GORDEL DER WAARHEID

´Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid`  Efeze 6 :14a

Op beeldende wijze schrijft Paulus in Efeze 6 over de geestelijke strijd in het leven van de gelovigen. De apostel
gebruikt het aansprekende beeld van een wapenrusting van een Romeins soldaat. Wellicht heeft hij dat beeld letterlijk voor ogen gehad, toen hij de Efezebrief schreef. Hij werd immers dag in dag uit bewaakt door een Romeins soldaat ( Handelingen 28:16).
1. Het beeld
Het eerste onderdeel van de wapenuitrusting is de gordel. We  moeten daarbij denken aan een betrekkelijk smalle leren riem, waaraan soms allerlei edelmetalen voorwerpen waren vastgemaakt. Waartoe diende zo’n gordel? In de eerste plaats zorgde de gordel voor bewegingsvrijheid. In de Bijbelse tijd droeg men vaak een langer kleed. U kunt zich wel voorstellen dat je op reis en zeker in de strijd makkelijk over zo´n kleed kon struikelen. Dat zou in het ergste geval je dood kunnen betekenen. Welnu, om dat te voorkomen, trok men in oude tijden het kleed op en hield dat omhoog met een gordel. In de tweede plaats zorgde de gordel ( indirect) voor bescherming. Want aan de gordel maakte men vaak wapens vast: een dolk of soms een zwaard. In de derde plaats zorgde de gordel voor versiering. Op verschillende plaatsen in de bijbel is de gordel een teken van waardigheid. En uit de Romeinse geschiedenis is bekend, dat soldaten soms gestraft werden door het inleveren van hun gordel. Dat werd ervaren als een
strenge straf.
2. De betekenis
Nu schrijft Paulus in Efeze 6:14: ´uw lendenen omgord hebbende met de waarheid´. Zoals een soldaat een gordel
omdeed – tot beweging, bescherming en versiering – zo moeten de Efeziërs ´de waarheid´ omdoen. Die waarheid moet hen aankleven, zoals een gordel kleeft aan de lendenen van een man ( zie Jeremia 13:11) . Wat bedoelt de apostel hier met ´de waarheid´?
Allereerst het Woord der waarheid. De leer die naar de godzaligheid is. Daar zal een mens allereerst zijn wapens moeten zoeken tegen alle leugens van de duivel. Het Woord van God zal aan ons moeten kleven. En wij zullen aan het Woord van God moeten kleven. Dat betekent dat we verbonden moeten zijn aan dat Woord. Dat we het moeten lezen, onderzoeken en overdenken. Daarbij is onmisbaar, dat de Heilige Geest het Woord opent voor ons hart en ons hart opent voor het Woord. Want alleen zo zullen we leren, Wie God werkelijk is. Wie wij werkelijk zijn. En wie Christus werkelijk is. Tegen alle leugens van de duivel in! Als de gordel van het Woord ons niet ‘aankleeft als de gordel de lendenen van een man’, hoe zal een mens dan ooit kunnen staan in de geestelijke strijd? Dan zal ik bij de eerste stappen al struikelen over de klederen van mijn eigen onwetendheid of eigenwijsheid. Het woord ‘waarheid’ in Efeze 6:14 heeft ook de betekenis van: oprechtheid. Als Paulus schrijft: Omgord uw lendenen met de waarheid, bedoelt hij ook: Wapen uzelf met oprechtheid. Oprechtheid – wat is dat? Dat wijst op een hart, dat door de
Heilige Geest eerlijk is gemaakt. Als ik de gordel der waarheid draag, leg ik mijn hart en leven steeds open voor God. Dan probeer ik geen zonde of zwakheid te verbergen. Dan is Psalm 139: 23-24 mijn dagelijks gebed: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op de eeuwige weg’. Die oprechtheid is er van nature niet bij ons. Zeker, we kunnen – door Gods algemene goedheid – in het gewone leven heel eerlijk zijn. Maar tegenover God en tegenover onze eigen ziel zijn we ten diepste oneerlijk. Als de Heere je eerlijk maakt voor Hem, dan is het eerste wat je ontdekt, niet hoe eerlijk je bent. Maar hoe oneerlijk je tegenover Hem bent. En als de Heere door Zijn Geest licht laat vallen over je hart en je binnenste, dan word je bang voor je eigen oneerlijkheid. Zo bang, dat je het niet meer overdreven vindt wat Jeremia zegt: ‘Arglistig is het
hart, meer dan enig ding, ja dodelijk’. Dan word je bang van jezelf. Dan ga je vanuit de nood juist vragen om eerlijkmakende genade. Om de gordel der waarheid.
3. De praktijk
Is die gordel nog te verkrijgen? Ja, want ze behoort tot ‘de wapenrusting Gods’. Dat betekent: God Zelf zorgt daarvoor en wil die nog schenken. Val de Heere daarom te voet en vraag Hem om eerlijkmakende genade. En als je die gordel mocht ontvangen? Wat kun je juist dan aangevochten worden door de duivel. Als je door het ontdekkende werk van de Heilige Geest nog zoveel overblijfselen van onoprechtheid in je binnenste vindt. Dan zegt de duivel: Zie je wel: zoveel onoprechtheid kan niet samengaan met genade. In het hart van Gods kinderen kunnen echter nog veel overblijfselen van onoprechtheid zijn. Maar als het goed is, zijn er ook drie andere dingen: strijd tegen die onoprechtheid; verdriet over die onoprechtheid; een
biddend verschijnen met de last van die onoprechtheid.
Ds. A.J.T. Ruis

Uw bewaarder

“Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen”  Psalm 121:4

Het zitten in een trein zonder bestuurder is een riskante onderneming. Stel u voor: u zit in de trein en deze stopt. U ziet dat de bestuurder uitstapt en dat de trein zich in beweging zet en zonder bestuurder verder rijdt. Ik denk dat er een paniekstemming zal komen en dat is begrijpelijk, want iedereen is in doodsgevaar. Er is geen wakend oog meer dat een onveilig sein ziet, dat de voortrazende trein afhoudt van verkeerd spoor. Wat een vrees en ontzetting voor allen die in de trein zitten.
In psalm 121 is iemand aan het woord die als het ware op reis is in een trein zonder bestuurder. Zijn reis is vol gevaren en hij weet dat. Immers, hij spreekt van het wankelen van de voeten. Hij heeft het over de duisternis van de nacht. Hij noemt de hitte van de dag. Hij denkt aan alle kwaad dat ziel en leven bedreigt. Hij somt al die gevaren op. Hij sluit zijn ogen er niet voor. Hij is zich al die gevaren bewust. Bovendien, al die gevaren zijn voor hem doodsgevaren. Hij is niet in staat zichzelf te helpen. Hij kan zelf geen bestuurder zijn. Vandaar de vraag aan het begin van zijn lied: “Vanwaar zal mijn hulp komen?”
Wij allen zijn op reis; er is geen enkele uitzondering. En onze reis is niet zonder gevaar. Daar is de wereld die ten verderve wil voeren. Daar is de satan die tracht dodelijk te doen verongelukken. Daar is om ons en in ons zonde die de dood baart. Werkelijk dus doodsgevaren; ten volle doodsgevaren. Velen zijn er zich niet van bewust dat zij zitten in een trein zonder bestuurder, zonder iemand die leidt, waakt en bewaart.
Men reist rustig verder als of er geen doodsgevaar dreigt. Velen zijn er ook die zich wel bewust zijn van de gevaren, maar zij kunnen zichzelf helpen. Zij zijn zelf op de plaats van de bestuurder gaan zitten. Zij kennen hun eigen zwakheid en hulpeloosheid niet. Zij overschatten zichzelf. Laat dit toch ook uw vraag zijn: “Vanwaar zal mijn hulp komen?”
Op die vraag krijgt de dichter antwoord. Niet van een mens. Doch van God. Van die God, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Dat is van de Almachtige, van Hem, Die staat boven alle macht en kracht, Die waarlijk kan bewaren te midden van de doodsgevaren, die de enige goede Bestuurder is. De dichter krijgt antwoord van die God, die Heere is, Die in Christus Jezus Heere is, de God van de toezegging, Die heeft toegezegd: “Wie Mij aanroept in de nood, vindt Mijn gunst oneindig groot.” Deze God en Heere geeft als antwoord op de vraag: “Vanwaar zal mijn hulp komen?” “Zie”. Dat woordje wil zeggen: let er toch op, denk er toch aan! Hij weet dat er vreesachtigen zijn. Zij namelijk, die gekweld worden door duizend vrezen en duizend doden en duizend zorgen. Zij, die de gevaren en listen van de
satan kennen, de verlokkingen van de wereld en de verzoekingen van de zonde, de kracht van het boosaardige
vlees en de sterkte van de boezemzonde. Het is goed om dat te zien. Het is goed als de ogen daarvoor geopend worden. Het is goed om de gevaren te zien als doodsgevaren. Maar de Heere roept nu ook op om iets anders te zien. Hij wil dat u niet slechts ziet op al die gevaren, op al die moeiten, op al die zorgen en vrees. De Heere zegt: ”Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.” Is dat niet rijk? Gaat u voort in vrees, dan doet u Hem tekort. Dan is er ongeloof en dat is wantrouwen. Daarom dat woordje “Zie”. Ik moet leren op Hem te zien. De ogen houdt mijn stil gemoed, opwaarts om op God te letten. Dat is het geloof dat de Heilige Geest werkt. Hij leert om te leven door het geloof. Nee, dat is niet de doodsgevaren gering achten. Dat is van de doodsgevaren afzien en opzien tot
Hem die het al bestuurt. Hij maakt Zichzelf bekend als de Bewaarder Israëls, Die niet sluimert noch zal slapen. Menselijke ogen kunnen door vermoeidheid toevallen. Gods ogen nooit. Zijn ogen zijn dag en nacht open. Gewis, zou dat er niet zo zijn, er zou niemand zalig worden. God is de Bewaarder Israëls. Hij is de Bewaarder van Zijn volk. Dat is van dat volk dat het heeft geleerd, zichzelf niet te kunnen helpen. Rijk is de troost voor dat volk. Hij is de
Bewaarder. Hij zal uw voet niet laten wankelen. Hij is uw Schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet
steken, noch de maan des nachts. Hij zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. Hij zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid.
Uw Bewaarder, Die zal niet sluimeren, noch slapen. Zijn ogen zijn altijd open. Hij bestuurt, Hij leidt, Hij bewaart.
Wijlen ds. P. van Zonneveld

De grote werken Gods spreken.

´de grote werken Gods spreken.´
Handelingen 2:1

God wordt in Zijn werken groot gemaakt en geprezen. Dat is waartoe Pinksteren ons brengt. Waar we vanuit onszelf nooit toe zullen komen! Is dat uw nood al geworden? De werken van God worden geroemd. De grote werken Gods hebben hun centrum in Christus. Dit blijkt uit de context. God heeft door Jezus wonderen en tekenen gedaan (vs 22), heeft Hem overgegeven (vs 23), Hem doen opstaan 9vs 24), verhoogd (vs 33) en tot een Heere en Christus gemaakt (vs 36). Dit ‘spreken’ van de ‘grote werken Gods’ gebeurt met Pinksteren. Door Pinksteren…..! Daarin ligt een belangrijke les. Zonder de Heilige Geest worden de werken Gods niet geroemd. Door de Heilige Geest staat Christus centraal.
De discipelen hebben heel veel mogen leren van Christus de Opgestane en door het geloof mogen zien op Christus Die ten hemel voer. Hun hart is vervuld met grote blijdschap. Ze hebben Zijn woord dat Hij de belofte van de Vader (de Heilige Geest) zal zenden. In gehoorzaamheid aan deze woorden zijn ze gegaan naar Jeruzalem om daar te blijven, om daar biddend te verwachten. Dat is vrucht van Hemelvaart. Blijdschap in plaats van droefheid. Gebed in plaats van wanhoop en verslagenheid. Kennen we iets van deze vrucht van Hemelvaart in ons leven (Lukas 24:55,53)?
De discipelen zijn bijeen : biddend werkzaam met de belofte van het zenden van de Heilige Geest (Lukas 24:49). Hebben wij al ingeleefd dat we de Geest nodig hebben? Werkzaam zijn met de belofte dat de Heilige Geest bij God vandaan komt: uitgaande van de Vader en van de Zoon.
Deze nood verbindt aan de ten hemel gevaren Christus. De inleving van deze nood is niets anders dan buigen voor Zijn onderwijs zoals dat staat in Johannes 3: De Heilige Geest als auteur van de wedergeboorte, van geestelijk leven in zondaren. Waren de discipelen dan nog niet wedergeboren? Jazeker!
Door de Heilige Geest zijn ze getrokken. De Heere Jezus heeft het immers geleerd: ‘Niemand kan tot Mij komen tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke.’ Maar juist wanneer we getrokken zijn tot Christus zullen we de noodzaak van het doorgaande werk van de Heilige Geest al meer inleven. Dan kan ik niet rusten op datgenen wat geweest is – ook al kan geen leed dat uit mijn geheugen wissen – maar dan ben ik aangewezen op de woorden en daden van de Heere. Dat geeft aanhoudend gebed!
Opmerkelijk is dan ook dat de uitstorting van de Heilige Geest juist bewerkt dat de plaats van Christus daarin helder wordt gezien en beleden. Dat de Geest van Christus uitgaat wordt dan op een rechte wijze verstaan. We lezen immers in vers 33: Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort dat gij nu ziet en hoort,´ De Heilige Geest verheerlijkt Christus en stelt Hem centraal. Dan mag ik Christus door de Heilige Geest kennen als Middelaar van verwerving en van toepassing. Hij, Die het heil verworven heeft, deelt het ook uit! Dat is voor een aan zijn eigen onmacht en onwil ontdekte zondaar de mogelijkheid van zalig worden. Daar van te spreken en daar in te roemen is vrucht van Pinksteren.
Hierin moeten we wel onderscheiden: tussen hen die voor het eerst met al hun zonden, met hun schuld zó het oog slaan op Christus, en tussen hen die de ten hemel gevaren Christus door het geloof mogen kennen en niets anders meer kunnen dan Zijn beloftewoord Hem voor te houden. De vervulling van dit beloftewoord, het ontvangen van de Heilige Geest, loopt uit in het spreken van de grote werken Gods. Dit gebeurt ook al in het begin van het genadeleven. Maar des te meer en krachtiger is het wanneer het persoonlijk werkelijkheid is geworden dat de Heilige Geest ´ook aan mij gegeven is´(Heid. cath zondag 20).
Ds A. Hoekman

Geleid in Hemelvaartslicht

“En Hij leidde hen buiten tot aan Bethanië.”  Lukas 24:50a

Hoe komen wij in de hemel? Geen vraag voor velen. Geef mij maar een hemel op aarde, zegt men. Het is de oude paradijszonde. Men scheidt God en de hemel graag. Wij willen de vrucht eten los van God. Anderen willen wel naar de hemel om van alle narigheid af te zijn, maar niet om van de zonde af te zijn. Hoe komen wij in de hemel? Wij komen er niet vanuit onszelf. Niemand van ons is in staat om de hemel te bereiken. Hij is voor ons te ver. Wij zijn de weg ernaartoe kwijtgeraakt. We hebben in het paradijs bewust de verkeerde weg gekozen, die van God af liep. Toen hebben we verschrikkelijke duisternis en blindheid over ons gehaald. We moeten het belijden: Wij weten de weg niet, wij zijn blind in ’s hemels wegen. Hoe komen wij in de hemel? Er is er ÉÉN Die de weg naar de hemel weet: Jezus Christus. Hij is uit de hemel gekomen in deze wereld om die weg te openbaren. Hij is gekomen in het diepe moeras van onze zondige situatie, waarin alles afgesloten was naar de hemel en naar God. De mens zakt vanuit zichzelf steeds dieper weg in het moeras van zijn zondige onwetendheid, op weg naar het eeuwige verderf.
Jezus kwam de weg aanleggen. We horen van mensen die de spoorweg door Birma hebben aangelegd. Wat een karwei is dat geweest. Maar niemand kan de weg aanleggen die terugleidt naar de heerlijkheid van God. Alleen Christus, want Hij is de Weg. Hij weet de weg, maar Hij kan die weg niet anders aanleggen dan door de oorzaak en de gevolgen van de onkunde van die weggelopen zondaar te dragen. Hij is neergedaald in de diepste kern van het moeras van de zonde.: de hel, de godverlatenheid. Waarom? Om zondaren te leiden uit de duisternis tot Gods heerlijk licht. Om hen in het volle licht van Gods hemelse majesteit te plaatsen.
Hoe komen wij in de hemel? Alleen door Christus, Die ons ten Leidsman is gegeven op de weg naar het eeuwig zalig leven. De discipelen zijn geleid door Jezus. Ergens is dat begonnen.
Hij heeft hen door Woord en Geest geroepen en zij zijn gevolgd. Vaak toonden zij hun onwil, maar Hij leidde hen voort. Hij heeft de vraag naar de hemel in hun hart gelegd. Hij heeft hen geleid in Zijn profetisch onderwijs, waarin zij gehoord hebben hoe de Vader in de hemel uitziet naar een verloren zoon en dochter. Hij heeft hen geleid in zijn onderwijs aangaande het koninkrijk der hemelen. Hij heeft hen geleid in Zijn priesterlijk offer. Hij nam hen mee in Gethsémané. Hij leidde hun weg over Golgotha, waar Hij het uitriep: “het is volbracht”, want de weg naar de hemel is klaar. Hij leidde hen ook in Zijn Koninklijke overwinning. Pasen, Ik heb de wereld overwonnen! Nu gaat Hij naar Zijn troon. Het is Zijn hemelvaart. Hij leidde hen naar buiten. Is het niet nog steeds de belofte: God zal Zelf uw Leidsman wezen, leren hoe u wandelen moet?
Hoe komen wij in de hemel? Door Christus, Die heengegaan is om plaats te bereiden. Alles wat Christus doet is ten behoeve van zijn volk. In Jezus Christus is Zijn kerk al in de hemel gezet, omdat Hij de namen van de Zijnen kent. Maar ook is Zijn hemelvaart voor ons een bewijs van onze hemelvaart. Stefanus zag Jezus staande om hem thuis te halen. De hemel is zo ver, zegt u. En God is ongenaakbaar voor een zondaar. U hebt gelijk. Maar in Christus is God met ontferming bewogen over een zondaar. Rijk is het, als u en jij mogen weten door Hem geleid te zijn. Ja maar, ben ik wel geleid door Hem, vraagt iemand. Dat kunt u weten, want terecht wordt er gezegd: De hemel is eerder in het hart dan het hart in de hemel. Dan weet u van het zoeken van de dingen die Boven zijn. Verhardt u niet, maar laat u leiden. Hij is zo gewillig, ook vandaag. Ziet u Zijn doorboorde hand? Past uw hand daar niet in? Hij is het Die ons Zijn vriendschap biedt. Christus sprak: “Niemand zal ze uit Mijn hand rukken, noch uit de hand van Mijn Vader.” En in de hemel bidt Hij, opdat ook zij zijn mogen waar Hij is, om Zijn heerlijkheid te aanschouwen. Ik hoor zingen: Wij komen aan door goddelijk licht geleid. Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken.
Ds. A. K. Wallet

Buiten de Stad

`…en Hij, dragende Zijn kruis, ging uit…`  Johannes 19:17a

In Zijn bitter lijden is Jezus de stad Jeruzalem uitgegaan. Eigenlijk moeten we dat nog anders zeggen; dat uitgaan uit de stad was zelfs lijden voor Hem. De evangelist Johannes spreekt daar door de Heilige Geest zo bijzonder van. Hij gaat voorbij aan wat de andere evangelisten vermelden over de gang van de lijdende Christus van Gabbatha naar Golgotha. Niets vernemen we van Simon van Cyrene of van de wenende vrouwen. Hij mag het volle licht laten vallen op de Borg in Zijn lijden, ook in Zijn uitgang uit Jeruzalem. “…en Hij ging uit…” Het is een apart element in deze weken, Zijn uitgang buiten de stad. Later lezen we daarvan in de brief aan de Hebreeën. `Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden.` Het is tegelijkertijd ontdekkend en vertroostend. Jeruzalem was de heilige stad; God had die stad verkoren om daar met Zijn heiligheid te wonen. Daar waren de priesters bezig in de tempel. Daar werden de offeranden gebracht. Daar sprak de Heere van boven het verzoendeksel van de ark. Daar stroomde het bloed van de offerdieren. Daar wilde de Heere spreken van Zijn
verzoenende tegenwoordigheid gegrond in recht en genade. Buiten die stad is het oord van de vloek. Daar is het dal van Hinnom, aangewezen als de plaats der vervloeking. Ook onder ons sprak wel de gedachte van straf buiten de stad. Oudtijds waren in ons land de galgenplaatsen buiten de stad. Maar voor Israël was het toch nog anders. Buiten Jeruzalem kwamen de dode kadavers van de zondoffers terecht om verbrand te worden. Het vlees, de huid en de vellen van de var en bok, die naar Gods bevel met de Grote Verzoendag geslacht werden, mochten niet gegeten of gebruikt worden door Israël. De vloek der zonde rustte op de gedode lichamen. Zij waren onrein. En daarom voor het vuur bestemd. Ze werden verbrand. Maar dat kon niet binnen de legerplaats voor Israël in de woestijn en later niet binnen de heilige stad. Dat verdroeg zich niet met de heiligheid en tegenwoordigheid van God. Hij kon de zonde niet
verdragen. En nu Hij, de van God gezonden Zaligmaker, Hij kan en mag niet sterven binnen de poort van de stad. Hij is de grote Zondebok. Het offerdier naar Gods bestel. Hij wordt uitgeworpen door het vrome Israël. Als een gevloekte moet Hij het ondergaan, uit de stad. Wat is dat erg. Door de godsdienst uitgeworpen te worden. Voor Hem is geen plaats in de stad van de grote Koning. Hoe kort is het nog maar geleden dat Hij zegenend Zijn handen heeft uitgestrekt over deze stad. En diezelfde stad veracht Hem en wil met Hem niet te doen hebben. Blind is het uitwerpende Israël voor wat hier gebeurt. Blind zijn we van nature allemaal. Het meest in eigengerechtige godsdienst. Wij hebben de vloek verdiend. Aan het offerdier werd het oordeel voltrokken wat voor zondaren bestemd was. Wij moesten onder het oordeel Gods sterven in het vuur van Zijn gramschap. Daar hebben we zelf voor gekozen. Toen we tegen God in opstand zijn gekomen, in het paradijs. En elke dag van ons leven buiten God bevestigen we dat. Daarom moest Adam het horen: ga uit. Daarom kwam er een vlammend zwaard voor de poort van het paradijs. Hebt u dat al ontdekt in uw eigen leven? Bent u daar al achter gekomen door het ontdekkende werk van de heilige Geest? Dan wordt eigenschuld beleden en onder eigen oordeel gebukt. Dan hebben we geen grote woorden maar wordt het beweend: “Ik ben o Heere, Uw gramschap dubbel waardig.” Dan wordt buiten de legerplaats, buiten de poort de plaats verstaan waar ik naar recht moet zijn. Maar daar spreekt het wonder; Hij wilde daar zijn in Israël, ja ik, heeft Hem daar de plaats gewezen. Nochtans Hij wordt niet naar buiten gesleept. De evangelist benadrukt Zijn vrijwillige liefde. Hij gaat om de Raad des Vaders te vervullen. Hij gaat dragende het kruis naar de gerichtsplaats naar Golgotha. Hij gaat als het Lam van God naar de slachtplaats. Hij Die de zegen moet hebben neemt de vloek, opdat zij die de vloek hebben verdiend, de zegen zouden krijgen. Buiten de legerplaats wordt het wonder daarvan gekend en aangebeden. Hij voor mij buiten de stad opdat er nu gemeenschap met God is, voor zo één als ik ben, opdat ik een toegang zal krijgen binnen de poort van de eeuwige Godsstad. Ga er niet aan voorbij dat dit het oordeel betekent over al onze steden. Over het Jeruzalem waarin wij menen in eigen gerechtigheid onze zaligheid te vinden. Over de wereld der zonde waarin we het van nature zoeken. Wij wonen op een plaats die ten dode is opgeschreven. Zonder uitgang komen we om. Vanuit Zijn offer gaan de wegen hier beneden uiteen en wordt de breuk met de
zonde werkelijkheid. We horen het in de Hebreeën brief: “Zo laat ons tot Hem uitgaan buiten de legerplaats “ Leef ik soms nog gerust in de stad des verderfs? Denkt u zonder breuk met de zonde en de wereld dat het wel zal gaan? Daar kan nog heel wat vroomheid mee samengaan. Wij sluiten een voorzichtig verdrag met de wereld. Het zal alleen tegenvallen. Geen vrede met God als u vrede najaagt met de wereld der zonde. Wat groot is Gods lankmoedigheid. Hij strekt Zijn handen nog uit naar zulke wegwerpers van God en ijn genade. Vanwege Hem, die buiten geworpen is vanwege het offer, dat Hij heeft gebracht kan het voor schuldige vijanden. En door het hartverbrekend werk des Geestes wordt het verstaan wie ik ben en de kracht van Zijn offer gekend. Dan leren Gods kinderen de voetstappen
drukken van deze lijdende Borg buiten de poort; dan ondervinden ze de smaad om Zijnentwil. Dan laat de wereld het
wel uitkomen dat deze niets hebben moet van hen. Hoezeer die wereld in de tijd der genade de boodschap gebracht mag worden en de zaligheid daardoor gegund, de vijandschap blijft niet achter. Maar daar is uitzicht voor allen die buiten de legerplaats zijn terecht gekomen. Ze komen straks binnen de poorten van de eeuwige stad. Van het Jeruzalem, dat eeuwig blijft. Wat een wonderlijk leven wordt er als vrucht van deze uitgaande Borg gekend. Wel in de wereld en toch niet van de wereld. Dan mag Zijn Naam beleden worden tot het laatst in een ondergaande wereld. Maar de toekomst licht. In en door Zijn bloed zullen ze ingaan. Ingaan in de stad waar ze eeuwig God zullen groot maken om Zijn genade bewezen in deze Christus en aan onwaardige zondaren. Daarin kan geen vijand, die het blijft, binnenkomen en daaruit kan geen verloste meer uitgaan.
Wijlen ds, D. Slagboom

Het water des levens om niet

`Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke` Johannes 7:37

Wij ontmoeten de Heere Jezus in Johannes 7 op het Loofhuttenfeest. Een van de ceremoniën op dat grote feest was
dat er water gebracht werd naar de tempel. Dat werd gehaald uit de vijver Siloam, die via een tunnel verbonden was met een waterbron. Het gebeurde in optocht. Vooraan liepen twee priesters, die twee gouden kruiken droegen om water te halen.Op het tempelplein, bij het altaar, werd het water uitgegoten. Gedurende heel deze ceremonie zong het volk de woorden uit Jesaja 12: `Gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils.` Elke dag werd dit gedaan. En dan dacht het volk Israël aan Gods bewaring en onderhouding in de woestijn. Toen bracht de HEERE in dat dorre oord ook rivieren, vol van water, uit de steenrots voort! Maar….wie heeft de betekenis ervan verstaan? Wie van al die mensen op het feest zag verlangend uit naar het Water des Levens? Was de steenrots in de woestijn geen heenwijzing naar de Heere Jezus Christus? Paulus zegt in zijn brief aan de Korinthen: `En de
steenrots was Christus`! Hij is het Water des Levens. Hij ziet wat het volk doet in de tempel. En Hij weet dat er velen zijn die het niet verstaan. En daarom staat Hij daar, te midden van het volk, en dan roept Hij met luide stem: `Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.`
Een rijke uitnodiging voor mensen die dorsten naar het Water  des Levens. Dit dorsten geeft een gemis aan van iets dat we werkelijk nodig hebben. Een gemis vanuit een leeg hart, dat schreeuwt om vervulling. Het is ten diepste het gemis van God. Begrijpt u Psalm 42 ook zo goed? Als een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.` Dan hebt u een geestelijk gebrek! Dan weet u wat het is om vervreemd van God te zijn. U kunt de afstand tussen God en uzelf niet overbruggen, want de zonden en de schuld liggen ertussen. En toch….u verlangt zo naar God! Maar o, die zonden. Wat een smart! Wat een onmogelijkheid! Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Is er nog een middel om aan de verdiende straf te ontkomen? Zou ik nog in genade aangenomen worden? Hoor dan het Evangelie! God zegt: `Er is een plaats bij Mij! Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.` Als ontdekte zondaren dat gaan horen, wordt hun dorsten nog sterker, nog inniger. Er is niet alleen een dorst naar God, maar
ook naar de Heere Jezus: `Geef mij Jezus, of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
`Kunt u ook niet meer buiten Hem leven? Hij komt tot u en Hij nodigt u tot Hem te komen. `Zo iemand dorst, die kome tot Mij…`
Wat staan daar toch mooie voorbeelden van in de Bijbel. Zondaren die komen tot Christus. Nee, dat kunnen ze niet in eigen kracht. Het is een gave van de HEERE alleen. `Niemand kan tot Mij komen`, zegt de Heere Jezus, `tenzij de
Vader hem trekke.`
God, de Vader trekt zondaren uit de duisternis tot het Licht der wereld. De Heilige Geest zal dan vrijmoedigheid geven om te komen. Nee, niet letterlijk, met uw voeten, maar het wil zeggen dat uw ziel naar Jezus uitgaat. Zie het eens bij die bloedvloeiende vrouw. Wat had ze niet gedaan om beter te worden, maar het werd steeds erger. Hoe kwam dat? Ze was aan het verkeerde adres! Ze moest bij Jezus zijn! En toen ze van Hem hoorde, kwam er zo´n verlangen om tot Hem te gaan. Sterker en sterker werd haar geloof en toen kwam het moment, toen kon ze niet meer in haar huis blijven. Ze moest….gedrongen door de heilige Geest. Ze kon niet anders meer. O wat vermag het geloof: `Als ik alleen maar de zoom van Zijn kleed mag aanraken, dan zal ik genezen zijn.` Misschien zegt iemand: Zou ik ook welkom zijn bij Hem? Als u ziet op uzelf, dan kan het nooit! Maar weet u wat de Heere nu zo dikwijls doet? Hij nodigt! Hij wil tot u komen door Zijn woord en daarin is Zijn stem te horen: `O alle gij dorstigen, komt tot de wateren; gij die niets hebt, komt tot Mij. Wie dorst heeft, kome tot mij en drinke van het Water des levens om niet! Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!´ Hoort u het, arme zondaar? U bent welkom bij Hem. Nooit heeft Hij tot het huis van Jakob gezegd:” Zoek Mij tevergeefs.” Ja, Hij weet wel hoe u tobt en onwaardig bent. Daarom zegt Hij het ook zo: `Die tot Mij komt, zal ik NIET uitwerpen!´ Dat denkt u wel, maar dat doe Ik niet! `Zo iemand dorst, die kome tot Mij…` en wat mag een arme zondaar bij Hem komen doen? Hij mag drinken van het water des Levens!
Wat wil dat zeggen? Dat de HEERE dat gemis in uw hart, die leegte, gaat vervullen, vol gaat maken. Waarmee dan? Met Zichzelf en al Zijn weldaden. Dan wordt de gemeenschap ervaren met de Heere. Dan neemt de Heere alle zorgen weg, alle bezwaren. Dan neemt Hij uw zonden weg en mag u de troost beleven van de vergeving der zonden. Dan is het weer goed tussen God en uw hart. Alles wat u mist, is bij Hem te verkrijgen, om niet. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt in artikel 29 dat Gods kinderen gestadig de toevlucht nemen tot Zijn bloed, Zijn dood, Zijn lijden en Zijn gehoorzaamheid. Zucht u misschien onder de last van uw zonden? Vlucht tot de Heere Jezus. Hij zegt: Zo iemand zucht onder het pak van zijn zonden, die kome tot Mij en drinke van Mijn bloed! Want Mijn bloed reinigt van alle zonde! Is de kracht van de zonde zo groot? Ziet u zo tegen de dood op? Vlucht tot de Heere Jezus. Hij zegt: Zo iemand bezwijkt onder de kracht van de zonden, die kome tot Mijn dood! Want Ik heb door Mijn dood de wereld overwonnen! Zo iemand bang is voor de dood, die kome ook tot Mijn dood! Ik heb de dood verslonden tot overwinning! Vecht de satan u aan? Wordt u zo beproefd? Is uw lijden zo groot? O, zie toch op Mijn lijden. Ik weet hoe zwak u bent, Mijn kind. Zie op Mijn wonden! Daar is balsem voor uw wonden! Begeert u om heilig voor Mij te leven? Lukt het niet? Kun je zonder Mij niets doen? Zo iemand onbekwaam is tot enig goed, die kome tot Mijn gehoorzaamheid! Want wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht. Wat een rijkdom in deze Fontein! Bij Hem is alles te verkrijgen voor de tijd en voor de eeuwigheid. Hier, bij Hem, wordt het vette van Zijn huis gesmaakt. En een volle beek van wellustmaakt hier, bij Hem, elk in liefde dronken.
Ds. J. de Bruin, Rotterdam

Gevonden door Jezus

Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiedde.  Johannes 5:14

Wie als gemeentelid ziek is geweest of een operatie onderging, zal na herstel en terugkeer naar huis, dankzegging laten doen in de gemeente. Dat is onder ons een goede zaak. Wie voor een ziekenopname of operatie staat vraagt immers doorgaans ook om de voorbede. De Heere roept er ook toe op; “Vergeet niet één van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet, want het is God die ze u bewees!”
De verlamde man die na 38 jaar zo onverwacht is hersteld, is na de genezing naar de tempel gegaan. Dat was ook eigenlijk te verwachten, hoewel hij in zijn blijdschap ook direct naar familie of vrienden had kunnen gaan. Maar nee, zo lezen we: “daarna vond Jezus hem in de tempel…” was hij daar om zich aan de priesters te vertonen? Was hij daar om een dankoffer te brengen? De psalmwoorden “k zal liefd en lof voor u ten offer mengen, in het heiligdom, waar het volk vergaderd is”, zouden daarop kunnen wijzen. Net zo goed als wij met het vragen van dankzegging belijden in het huis des Heeren “om daar met lof Zijn grote Naam te danken.” Voor echte dankbaarheid hebben we echter nog meer nodig, namelijk, het onderwijs van de grote biddende en dankende Hogepriester. Echte dankbaarheid is
dan ook vrucht van Zijn opzoekende zondaarsliefde. Kijk maar…er staat dat jezus hem vond. Niet andersom, dat hij
Jezus vond. Steeds weer komt uit dat de Heere de Eerste is. Dat is maar goed ook, immers zou het anders nooit wat met ons worden. Hij begint met Zijn opzoekende liefde. De Heere spreekt de man aan en herinnert hem aan wat er gebeurd is. “Zie, gij zijt gezond geworden….” Zo wijst de Heere hem op het wonder van de genezing. Zie, dat is, let er op, leef er niet  overheen. Wat wordt het gauw weer vergeten, wat gaan we weer vaak over tot de orde van de dag. Wat staan we er weinig bij stil hoe wonderlijk het is dat er genezing intrad. Het is toch een wonder van Gods goedheid als voorgeschreven medicijnen of behandelingen aanslaan? We vragen toch of de Heere de handen van de chirurg wil besturen en of Hij de dokters wijsheid en kracht wil geven? Het had toch ook kunnen mislukken? Er
hadden toch ook complicaties kunnen optreden? Hoe vaak gebeurt dat niet?

De genezen man moet niet alleen bepaald worden bij het wonder. Hij krijgt ook nog een andere les. “Zondig niet meer” , zegt de Heere. Dat hoeft niet te wijzen op een specifieke zware zonde of een buitensporig zondig leven, zoals sommigen vermoeden. Ook de vrienden van Job zouden wellicht deze conclusie trekken. Nee, in dit vermaan wijst de Heere op de zonde die er altijd weer tussen komt. Zonden maken immers scheiding tussen de Heere en ons. Wij leggen ons zo gemakkelijk neer bij de zonden. De Heere doet dat niet. De woorden “niet meer” kunnen ook vertaald worden met : niet langer. Dan betekent het dus dat hij niet langer de zonden aan de hand moet houden. Hij en wij allen moeten breken met de zonden. Het is zo gevaarlijk om te volharden in een zondige levenswandel. De Heere weet ook hoe wij geneigd zijn de zonden goed te praten en zelfs te koesteren. Voortgaan in de zonden en met zondige verhoudingen betekent immers ons eeuwig verderf. Hebben we deze les niet nodig? Werd u zondaar voor God? Of…sluit je je af voor een ontdekkende prediking waarin de zonden worden bloot gelegd? Sla je het liefst dat eerste stuk van de catechismus maar over? Daar in de tempel sprak alles van de verzoening door voldoening. Het offerbloed dat er stroomde, de altaars die rookten wezen heen naar het bloed van Christus, het Lam Gods. Alleen als dat bloed persoonlijk toegepast wordt door Gods Geest mag het wonder van de verlossing en vergeving gezien worden. Buiten
Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf.
Op dat eeuwig zielsverderf wijst de Heere nog met alle klem. Waarom is het nodig te breken met de zonden? Luister naar de Heere: ‘opdat u niet wat ergers geschiede”. Zou de Heere bedoelen dat dan de verlamming weer terug zou komen en dat het hem zijn leven zou kosten?
Zou hij weer in grote eenzaamheid terecht komen waardoor hij weer zou moeten zeggen dat hij niemand had die hem ter zijde stond? Nee, ook deze genezen man is na verloop van tijd gestorven. Wie redt zijn ziel van het graf? De mens hoe vast hij staat is immers enkel ijdelheid. Eén was er die werkelijk alleen stond, zonder mens en zonder God: Christus, die als Borg en Middelaar van God verlaten werd. Maar daarom kan en wil en zal de Heere zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst geven aan Zijn volk en kinderen. Het zal duidelijk zijn dat de Heere hier waarschuwt voor het onverzoend sterven. Sterven is immers God ontmoeten. Het allerergste wat een mens kan overkomen is als je dan zonder Borg staat en dat God moet zeggen: “Ik ken u niet”. “Ga weg van Mij”. Heel duidelijk illustreerde de Heere dat in de bekende gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Lazarus de bedelaar, stierf en werd van de engelen gedragen in de schoot van Abraham. Maar de rijke man stierf ook maar sloeg zijn ogen op in de hel, zijnde in de pijn.
De vraag die we ons daarom moeten stellen luidt: wat heb ik er van geleerd? Waar heeft het mij gebracht? Wel geslagen, maar geen pijn gevoeld? Genezen en rijk gezegend? Het zal eeuwig tegen ons moeten getuigen wanneer er geen waarachtige bekering kwam. Wat een zegen wanneer het verootmoediging bracht voor Gods aangezicht. Dat het u bracht aan de genadetroon met de bede: “O , God, wees mij zondaar genadig”. Daar roept de Heere toe op: “vernedert u onder de krachtige hand Gods.” Hij kan alle dingen immers doen medewerken ten goede! Ook een ziekte van 38 jaar en een grote eenzaamheid waardoor je moest zeggen: ik heb geen mens…’. Als alle hulp je gans ontviel en niemand zorgde voor je ziel.
Maar als dan gezegd kan worden: “Gij zijt mijn toevlucht, sterkt’ en eer”. Jesaja profeteerde: “en te dienzelfde dage zult gij zeggen: Ik dank u, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij”.
Ds. A. van de Weerd

Hulp van de Heere

“Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE. Die hemel en aarde gemaakt heeft” – Ps. 121:1-2

We hebben onze tekstwoorden uit een van de pelgrimsliederen van Israël, liederen, die gezongen werden onderweg naar Jeruzalem als de Joden de grote feesten gingen vieren. Liederen Hammaäloth heten ze. Dat wil zeggen: Liederen van de optocht of opgangsliederen. Jeruzalem, waar ze heengingen, lag op de bergen en de weg daarheen was een weg die omhoog voerde. Op die weg omhoog zong men dan opgangsliederen, de psalmen 120 tot en met 134.

In die tijd was zo’n reis lang niet zonder gevaar. Om te beginnen lieten deze mensen heel wat achter als ze van huis
gingen. Hoe zou het thuis gaan? Zouden ze bij thuiskomst alles wel in welstand terug vinden. Zou alles veilig bewaard blijven? Maar ook de reis bracht moeiten en gevaren met zich mee. Over de vaak ongeplaveide wegen was het moeilijk reizen. Er waren gevaren van rovers en roofdieren. Men kon ziek worden. En dan natuurlijk de vermoeidheid van het reizen. Al met al was het niet gemakkelijk. Ze hadden hulp nodig. Hulp om de reis te
kunnen volbrengen en veilig in Jeruzalem te kunnen aankomen.  Hulp ook op de terugreis. En waar komt de hulp vandaan? Waar zal de pelgrim die hulp zoeken?

Deze pelgrimsreis kan gezien worden als beeld van de levensreis. Tenminste, als we Jeruzalem als einddoel gekregen
hebben. Het Jeruzalem dat boven is. Is dat zo bij u? Reist u door genade daarheen? Naar de stad die fundamenten heeft waarvan de HEERE de Bouwmeester is? Welnu, onderweg daarheen worden we ook door allerlei gevaren bedreigd. Gods volk komt niet zomaar veilig aan. Er wordt heel wat beleefd onderweg. Veel wederwaardigheden, veel rampen zijn des vromen lot. We zijn zulke zwakke mensen. Zwak van lichaam, zwak van geest. Zwak vanwege het feit dat we zondaren zijn en van die zonde blijft nog zoveel achter, ook als we genade hebben leren kennen. Ja, we hebben hulp nodig op de levensreis. Hulp in de moeiten van het leven. Hulp bij het naderen van de dood. Hulp in de strijd tegen de zonde. Hulp om staande te blijven in de verzoekingen. Hulp altijd weer en onder alle omstandigheden, omdat we zonder de HEERE niets kunnen doen. Waar komt die hulp vandaan?

Zullen we die hulp bij mensen zoeken? Kan de man de vrouw afdoende helpen of de vrouw haar man? Zullen we op prinsen vertrouwen? ‘s Mensen hulp is ijdelheid. Nee, daar moet het niet gezocht worden. De dichter kijkt in een andere richting. Hij zoekt het bij de bergen.

Ja, zo staat het er. Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Maar, is dat wel goed? Is er bij de bergen wel hulp te vinden? Is dat niet in strijd met wat er op
een andere plaats staat? Ik denk aan Jeremia 3:23, waar we lezen: Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de menigte der bergen. Bij de bergen ben je toch wel aan het verkeerde adres….

Geen wonder, dat men bij onze tekst een andere vertaling heeft voorgesteld. Dan wordt het: Ik hef mijn ogen op naar de bergen; vanwaar zal mijn hulp komen? Met een vraagteken dus. En dan is het net alsof de dichter zichzelf corrigeert. Hij heeft een ogenblik gedacht, dat zijn hulp van de bergen komen zal, maar hij weet goed genoeg dat dit niet zo is. Zal daar mijn hulp vandaan komen? Nee, maar mijn hulp is van de HEERE. Niet van de bergen, maar van de HEERE.

Deze vertaling geeft goede zin. Zo kan de tekst inderdaad goed verstaan worden. Toch geloof ik dat het ook mogelijk is te laten staan wat er staat. Zonder vraagteken. De dichter slaat zijn ogen inderdaad op naar de bergen want daar verwacht hij wel degelijk hulp vandaan. Maar welke bergen bedoelt hij dan? Welke bergen zouden dat dan kunnen zijn? Natuurlijk de bergen waarop Jeruzalem gebouwd is; waarop ook het huis des HEEREN, het heiligdom, gebouwd is. De bergen, die de HEERE uitgekozen heeft om daar zijn Naam te doen wonen. Die bergen! En dan gaat het niet meer om die bergen, maar om God die daar woont. Zo verstaan vloeit vers 2 als vanzelf uit vers 1 voort. Mijn hulp is van de bergen, namelijk van de HEERE die op die bergen woont.

Nee, de dichter is niet op een verkeerde manier bezig als hij hulp zoekt. Hij zoekt juist op de goede plaats. De plaats die de HEERE verkoren heeft. Daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen. Hij heeft geleerd, dat die mens zalig is, die de God van Jacob tot zijn hulp heeft.
Met die God als Zijn hulp kan hij de reis volbrengen. Die God zal er voor zorgen dat hij niet omkomt maar veilig aankomt. Hij komt veilig aan in Jeruzalem dat beneden is en hij komt straks ook veilig aan in het Jeruzalem dat boven is. God staat daar voor in.

Is dat dan geen ijdel vertrouwen? Komt hij hier niet verkeerd mee uit? Nee. De dichter heeft twee sterke argumenten. De God op wie hij vertrouwt is de HEERE. En Hij is de Almachtige. Hij is de HEERE-Jehova. De IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL. De Onveranderlijke. De Getrouwe. De God die het beloofd heeft en het ook doen zal. Die gezegd heeft: Ik zal nooit herroepen hetgeen Ik eenmaal heb gesproken. Hij is ook de Almachtige. Is dat niet gebleken in het feit, dat Hij hemel en waarde gemaakt heeft? De Almachtige Schepper. Voor Hem is niets onmogelijk. Zijn arm is sterk. Wat Hij wil, geschiedt. Niets kan Hem weerstaan. Geen vijand houdt het tegen Hem uit. Als Hij de bescherming van de Zijnen op Zich neemt dan zijn ze veilig.

Wat een zegen om deze God tot onze Toevlucht te hebben en van Hem hulp te ontvangen. Wat er dan ook gebeurt op onze levensreis en hoe het ook tekeer kan gaan in de stormen van het leven, dan is er toch geen nood. Al zien we geen hulp of uitkomst meer en al valt alles ons uit handen, dan is deze getrouwe en almachtige God nog niet machteloos. Wat heeft Hij het al vaak bewezen in het leven van Zijn volk, dat Hij uitredt waar alles onmogelijk is geworden. Dat ondervond Israël toen het door de Rode Zee moest. Dat is zo vaak de ondervinding geweest. En dat wil de HEERE nog steeds bewijzen. Maar ken je deze God niet en zoek je het nog bij andere hulpbronnen, dan kom je er gewis en zeker een keer bedrogen mee uit. Waar zoekt u uw hulp?
Ds. P. den Butter

Advent in Jakobs tent

En het geschiedde toen haar ziel het lichaam verliet, want zij stierf, dat zij hem de naam Ben-oni gaf. Zijn vader gaf hem echter de naam Benjamin!’ Genesis 35: 18.

Langzaam trekt de karavaan van Jacobs huis en have verder. Vanuit het hoge noorden naar de voorvaderlijke grond. Na een 20-jarig verblijf bij oom Laban is de familie bijna thuis. Opeens overvallen Rachel echter barensweeën. En zo ontstaat er oponthoud langs de weg naar Bethlehem Efratha. Rachel heeft een moeilijke bevalling. Haar leven loopt gevaar. De vroedvrouw probeert de moeder nog te troosten: “t Is een jongen!” En was dat Rachels wens niet toen ze haar eerste zoon kreeg, Jozef, nu alweer 16 jaar geleden? Want de naam
Jozef betekent: nóg eentje! Eens moest en zou zij kinderen hebben. Nu krijgt ze haar tweede zoon, maar God gaat haar leven nemen. Er moet een wieg worden klaargemaakt. Maar ook een graf gedolven. Bij de vreugde om de geboorte van een jongetje vallen er tranen vanwege het verlies van een moeder. Wat is dat aangrijpend om in het kraambed te sterven. Aan een moeilijk leven komt een einde. Rachel heeft eigenlijk altijd
vanuit een zekere jaloersheid geleefd. Haar man wilde ze voor zich alleen.
Nu die had ze ook. Maar zij kreeg geen kinderen en Lea wel! Rachel dwong de kinderzegen haast af. (Gen. 30:1) God en mens wilde zij voor haar karretje spannen. Om Lea in te halen. Om zelf de gevierde moeder te zijn. Jaloerse mensen hebben die zichzelf wel geaccepteerd? Of liever: Gods plan met hun leven?! Willen ze niet buigen onder de leiding van de Heere? Denken ze als Rachel te winnen door het vele en niet door het
geloof in de Ene? Zulke ‘winnaars’ kunnen zomaar verliezers worden.
Let op moeder Rachel. De winst van haar tweede zoon wordt het verlies van haar eigen leven. Wat is dat wrang. Rachel voelt het: ik krijg wel een kind maar ik ga sterven! Rachels genadetijd is om. Is er iemand die daar weleens met haar over gesproken heeft? De vroedvrouw? Haar man soms? Zoon Jozef misschien? In het uur van haar sterven moet zij die allemaal loslaten. Met haar laatste adem geeft de stervende moeder haar tweede zoon een naam: ‘Ben-oni’, dat is: smartenkind. In die naam ligt wanhoop, teleurstelling, boosheid misschien ook wel. Wie zal het zeggen? Het commentaar van Gods Woord is: Rachel huilde over haar kinderen en wilde niet vertroost worden. (Matth. 2: 18) Wat een verdriet! Ziet u vader Jacob daar staan: tussen wieg en graf. Wat moet hij eerst doen? Zijn geloof belijden! Veel van wat Rachel hem voorstelde heeft hij goedgekeurd. Maar haar laatste woord keurt Jacob af. Nee, niet Ben-oni. Maar Benjamin: zoon van mijn rechterhand – gelukskind. De vader ziet in geloof op de Heere. Want Jacob is in Bethel geweest en in Pniël. Het is door genade in zijn leven geworden: op Uw zaligheid wacht ik, HEERE! Daarvan doet hij hier eenvoudig belijdenis. Niet Ben-oni, maar Benjamin! Rachel sterft, maar de Heere leeft! ‘Bij U HEERE is de Levensbron!’
Veelzeggend dat Jacob hier bij zijn nieuwe naam Israël genoemd wordt. (vers 21, 22) Jacob begraaft Rachel en Israël trekt verder. Met Lea als stam-moeder van de Zoon van God. Eeuwen later ging over diezelfde weg de moeder van de Heere Jezus.
Toen is in Bethlehem Efratha de Zaligmaker geboren. Gods Benjamin – de Zoon van Gods rechterhand! De Man van smarten zo verzocht en geplaagd! Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht! En toch: zo heeft deze Ben-oni onze smarten gedragen. Door Zijn striemen is ons genezing geworden. Jezus Christus, de Zaligmaker van de zijnen. Voor kinderen die jong hun moeder kwijtraakten. Voor mensen die verdriet hebben in hun leven. Gebogen gaan onder hun persoonlijke schuld. Of die tobben met eigen levenseinde. Deze
Heere kan uw/jouw verdriet peilen als geen ander. Want Hij is er Zelf zó diep doorheen gegaan: ‘Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst, oneindig groot!’
Hoe dat kan? Jacob zou zeggen: ik kan het niet, maar de Heere werkt het in mij. U/jij mag het aan de Heilige Geest vragen. Hij neemt het uit het volbrachte werk van Christus. Hij past het toe in je hart. En wel zo dat die troost opweegt tegen de schrijnendste smart. Dat Zijn kostbaar bloed de diepste schuld verzoent. Jacob klemt zich in de beproeving vast aan de God Die leeft. Wiens beloften in Christus Jezus ja en amen zijn. Het
is het leven van al Israëls geestelijke nakomelingen. De Geest maakt het vast in het hart van Gods kind. En die Geest getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. (Rom. 8:16)
Ds. H.H. Klomp.

SOLA SCRIPTURA

“Maar het Woord des Heeren blijft In der eeuwigheid.” 1 Petrus 1:25a

De apostel Petrus haalt in zijn brief woorden aan van de profeet Jesaja. Jesaja heeft gezien de sterfelijkheid van alle vlees. “Alle vlees is gras en al zijn goedertierenheid als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af, als de Geest des HEEREN daarin blaast.
Voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem valt af.” Daartegenover heeft Jesaja ook gezien het blijven van het Woord van de Heere.
Dat Woord blijft, ja het blijft in der eeuwigheid. Het wankelt niet, het wijkt niet, zelfs geen duimbreed, het blijft recht overeind. We herdenken de reformatie. Wat een weldaad, wat een zegen de drie sola’s.
Hoe was het goud verdonkerd. Niet meer sola gratia. De mens moet het werk van Christus completeren. Niet meer sola fide. Men was aangewezen op de zeven sacramenten van de roomse kerk. De sacramenten waren zaligmakend. Niet meer sola scriptura. Het was geworden sola ecclesia. Als men maar rooms was dan kwam het goed.
Wat dat laatste sola van de reformatie betreft – u weet, dat wie betrapt werd op het hebben van een Bijbel, die ging naar de brandstapel en met de zulke de Bijbel. De inquisitie was genadeloos. Houd er rekening mee dat de besluiten van het concilie van Trente nog recht overeind staan.
Het “anathema sit….”, het “vervloekt´zij…”is nog nooit herroepen.
Eén concessie heeft Rome gedaan. Het hebben van de Bijbel is niet meer strafbaar.
Het is nuttig, maar niet noodzakelijk. Dus niet sola scriptura. Vandaag lukt het satan niet meer om alle Bijbels in het vuur te krijgen. Daarom is hij listig veranderd van tactiek. Zou het wel waar zijn wat in de Bijbel staat?
Ik denk aan de eerste bladzijde van de Bijbel. Och, zegt men, dat van het paradijs is inkleding.
Zo heeft men de Bijbel een beetje aantrekkelijk willen maken. Echter wie komt aan Adam, komt aan de tweede Adam. De plaats waar de Schrift Adam zet en de plaats waar Christus staat zijn met elkaar verbonden. Wie Adam verheft, ziet over Christus heen. Wie de val van Adam ontkent, houdt Jezus Christus slechts over als mens, als voorbeeld, meer niet. Het is opmerkelijk dat boeken die dergelijks verkondigen, geen lange levensduur hebben.
Ze komen uiteindelijk bij het oud papier terecht. Echter – het Woord van God blijft, zelfs tot in eeuwigheid. Daar zorgt de God van het Woord Zelf voor. Opdat elk geslacht dat Woord zou hebben.
Het is het wonder van Gods liefde dat het Woord op de kansel ligt. Het is evenzeer van Gods liefde dat u zelf het Woord moogt hebben. Dat Woord dat u wijs kan maken tot zaligheid.
Begeert u om zalig te worden? Ik vermoed dat u daar volmondig ja op zegt. Dan komt nu de vraag u leest zeker veel
in het Woord? Misschien is uw antwoord: och wat zal ik zeggen, ik heb er vaak geen tijd voor. Nu dan is dat eerste een leugen.
Want het Woord is het middel om zalig te worden. Wie dat middel laat liggen, moet niet verwachten zalig te worden.
Lieve lezer, zit u veel met een geopend Woord en gevouwen handen daarboven? Er staat toch in dat Woord dat het door Woord en Geest zal geschieden? Zegt u nu met uw hart: “Uw Woord kan mij ofschoon ik alles mis, door zijne smaak en hart en zinnen strelen?” O, dat woord is zo eerlijk. Het zegt mij precies in welke diepte ik door eigen schuld ben terecht gekomen. Doch dat Woord zegt mij ook in welke diepte Gods Zoon is afgedaald en dat om verloren zondaren uit de kuil van modderig slijk te verlossen. Weet u – u kent wel dat weegschaaltje van vroeger bij de apotheker – wel als dat ene schaaltje naar beneden ging dan kwam het andere omhoog.
Hoe lager het ene hoe hoger het andere. Zo is het geestelijk ook: hoe dieper ik hoe hoger Christus.
Het Woord noemt al mijn namen: zondaar, al Gods geboden zwaar en menigmaal overtreden, verdorven, vijand,
schuldenaar. Hoe meer ik daar amen op leer zeggen, des te schoner wordt Christus, en des te gepaster en des te
noodzakelijker en des te dierbaarder. “En hun ogen opheffende zagen zij niemand anders dan Jezus alleen.” Het
vleesgeworden Woord, de Middelaar, de Zaligmaker, de Borg. Hoe vol is het Woord van Hem, van Genesis tot Openbaring toe. Het is hier als bij een jongen die verliefd wordt op een meisje. O, wat verlangt hij naar de ontmoeting. Hij wil alles van haar weten, en als hij een foto van haar heeft, o neen – die stopt hij niet achteloos weg, die laat hij niet slingeren. Ik zie hem zitten op zijn kamer met die foto in de hand, fluisteren: “o liefste, o mijn liefste!”
’t Is niet anders als de liefde van God in ons hart wordt uitgestort. O ik begrijp best als we het Woord dichtlaten. Ik wil niet mijn beeld zien zoals het getekend wordt in de Schrift.
Bovendien – satan wil helemaal niet dat ik het Woord ter hand neem. Hij zou een onderdaan kunnen kwijtraken. Doch om uws levens wil – neem het Woord, en lees, lees biddend.
Want het is en blijft sola scriptura en dat Woord houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken.
Wijlen ds. P. van Zonneveld