeente.

Probeer deze psalm eens te zingen, terwijl uw gedachten zich vermenigvuldigen. terwijl uw hart rouwt en u schrijnend ervaart de lege plaats, die in de kring van uw gezin is gevallen in het bijna-voorbije jaar. Probeer deze psalm eens te zingen. terwijl de zorgen zich tegen het jaareinde opstapelen en uw hart gekweld wordt. door duizend zorgen die op u afkomen bij de gedachte aan wat het jaar 2009 niet allemaal brengen kan. Probeer deze psalm eens te zingen, terwijl u niet kunt zoals u graag zou willen en de eenzaamheid aan je leven knaagt.
Is het dan allemaal niet veel te hoog, veel te uitbundig, veel te ver uitzwevend boven de rauwe werkelijkheid van het gewone leven? Is dit niet typisch een psalm. die je zingen kunt in een bepaalde sfeer, als de entourage je even boven alles uittilt en je alles voor een moment doet vergeten? En als dat niet het geval is, wat is dan het geheim van de jubelende vreugde van deze psalmdichter, die zo uitbundig kan zingen in een wereld als de onze, getekend door de zonde en zijn gevolgen? Deze mens zal toch ook wel weten van het andere woord uit deze ze1fde bundel: “het uitnemendste van die is moeite en verdriet”?
Het antwoord is duidelijk. Deze dichter zingt van de Heere en voor de Heere. Hij is zijn Lied, zijn Psalmgezang. Het is het wonder van het heil dat hier bezongen wordt, het wonder van Gods komen om te richten over al Zijn vijanden en tot verlossing van Zijn volk. En laat de psalmist dan in de eerste plaats gedacht hebben aan het komen van de Heere tot verlossing van Zijn volk uit Egypte, toen de Rode Zee bruisend het overwinningslied van Israel begeleidde, wij horen en wij mogen er in horen het lied op Gods komen in Christus, in Bethlehem en op de wolken. Dat is ten diepste het heil dat hier onder de leiding van de Geest Die Christus verheerlijkt, bezongen wordt. In het Hebreeuws ziet u dat ook onmiddellijk. Daar staat voor ‘heil’, vers 2, een woord, waarvan de Naam ‘Jezus’ is afgeleid: de Naam van de Heiland, Die ruimte maakt, de Zaligmaker van zondaren.
Dat heil werkt God. Het is uit Hem. dat een zondaar kan zalig worden. Daartoe geeft Hij Zijn Zoon. om de verlossing te verwerven in de weg van kribbe en kruis. Daartoe is Gods Zoon mens geworden om ons mensen en om onze zaligheid.
Dat heil maakt God bekend. Hij legt niet alleen Zijn Zoon in de kribbe, maar zendt ook Zijn boodschapper met het hemels geboortebericht naar mensen. Het is immers Zijn Goddelijke bedoeling, Zijn lust om zondaren te doen delen in het heil. En Hij weet beter dan wij mensen zelf: dat niemand uit zichzelf tot de kribbe zal komen en dat niemand uit zichzelf in dat geboren Kind de reddende mensenliefde van God zal ontdekken.
Het heil vindt zijn grond in God. Daar rust alles op: Hij heeft gedacht aan Zijn genade. God denkt aan Zijn goedertierenheid, aan Zijn verbondstrouw. Daar gedenkt de Heere aan: aan Zichzelf: aan Zijn beloften, aan Zijn grondeloze barmhartigheid. En de vrucht daarvan is, dat God aan de zonden niet meer gedenkt. Zacharias zingt het precies zo in zijn lied, waarin het hele Oude Testament wordt samengevat. Het heil is uit God, door God en tot God.
Dat is het drievoudige wonder waarvan hier sprake is.
De verwondering over dat heil zoekt en vindt een uitweg in een lied, een nieuw lied. Dat lied is nieuw. niet vanwege de woorden die het zingt. Dat nieuwe lied kan best een oude psalm zijn. Dan bent u in het vertrouwde gezelschap van Zacharias en Maria. Maar het lied is nieuw vanwege het hart waarmee gezongen wordt en waardoor oude woorden nieuwe inhoud krijgen.
Gaat u het begrijpen? Het hangt niet van de omstandigheden af: of ik met kerst echt mee kan zingen. Ik leer dit lied meezingen in het grote koor, dat mag preluderen op de eeuwigheid, waar de Heilige Geest mij brengt tot geloofsverwondering over zo’n God, Die Zich zo diep neerbuigt tot een zondaar zoals ik ben, en Die zegt: Hier ben Ik; Ik ben uw Heil alleen!
Waar de verkondiging van het heil me brengt tot het deelachtig worden van het heil, daar leer ik dat nieuwe lied, dat – vaak gebroken en onderbroken – de begin tonen vormt van het nieuwe lied van de schare rondom de troon van God en van het Lam: “De zaligheid is van onze God en van het Lam”.
Kunt u zo meezingen met dit oude lied, dat voor u nieuwe inhoud kreeg?
Zing dan mee in de diepe verwondering van een zondaar, die zich gezocht weet: “Hij heeft gedacht aan Zijn genade” .
Komt verwondert u hier mensen, ziet hoe dat u God bemint!

Ds. J. Westerink

Zalige armen

“Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen”
Mattheüs 5:3.

Het gaat hier over mensen die arm zijn naar de wereld en die in tijdelijk opzicht veel gebrek hebben, er zijn immers genoeg armen, die God niet nodig hebben. Het gaat ook niet over de zogenaamde armen van geest: mensen die verstandelijk niet veel in hun mars hebben. Het gaat over armen van geest.

Wat zijn dit voor mensen?
Hun armoede raakt niet de buitenkant, maar hun innerlijk. Dat wil zeggen hun verhouding tot de Heere. Eigenlijk staat er bedelarm. Een bedelaar is iemand, die iedere dag zijn armoede beleeft. Hij heeft er last van. De armoede drukt hem… Zo zijn er ook in geestelijk opzicht mensen, die arm geworden zijn. Bedelaars. Ze zijn dat geworden. Van nature is de mens dat niet. Althans, hij is het wel, maar hij beleeft het niet. Maar als Gods Geest een mens gaat bearbeiden, dan wordt zo’n mens arm. Hij krijgt aan alles gebrek. Innerlijk wordt hij arm. Arm naar geest. En dat gemis wordt gevoeld. Als God in ons gaat werken, worden we bedelaars.

Wat gaan we dan missen?
Bijvoorbeeld heiligheid. We gaan zien, dat we van jongs af Gods geboden hebben overtreden. Onze zonden komen ons voor de geest en we leren bidden: “Schep mij een rein hart, o God.” We missen ook gerechtigheid. God laat ons onze schuld zien, en ook, dat we geen cent hebben om die schuld te betalen.
We missen geestelijke kennis. We weten geen weg meer. We kunnen het zelf niet meer. Een ander moet het ons zeggen. Heere, leer mij Uw weg. Kortom, we worden arm aan God. Wij zijn God kwijt. Dat gemis gaat schrijnen, want we kunnen God niet missen. We gaan hem zoeken met smart in ons hart. Van zulke mensen wordt gezegd, dat ze zalig zijn.
Dat zegt niet de wereld. Die begrijpt hier niets van.
Dat zegt ook niet ons eigen hart. dat voelt zich alleen maar ongelukkig.
Dat zegt Jezus. Zalig zijt ge, als ge als een bedelaar uw hand moet ophouden. Jezus spreekt zalig. En dus is het onomstotelijk waar.
Zalig, als we geen heiligheid en gerechtigheid hebben en als we God missen. Zalig als we onze armoede voor God beleven.

Waarom zalig?
Want hunner is het koninkrijk der hemelen. Het koninkrijk dat is de aanwezigheid van God Zelf. De gemeenschap met God. Dat was de rijkdom van het Paradijs. Maar door de zonde eerbiedigt de mens Gods Koningschap niet meer. God zoekt echter de mens weer op. In Christus. Zijn Koninkrijk daalt neer in de komst van Christus. Dat Koninkrijk is in Christus belichaamd.
In dat Rijk is geen armoede meer. Alleen rijkdom.

Wat voor rijkdom?
Rijkdom aan heiligheid. Heilige woorden, werken, gedachten en begeerten. Rijkdom aan gerechtigheid. Vergeving van zonden: lange witte klederen: de mantel der gerechtigheid. Rijkdom aan kennis. Hier ken ik ten dele: daar volkomen. Rijkdom in God. God alles en in allen. God ons deel tot in eeuwigheid. Die zaligheid is niet pas in de toekomst. Het beginsel wordt hier al beleefd. Op deze zal ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft. God woont bij de nederigen van hart en de verbrijzelden van geest. In Christus mogen ze God terugontvangen.

Geldt dit Woord van de Heiland ook voor u?
Of bent u rijk en verrijkt? Dat is de tegenstelling van arm. Maar dan geldt van u ook de tegenstelling van zalig. En dat is : rampzalig. Bekeert u dan en gelooft het Evangelie. Het Evangelie van God die de nederigen troost.

Ds. P. den Butter

Verzwegen – beleden – vergeven

“Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen de ganse dag. Want Uw hand was dag en nacht op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela. Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.”
Psalm 32 : 3-5

Spreken is zilver, zwijgen goud’, zo luidt een bekend spreekwoord. Hoe vaak dat spreekwoord ook waar is, er is een situatie waarin zwijgen allerminst goud is. Integendeel: juist de dood betekent. David spreekt erover in Psalm 32.

Verzwegen zonden
In onze tekst blikt David terug op een donkere periode in zijn leven. Een periode die beheerst werd door bepaalde zonden. Aan welke zonden David concreet denkt, wordt niet duidelijk. Wel blijkt uit de drie verschillende woorden die hij gebruikt voor zijn zonden, dat hij iets heeft verstaan van het gewicht ervan. Hij is een opstandeling tegen God; een krom en verkeerd mens, een doelmisser.

Eén zonde van David wordt ons wel genoemd. We lezen in vs 3: ‘ik zweeg’. David zwijgt! Dat wil zeggen: hij zwijgt over zijn zonde tegenover de Heere. Hij belijdt zijn zonde niet voor Gods aangezicht.

‘Ik zweeg’- dat geldt niet alleen voor David, maar van nature ook voor u, voor jou en mij. Zonder uitzondering. Wij zwijgen voor de Heere. Althans: voor zover het onze zonden betreft. O zeker, het kan best, dat ik op bepaalde momenten heel veel te vertellen heb. Ook tegenover God. Ik bid. Lang en uitgebreid. Ik breng allerlei zaken voor het aangezicht van de Heere. Maar als het nu gaat om mijn zonden – om die heel concrete zonden waar ik zo aan vastzit – dan geldt: ik zwijg.

En waarom zwijg ik? Omdat ik niet eerlijk wil worden voor God. Omdat ik niet als een schuldige zondaar voor Hem wil komen te staan. Omdat ik me staande wil houden in een leven van zonde, waar Hij buitengesloten blijft.

Nog iets aangrijpends: Die zwijgende mond komt niet alleen voor bij een mens van nature, maar kan zelfs voorkomen na ontvangen genade. Kijkt u maar naar David. De spiegel wordt dus voorgehouden aan ons allen: Ben ik op dit moment (nog altijd) een zwijger tegenover God, waar het mijn zonde(n) betreft?

Beleden zonden
Als David zwijgt, krijgt hij te maken met Gods hand. Gods hand gaat zwaar op hem rusten. David wordt onrustig. Hij krijgt te maken met tegenslag. Hij wordt ziek. Zelfs zo ziek, dat hij dichtbij de dood komt. Zijn levenssap, zegt vs 4, wordt veranderd in zomerdroogten.

Herkent u dat? Of jij? Dat de hand van de Heere zwaar op u rust? Op je drukt? Je voelt je benauwd en rusteloos. Ziek misschien wel. en je vraagt naar de reden: Waarom? Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Maar is het misschien, omdat u zwijgt? Omdat jij zwijgt? Je zonden niet wilt belijden voor de Heere? Niet eerlijk wilt worden voor God?

Kijk, dan ligt er genade in, dat de Heere het David zo moeilijk maakt in zijn leven. Dat de nood zo groot wordt. Want dat gebruikt de Heere om David op de plaats te brengen, waar hij eerlijk wordt voor God. Verzwegen zonden worden: beleden zonden.

We horen het David zeggen (vs 5a): “Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis doen voor de HEERE’. Wat valt op in die woorden? Om te beginnen, dat Davids belijdenis een heel bewuste zaak is. David mompelt niet tussen allerlei andere zinnen door, dat hij ook nog wat gezondigd heeft. Nee, hij neemt het zich heel bewust voor: ‘Ik zal belijdenis doen’, Daarin klinkt iets door van het érnstig overleg’ dat eerst in Davids ziel heeft plaatsgevonden.

Opvallend is ook, dat David echt eerlijk gemaakt is. Hij bedekt zijn ongerechtigheid niet langer. Eerlijk komt hij ermee voor de dag.

En het derde: Hij doet belijdenis ‘voor de HEERE’. Hij stelt zich met zijn zonde voor het aangezicht van de heilige God. En onlosmakelijk daarmee verbonden: hij buigt voor de Heere: ‘ik heb gedaan wat kwaad is in Uw oog. Daarom ben ik, Heere, Uw gramschap dubbel waardig’.

De vraag naar ons toe: Kennen we dit belijden van onze zonde? Zonder deze belijdenis maken we ten diepste God tot een leugenaar, schrijft Johannes (1 Joh.1:9)

Vergeven zonde
In de weg van de echte, hartelijke schuldbelijdenis mag David het ervaren: ‘Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde’(vs.5b). Dat is de ervaring van David. Zijn scharlaken en karmozijnrode zonden – zo groot, zo zwaar – ze worden door de Heere vergeven. Ze worden weggewassen. Waar dat gebeurt, word ik van straatarm en diep ongelukkig, echt gelukkig, in de diepe en geestelijke zin van het woord. Welgelukzalig. Zo begint David zijn Psalm ook: ’Welgelukzalig is hij, wiens zonde vergeven is, wiens ongerechtigheid bedekt is, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent’.

En dat brengt ons tenslotte bij de vraag – ook uw en jouw vraag? – hoe dat nu eigenlijk kan. Mijn zonden, die ik bedekte en verzweeg, hoe kunnen ze vergeven, bedekt worden? Dankzij mijn schuldbelijdenis? Nee. Al is dat wel de weg waarin de Heere Zijn vergeving wil schenken, het is nooit de reden waarom de Heere vergeeft. Want: hoe verbroken en verslagen een mensenhart ook is, waaruit de belijdenis van de zonde opwelt, het is en blijft een zondaarshart. En zelfs in het belijden van mijn schuld liggen nog gebreken en soms ook onzuivere motieven.

Als de HEERE David zijn zonde vergeeft en niet toerekent, is dat alleen, omdat Hij die zonde wel heeft toegerekend aan Zijn eigen Zoon. De Heere Jezus. ‘Die geen zonde gekend heeft’. Als Hij daar staat, voor de aardse rechter , terwijl allerlei beschuldigingen aan Zijn adres klinken, dan zwijgt Hij. Maar door dat zwijgen eigent Hij de schuld van Zijn kerk; heeft hij de schuld van vijanden op Zich genomen. En weggedragen. In deze zwijgende Zaligmaker is de zaligheid voor een schuldige zondaar.

Ds. A.J.T. Ruis

Klinkt het nog door…?

“Sela.”
Psalm 84: 5, 9

Sommige mensen lezen dit Hebreeuwse woordje altijd, anderen laten het zondermeer weg. Wat is de bedoeling van dit woord?

Het hoort thuis in de Psalmenbundel, in gebed en lofzang, klacht en jubel.

Zo treffen we het ook aan in Habakuk 3. Nu kun je dat zakelijk afdoen door te volstaan met de mededeling dat het een muzikale aanwijzing is en de zaak laten rusten. Toch is het wel nuttig om bijvoorbeeld in Psalm 84 eens na te gaan of er meer muziek in zit.

Welke verklaring we ook kiezen – verhoging van de stem in het volgende deel, een aanwijzing om het voorgaande nog eens te herhalen of een pauze – het gaat om een accentuering van het voorgaande, waardoor het bijzondere nadruk krijgt. Je zou het kunnen weergeven als een aanwijzing om wat geklonken heeft nog eens door te laten klinken en je voor te bereiden op het volgende deel. Deze pauze wil de spanning erin houden.

In Psalm 84 klinkt vóór het eerste ‘sela’: ‘Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen u gestadiglijk’. Laat dat nu eens naklinken als u dit gehoord en gelezen hebt. Wie is er volgens ons een gelukkig mens, iemand die te feliciteren is? Zegt ons hart daar ‘amen’ op: die mens is gelukkig die mag wonen daar waar God Zich laat horen en zien? Werden wij zo begerig om ‘op te gaan naar Gods huis’, omdat het verlangen naar Hem ons daarheen dringt? Laat die vraag niet rusten, maar neem eens rust om vóór de rustdag over deze vraag na te denken. Het loflied op de woning van de HEERE krijgt een bijzonder accent door het ‘sela’. En als we dat verder mogen zien in het licht van het huis des Vaders met de vele woningen, waar Christus bezig is, plaats te bereiden voor de Zijnen, dan is er alleen des te meer reden om eens ‘pauze’ te nemen, en het Woord door te laten klinken. Dan roept zelfs deze muzikale aanwijzing om de Geest Die alleen het Woord werkelijk tot klinken kan brengen in ons hart.

Zo krijgt deze lofprijzing een bijzonder accent, zo zou de hevigheid van het verlangen als het ware nóg wel weer een keer tot klinken gebracht mogen worden. De vraag is of we in onze tijd waarin de ‘emocultuur’ bloeit – emoties doen het goed – we niet een onstellende vervlakking tegen komen van echte emoties. ‘Beeldbuistranen’ zijn van een andere orde van de tranen die opwellen als we onder vier ogen met de HEERE spreken. Tranen van onuitsprekelijk vreugde én van onzegbaar verdriet. Zo komen we een tweede ‘sela’ tegen na vers 9: ‘HEERE, God der heirscharen! Hoor mijn gebed; neem het ter oren, o God van Jakob!’ De vermoeide pelgrim bidt, smeekt indringend. En dat mag dóórklinken. Laat het toch horen als het u nood is! Heel praktisch: als we in de kerk een klaagpsalm zingen, doen we dat al lispelend, ingehouden? Is het dan wel nóód…?!

Het ‘sela’ wil tot leven komen en geeft diepten en hoogten aan door een accentuering. Een vlak geestelijk leven is geen best teken. Kennen we nog pauzes waarin Gods verbazingwekkende genade in onze verlorenheid doorklinkt? Of zingen we altijd maar een beetje kabbelend door of zijn we als stilstaand water?

Kijk het woordje ‘sela’ nog maar eens goed in de ogen…U kunt het gerust ongelezen laten, als u de aanwijzingen van dit woordje maar ter harte neemt.

Ds. M.J. Kater

Volbracht borgwerk tot behoud van de bruidskerk

“Het is volbracht.”
Johannes 19 : 30m

Wanneer wij op Goede Vrijdag in de geest op Golgotha vertoeven, zien wij in het midden van de drie kruiselingen de Man van smarten hangen. Het is geen wonder dat de vijanden van Jezus juichen. Wat kan een gekruiste doen? Wat is van hem te verwachten? Het is ook geen wonder dat de hel juicht. Want Jezus heeft het immers verloren?

“Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen.”
Het lijkt dus een verloren zaak. Is het wonder dat Zijn beminden bedroefd waren? Zij hadden gehoopt dat Hij was Degene Die Israël verlossen zou. En nu? Zijn einde is de kruisdood die bij God vervloekt was. Maar de hel en de vijanden juichen te vroeg.
Dan klinkt uit de mond van Jezus de triomf: “Het is volbracht.”
Men heeft het genoemd: “het rijkste woord voor Jezus, het aangenaamste voor de Vader, het schrikkelijkste voor de hel, het zaligste voor de zondaren.”
Ja, hoe en waartoe komt Jezus hier aan het kruis? De mens geschapen naar Gods beeld, was van God afgevallen. Zo lag er de grote breuk. Die komt God in Christus herstellen. Wie Christus wil prediken, moet bij Adam beginnen, niet bij Abraham. Anders is er geen plaats voor Christus en Zijn offer. Ik moet eerst mijn val in Adam leren kennen, zal Christus mij ooit dierbaar, gepast en noodzakelijk worden. Hij nam het op waar Adam het had laten liggen. Hij heeft God voldaan. Wat Adam bedierf, heeft Hij weer goed gemaakt. De schuld verzoend, maar ook volbracht wat Adam heeft nagelaten. Hij heeft door voldoening verzoening aangebracht.
“Het is volbracht.” Dit zijn drie woorden in onze taal, in het oorspronkelijke slechts één woord. Maar geen duizendmaal duizend woorden omschrijven de volheid hiervan. “Het is volbracht.” Gen enkel mens gaat heen die voltooid werk achter laat. Dit geldt wel van Jezus. Hier is roemensstof voor de kerk, nu en in alle eeuwigheid.
“Het is volbracht”, nadruk op “het”. Dit “het” wijst op de dingen die bij God te doen waren. Hij kwam om het welbehagen van God te voldoen. Het sluit alles in wat naar de raad en wil van God is te doen ter verlossing van Zijn volk. Deze arbeid nam de Zoon in de stilte van de eeuwigheid op Zich, de Vader een gemeente voor te stellen zonder vlek en rimpel. In Zijn kabinetsraad ontwierp de Drie-enige een plan tot behoud van zondaren. Volbracht is het plan. Een veelheid van profetieën kondigde de Messias aan. Vele personen waren zijn typen; voorafschaduwen van de Zaligmaker in Zijn drie ambten. Een reeks van ceremoniën, bij tabernakel en tempel, heeft het werk van de Verlosser afgebeeld. Dit alles is nu door Hem volbracht. Nee, Jezus zegt niet: “Ik heb het volbracht”, maar: “Het is volbracht”, nu nadruk op “is”.
De redding van de bruidskerk is geen wenselijkheid, niet slechts een mogelijkheid, maar een onomstotelijk feit. Het is niet misschien dat God Zijn gunst zal betonen, Zijn barmhartigheid zal uitlaten; maar is stellig en gewis, dat een eeuwige verzoening is aangebracht. Hij heeft de opdracht van God vervuld, waartoe Hij Zich gewillig had gegeven. Heel de weg en manier van de verlossing van de zondaar in Gods raad bepaald, is door Hem verwezenlijkt. Er behoeft dus niets meer te geschieden.
“Het is volbracht.” Nu nadruk op “volbracht”. Dit staat in de grondtekst in een vorm die zegt: “Het is af.” Niets behoeft er meer bij. Zondaar, draag toch niet langer uw knoeiwerk aan. Er ontbreekt aan Jezus’ werk niets. Het betekent dat het doel van God volkomen is bereikt. Hij maakte Zijn werk af, zonder enig verzuim of vergissing. Heel het Goddelijk werkprogram heeft Hij voltooid. De Vader kan er met algehele instemming in rusten. Hij heeft gehoorzaamheid aan de Vader gebracht. Nu is er geen verdoemenis voor hen die in Christus zijn. Nee, nu kan de uitverkoren kerk niet verdoemd worden. “Het is volbracht!” Dit is de uitroep van de grote Hogepriester Die in Zijn offer God bevredigd heeft. Nu kan de zondaar met God bevredigd worden. Gezeten aan Gods rechterhand zet de Heere op grond van het volbrachte werk Zijn arbeid van toepassing door de Heilige Geest voort.
Het volbrachte werk is het fundament waarop Hij Zijn kerk bouwt naar Zijn gemaakt bestek. Dit woord haalt een streep door al onze eigen verlossingspogingen, waar wij – liggend in een verbroken werkverbond – zo vol van zitten. Och, wat zijn wij vaak bezig, ook al kennen we genade, om eigen broddelwerk de Heere aan te bieden of bij Jezus’ werk toe te willen voegen.
“Het is volbracht” zegt dat wij alleen uit genade door Jezus’ Borgwerk zalig worden. Christus moet zijn volbrachte werk ambtelijk, door Zijn Geest, in ons uitwerken. Dan zal Hij ons eerst arm in onszelf moeten maken, ontdekken aan onze schuld, leren dat wij het in de val verspeeld hebben. Dat wij dagelijks niet anders doen dan Gods geboden overtreden. De natuurlijke mens probeert zichzelf te redden. Dit doet ook nog een bij aanvang begenadigde, als Christus nog voor hem verborgen is, ja nog als Hij hem in de belofte al is geopenbaard. Het strijdt zo tegen zijn vlees als hij leert: niets goeds in mij, niets komt van mij in aanmerking. Het is met mij verloren. Gelukkig als de Heere al ons eigen werk bij de handen gaat afbreken. Dat wij bij afgekeurd werk komen te staan. Dat onze gebeden en onze tranen ons ook niet behouden. Als het dan aan onze zijde hopeloos wordt, krijgt die Borg juist bedienend werk in en aan ons. De ziel kan dan alleen rusten daar waar God in rust, volkomen bevredigd in is, n.l. het volbrachte werk van Jezus. O, verlegen, verslagen, ontdekte ziel die uw eigen vonnis moet aanvaarden, maar hijgt naar verzoening en vrede met God. Nu, deze is er, namelijk in de weg waarin God tevreden is gesteld. Het is bij God in orde. Maar dit moet nu in u uitgewerkt worden. Hij moet Zelf als de grote Profeet u Zijn priesterlijk werk verklaren. Als wij niet weten hoe van de schuld af te komen en met God verzoend, moet Hij verklaren: “Alles heb Ik volbracht om u te redden, u behoeft er zelf niets meer aan te doen.”
Heerlijk als ons niet alleen de mogelijkheid ontsloten wordt, maar Hij verzekert: “Ik heb het voor u in orde gemaakt.”
Heerlijk als Hij u, wegloper van God, weer tot God brengt. Als dat gebeurt wordt het geding tussen God en u opgeheven. En de vrucht daarvan is de liefelijke vrede met God. De heerlijkheid van het onvergankelijk leven wordt in Jezus’ Borgwerk ontsloten. Zulk één kan Pasen vieren.
Wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft? “Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens.” Door het geloof, dat ook een gave van God is, krijg ik persoonlijk deel aan het Borgwerk van Christus.
Kent u dit? Bent u al schuldenaar geworden door ontdekking van de Heilige Geest. Zucht u het uit: “Hoe word ik ooit met God verzoend?” Hij onderwijze u Zelf. Och, hier zijn de Zijnen nog zoveel aan bestrijding en wankelingen onderhevig. Heerlijk, als Hij de hand van het geloof op Zijn offer leert leggen en doet toe-eigenen. “Hij mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.”
Op grond daarvan kan ik hier leven met God, straks sterven, zal mij het hemels Paradijs ontsloten worden.
Hoe is het, lezer, lezeres? De Heere beware voor zelfbedrog. Hij verlene u genade, opdat uw leven zij Christus, dan zal uw sterven gewin zijn. Dan zult u straks God drie-enig groot maken voor Zijn genade in Christus u bewezen.

Overgenomen uit “Bewaar het Pand” 11 april 1968

Ds. J. van Doorn