Zalig worden

“…en de kracht Zijner opstanding”
Filippenzen 3:10

De apostel Paulus schrijft over de kracht van de opstanding van Christus. Hoe groot die kracht is, blijkt op de Paasmorgen. Christus’ opstandingskracht gaat boven alle aardse krachten en machten uit. Christus was gebonden in de banden van de dood. Wie kan die kracht stukbreken? Groot en alles overheersend is de macht van de dood. Geen mens kan die teniet maken. Christus wel. Hij triomfeert. Vanwege Zijn eigen goddelijke kracht.

De prediking van de opstandingskracht van Christus is een kostelijk evangelie. God Zelf heeft voor de blijde boodschap gezorgd. Aan onze kant is het hopeloos. Wij liggen midden in de dood, een drievoudige dood. De eeuwige, geestelijke en tijdelijke dood zijn wij onderworpen. Dit door onze diepe val. Gebonden onder de macht van de zonde en de dood. Eén ding is noodzakelijk, namelijk de aanraking met de opstandingskracht van Christus in mijn hart. Dat is de wedergeboorte, de levendmaking.

De altijd durende doodsnacht hebben wij verdiend. God doet geen onrecht. Maar nu is er de verkondiging van de opstandingskracht van Christus. Bid, smeek om het kennen van die kracht; pleit om uws levenswil op Gods genadige toezegging. Christus moest opstaan. Het recht daartoe verwierf Hij door Zijn kruisdood.
Maar Christus’ opstandingskracht is niet slechts tot levendmaking, maar ook tot heerlijkmaking. Dat is het uiteindelijke doel. De nieuwe, herstelde mens. Beelddrager van God, Profeet, Priester en Koning volkomen weer beantwoordend aan het scheppingsdoel. God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Niet alleen de ziel, maar ook het lichaam. Begrijpt u goed wat het is Christus’ opstandingskracht te kennen. Dat houdt de ondergang, de totale ondergang van mijzelf in de dood van het vlees, de dood van het “Ik”. Wie die opstandingskracht begeert te kennen, begeert iets dat dwars tegen eigen begeren ingaat. Een begeren dat alleen voortvloeit uit de waarachtige bekering tot God. Een begeren dat door de Heilige Geest gewerkt wordt.

Een godsdienstig mens, die door werken wil opklimmen, laat de boodschap van Christus’ opstandingskracht liggen. Hij is er een vijand van. Wie zich heiligt naar eigen kracht, naar eigen idee, laat ook deze boodschap liggen. Wie nog leeft in de verwachting van zichzelf, van het vlees, wie nog hoopt dat het vlees bekeerd wordt, doet desgelijks.

Kent u de zonde als zonde tegen God? Kent u het overgebleven vlees, dat Gode-vijandige vlees, dat zich de wet van God niet onderwerpt, omdat het niet kan? De Heilige Geest werkt in al Gods kinderen de hartelijke begeerte om heilig te zijn, een leesbare brief van Christus te zijn, de verborgen omgang met God te kennen, God niet meer te bedroeven, de Heilige Geest niet meer te smarten, volmaakt te zijn.

Hoe kunnen de worstelingen om de heiligmaking tot moedeloosheid, teleurstelling en droefheid leiden! Doch welk een troostboodschap is dan de boodschap van Christus’ opstandingskracht. Een heerlijke troostboodschap. Het gaat er niet om hoe groot de kracht van de zonde en de dood is in u, maar hoe groot de opstandingskracht van Christus is. Die kracht is alle dood overwinnend. Die kracht zal triomferen. Kunt u niet meer zalig worden, omdat u al meer ziet de innerlijke verdorvenheden, omdat u al meer ontdekt wordt aan de bron van uw wanbedrijven, spreek dan eens na: Ik geloof de kracht Zijner opstanding. Is dat werkelijk uw begeerte, uw stil verlangen, uw gebed. Houd dan aan, grijp moed, want dan zal het eens van binnen gaan zingen: “Wij steken het hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen, door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen”.

Wijlen ds. P. van Zonneveld

Een getrouw Woord

Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.
1 Timotheüs 1:15

Hij, Christus Jezus, is gekomen. In dat ene woord “gekomen” zit de rijkdom van het kerstgebeuren. Die rijkdom zit niet in een paar vrije dagen, in een kerstdiner, in een gemaakte kerstsfeer. Als dat ons kerstfeest is dan komen wij na het feest weer in dezelfde grauwheid terecht als voor die tijd. Dan is er in wezen niets veranderd.

Maar Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. Christus Jezus is gekomen. God heeft de gegeven belofte in de kerstnacht vervuld. Reeds in het verloren paradijs luidden de kerstklokken. Ze klonken telkenmale onder het Oude Testament. In de volheid des tijds heeft God de belofte heerlijk vervuld. Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt. God is een Waarmaker van Zijn Woord. Zou Hij spreken en het niet doen? In de kerstnacht moogt u weten Wie God is. Al wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan! Daar hoeft u nu nooit aan te twijfelen. Wie dat wel doet, maakt God tot een leugenaar.

Hij, Christus, is gekomen tot de wereld. Neen – niet tot de sterren, niet tot de wolken. Hij is gekomen tot de wereld, de plaats waar wij zijn. Temidden van ons is Hij gekomen. De wereld dat is de kosmos, Gods schepping. Door u en mij, het pronkstuk van de schepping, de wereld uitgespeeld in de handen van Gods grote wederpartijder. De kosmos is wingewest van satan geworden. Hij heer en meester. Hij de zeggenschap en de heerschappij over schepping en schepsel. Maar alzo lief heeft God Zijn kosmos gehad. Neen – God doet geen afstand van Zijn schepping. Die blijft Zijn wereld. Daar geeft Hij het bewijs van in de kerstnacht.

Christus Jezus is in de kerstnacht gekomen. Hier is Zijn ambtsnaam en Zijn persoonsnaam. Hij is Christus de Messias, de Gezalfde. Hij wordt door Zijn Vader gezonden. God staat centraal. Het Kind in de kribbe is Gods gave. Zijn enige Zoon. Daarom Gods grootste gave. Gods Zoon komt met goddelijke volmacht. Aangesteld, verordineerd en bekwaam gemaakt om Profeet en Priester en Koning te zijn.

Als Profeet heeft Hij de verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomen geopenbaard. Als Priester heeft Hij het offer gebracht, het offer om met God verzoend te worden. Als Priester treedt Hij tussen bij de Vader. Hij is biddende Hogepriester. Hij is geworden de grote Koning. Door Zijn Geest maakt Hij tot onderdaan van Hem. Hij als Koning beschut en bewaart al de Zijnen. Deze Christus is nu Jezus. In die ene naam wordt aangegeven Wie en Wat Hij is.

Hij is Zaligmaker. Dat wordt in de tekst ook gezegd. Hij is gekomen om de zondaren zalig te maken. Heel duidelijk wordt hier aangegeven het doel van Zijn komst. U moogt weten waartoe God Zijn Zoon heeft gegeven. U moogt weten waarom de Heere Jezus gekomen is.

Bent u zondaar voor God geworden? Hier wordt onze naam genoemd, die naam is zondaar. Allen afgeweken; allen Gods heilige wet overtreden. Door niets gedwongen. Moedwillig en vrijwillig. Evenwel – we zijn van onszelf zo blind. We menen te weten en te zien. Echter – alleen door de Heilige Geest Die Jezus verworven heeft, door die Geest gaan we kennen en zien. Ja – dan worden we gebracht van de zonden naar het zondaar-zijn. Vleselijk en verkocht onder de zonde. Van dat vlees kan ik mijzelf nooit ontdoen. Wat een wanhoop kan er zijn in het leven van een ontdekte zondaar. O mijn zonde, mijn zonde; al Gods geboden zwaar en menigmaal overtreden. Naar Gods recht een geopende hellepoort, de eeuwige rampzaligheid, de eeuwige dood verdiend. Is er nog een middel om de welverdiende straf te ontkomen en wederom tot genade te komen? O wat wordt de boodschap dat Christus Jezus gekomen is om zondaren zalig te maken dan onuitsprekelijk rijk. O ik ben er zo’n vijand van om te worden die ik ben. Ik wil niet in de totale onmogelijkheid aan mijn kant terecht komen. Maar ‘t is zo rijk om het te leren. Dan blijft alleen over de van God gegeven Zaligmaker, ‘t Geschenk van het Alvermogen. Om ons van zond’ en ongeval te ontslaan.

Zaligmaken kan dat dan? Waar blijft God met Zijn recht? Maar aan dat recht wordt volkomen genoeg gedaan. Hij reeds in de krib verdoemelijk voor God. Al de zonden van het volk van Gods welbehagen overgenomen. Hij in de plaats gaan staan. O bij de krib een zalige ruil. Hij in mijn plaats. Neen – mijn zonden blijven niet ongestraft. God heeft ze gestraft aan Zijn lieve Zoon, met de smadelijke en bittere dood aan het kruis. Zalig maken neen – dat geschiedt niet goedkoop. Dat heeft God Zijn Zoon gekost, en dat heeft Zijn Zoon Zijn leven en Zijn bloed gekost.

Hoe zwarter u wordt, des te schoner wordt Hij. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Om zondaren zalig te maken, dat is het kerstlied. O ziet u die onuitsprekelijke liefde? Hij in het duister, opdat u eeuwig in het licht zou zijn. Hij neemt de vloek en de toorn over. Zalige ruil. Dat is nu echt kerstfeest. Komt verwondert u hier, mensen! Zalig maken dat is eeuwig in het Vaderhuis! Eeuwig het lied van de vrije gunst. In mij niets, in Hem alles. Om God eeuwig groot te maken.

Ds. P. van Zonneveld (1928-2017)

Liefde tot het einde

“…zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde”
(Johannes 13:1b)

Niet zonder ontroering heeft de apostel der liefde, Johannes, dit woord neergeschreven. Hoe kan het anders als iemand ogen heeft gekregen voor die liefde. Als men zelfkennis heeft en als men het voorwerp is van die liefde dan begint het van binnen te trillen. Dan worden de snaren van de ziel aangeraakt. Zelfs een rokende vlaswiek begint dan weer te branden. De as wordt er door omgewoeld en de vlammen schieten er weer uit.
Deze liefde is onvergelijkbaar. Mensenliefde kan hier niet dienen tot een voorbeeld. O, zeker, wij hebben ook lief. De man tot zijn vrouw en omgekeerd. Maar onze liefde zit vaak zo vol van zelfzucht. Onze liefde hangt zo sterk af van het voorwerp van onze liefde.
Als de liefde van Christus zou afgehangen hebben van de liefde van de Zijnen, bijvoorbeeld van Petrus in de hof van Gethsémané, daar kon hij niet één uur met Christus waken. Als de Heere gebonden wordt, vlucht Petrus weg. In het huis van Kajafas zegt hij: ik ken de Mens niet.
Zou Jezus liefhebben als mensen, Zijn liefde zou al lang opgehouden zijn. Wij zouden het verzondigd hebben. Hij zou niet naar het kruis gegaan zijn en er had niemand zalig kunnen
worden.
Doch… Jezus heeft lief tot het einde. Dat betekent: liefde tot de hoogste graad, een volkomen liefde. Een liefde die niet te vergelijken is met mensenliefde. Het is een Goddelijke liefde. Hij heeft lief omdat Hij liefheeft. Het is al uit Hem, uit het eeuwige welbehagen.
Liefgehad tot het einde. U ziet het in de opperzaal waar het Pascha staat aangericht. Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was. Het uur van de bittere en smadelijke dood des kruises. Het uur van het volkomen uitdrinken van de drinkbeker van de toorn van God over de zonde. Het uur van de nederdaling ter helle. Het verlaten worden van Zijn Vader. De hemel zwart vanwege de toorn van God. Al Gods golven en baren zullen over Hem heengaan.

Maar de Heere Jezus denkt niet aan Zichzelf, aan al het bittere dat komen zal. Hij denkt aan de Zijnen. Hij heeft ze zo lief dat Hij Zich onder hen stelt. Hij gaat hun voeten wassen. Hier is de openbaring van de volkomen liefde.
Die liefde klimt al hoger naarmate Hij dieper gaat. Het as al begonnen in de hof van Gethsémané. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan.
Die blik vol liefde in het huis van Kajafas naar die Hem verloochenende Petrus. Dan die eerste kruisbede als Hij genageld is aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want zij
weten niet wat zij doen.
Liefgehad tot het einde. Omdat Hij de gegevenen des Vaders wilde bevrijden van de vloek, van de hel, van de dood. Hij wilde hen zalig maken omdat Hij wilde dat Zijn Vader door de mond van de verlosten eeuwig zou verheerlijkt worden.
Liefgehad tot het einde. Hij gaat in hun plaats staan. Geheel en vrijwillig. Gedreven door Zijn liefde. Hij zet de drinkbeker van de toorn van God over de zonde aan de lippen. Gedreven door Zijn liefde.
Zeker, Hij heeft gehuiverd. Vader, indien het mogelijk is…! Maar Hij heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Daarom: de drinkbeker die de Vader Mij gegeven heeft, zal ik die niet drinken?
Liefgehad tot het einde. Daarom heeft Hij Zich laten binden, laten geselen, laten kruisigen, daarom hangt Hij tussen twee moordenaars, daarom geeft Hij Zijn bloed, daarom gaat Hij de dood in, daarom geeft Hij de geest.
Wie is bekwaam om deze liefde te meten? Haar breedte, haar diepte, haar hoogte en lengte. Ze is onmetelijk. Kent u iets van deze liefde? Dan komt er een grenzeloze verwondering en aanbidding. Dan komt er een wederliefde in het hart. Dan mogen we ziel en lichaam neerleggen op het dankaltaar.

Heeft deze eindeloze liefde uw hart al verbroken? Bent u al wenend aan Zijn voeten gekomen? Mag u het ervaren in uw hart: Hij heeft mij liefgehad tot het einde en daarom alleen kan ik zalig worden.

Ds. P. van Zonneveld

Wijs mij Uw wegen

“HEERE! Maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden.”
(Psalm 25:4)

Wat is het vragen en zoeken naar de juiste weg van groot belang. In allerlei levenssituaties en op bepaalde momenten van ons leven. Wij onderkennen het belang van de goede weg in vakantietijd. Wie ooit verdwaalde in een vreemd land, weet erover mee te spreken.
Het inslaan van een verkeerde weg kan soms fatale gevolgen hebben. Maar er zijn nog andere belangen die min of meer bepaald worden door het gaan van een gekozen weg. Wie eindexamen deed, moet verder! Welk weg? Wie gaat solliciteren, moet selecteren! In welke weg? Jonge mensen, in verkeringstijd, overdenken hun weg. Als wij in het huwelijk treden, slaan wij een geheel nieuwe (levens)weg in. Waar zal hij heen leiden?
Wie lichtvaardig denkt over willekeurig welke weg, zal vroeg of
laat teleurgesteld of bedrogen uitkomen.
In onze tekst horen wij David bidden en vragen naar Gods weg.
Hier luisteren wij naar iemand, die door allerlei levenservaringen gerijpt, erachter is gekomen, dat eigen gekozen wegen schadelijk kunnen zijn en ons leven kunnen verwoesten. In dit gebed, want zo mag psalm 25 toch gelezen worden, voelen wij iets van de spanning aan van vertrouwen en vrezen. Een geestelijke spanning, die soms ervaren wordt, wanneer wij door schade en schande wijs geworden de ontdekking hebben gedaan dat onze wegen op niets uitlopen.
Zo komen wij aan het einde van de door onszelf uitgestippelde wegen.
Gods weg is zo volmaakt, zó mag David straks aan het einde van zijn leven belijden. Wie zijn leven een beetje kent, weet dat dát geen geringe zaak is om bij het terugzien op de afgelegde levensweg enkel te kunnen roemen in Gods volmaakte wijsheid. Bidden om Gods wegen, is vragen om Zijn leiding in ons leven. Vragen naar Gods wegen, is ons leven leggen in Zijn handen. Alleen genade brengt ons zover. Anders zal geen mens willen, dat een ander zijn levensweg bepaalt. De man naar Gods hart kende die levensgenade, ondanks de vele zonden, die er nog in zijn leven werden gevonden en konden worden aangewezen.
Mag u diezelfde genade kennen? Niet zo gemakkelijk om daar antwoord op te geven?
Als u op uzelf ziet, wanneer de zonde en allerlei zondige lusten nog zo’n grote plaats in uw leven innemen. Toch mag u het antwoord niet schuldig blijven. U moet het weten: “Ken ik deze genade?” U zult dan een biddend leven kennen. Dagelijks de ogen opheffen tot Hem, tot Wie David bad: “Tot U o HEERE! Hef ik mijn ziel op. HEERE! Maak mij Uw wegen bekend.”
Gods wegen kunnen ook wegen zijn, die wij niet verstaan. Wegen van ziekte en rouw, van beproeving en loutering door het lijden. Daarom moeten wij aan die korte bede wel toevoegen: leer mij die verstaan. Leer mij Uw paden! Leren, dat vraagt oefening in en door het geloof.
Het leren, dat David hier bedoelt, is niet in de eerste plaats een zaak van het verstand, maar van het hart. Want voor de kruisweg in ons leven komt ons verstand in opstand, maar wanneer ons hart werd ingewonnen om in al Gods wegen te gaan, dan begeren wij de HEERE te kennen in al Zijn wegen.
Dan is het niet meer het voornaamste of wij kunnen beoordelen wat nuttig en nodig is, maar dan gaan wij ook beleven wat het zeggen wil om ons te vernederen onder de krachtige hand Gods. De HEERE doet wat goed is in Zijn ogen. Wat een strijd kan dat oproepen in ons leven. Als Gods weg met ons in het heiligdom gaat. Dat betekent toch, dat wij Zijn weg niet altijd kunnen overzien, laat staan begrijpen. Om dan toch in geloofsovergave te mogen vertrouwen dat de HEERE Zich nooit vergist. Al wat God doet, dat is welgedaan. Het geloof komt tenslotte in de weg van het wonder terecht, waarop de bede van psalm 25 nooit zal verstommen:

HEER’, ai maai mij Uwe wegen
oor Uw woord en Geest bekend;
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen G’ Uw treden wendt,
Leid mij in Uw waarheid leer
IJv’rig mij Uw wet betrachten;
Want Gij zijt mijn heil, o HEER’,
‘k Blijf U al den dag verwachten.

Ds. J.H. van Dijk (1950-2011)

Voorbijgaan

“De hemel en de aarde zullen voorbijgaan. Maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. Maar van die dag en die ure weet niemand, noch de engelen die in de hemel zijn, dan de Vader”
(Markus 13:31-32)

De Heiland is er Zich van bewust dat Hij zeer ernstige dingen heeft gezegd. Dingen die moeilijk te verwerken zijn voor Zijn discipelen. Hij vat ze nog een keer samen als Hij zegt dat de hemel en de aarde zullen voorbijgaan. Dingen die symbool stonden voor vastheid en onwankelbaarheid zullen niettemin wankelen en verdwijnen. Dan komt de vraag op: Is er dan niets meer dat houvast kan geven? Valt ons dan alles uit handen? Is er niets meer zeker?

Dat zijn de vragen die Jezus Zijn discipelen als het ware al hoort stellen en het is met het oog hierop dat Hij ook nog zegt: “Maar Mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan.” Hoort u wat Hij hier doet? Van Gods Woord staat geschreven dat het bestaat tot in eeuwigheid. Gods Woord, ja, dat is zeker. Maar hier zegt Jezus hetzelfde van Zijn woorden als wat van
Gods Woord geschreven staat. Zo overtuigd is Hij van de waarachtigheid van Zijn spreken, dat Hij het op gelijk niveau stelt met de woorden Gods. Zijn woord is dan ook Gods Woord, gesproken met hetzelfde gezag. Laat dat dan het houvast van de discipelen zijn. Wat Jezus ook gesproken heeft, het zal waar blijken. Alles! Wat uit Zijn lippen ging, blijft vast en onverbroken. Zowel woorden van zaligspreking als woorden van oordeelsaankondiging. Nu het zo staat, is de zaligheid van Gods kerk zeker, want die heeft Hij gegarandeerd. De ondergang van de vijanden is ook gegarandeerd. Wat er nu ook gaat gebeuren, aan dit woord van de Heiland mag Gods kind zijn ziel als het ware hangen. Al valt alles weg, dan nog blijft dit: Hij heeft het gezegd!

Dan maakt de Heere Jezus een overgang. Wat we nu in vers 32 vinden, heeft weer betrekking op de dag van Zijn wederkomst. Dat blijkt wel uit de grote nadruk die in de tekst valt op het woordje ‘die’. Die dag! Die speciale dag. Daar had Hij over gesproken; over de dingen die dan zullen plaatsvinden. Maar de vraag wanneer die dag zou aanbreken, was nog niet beantwoord. Dat komt nu.
Jezus noemt echter geen datum. Hij zegt niet: “Dan en dan zal het zijn.” Die dag is namelijk verborgen. Alleen de Vader weet wanneer die dag zal zijn. Hij heeft die dag vastgesteld in Zijn besluit. Maar Hij openbaart die dag niet. Vandaar dat niemand er echt iets over zeggen kan. Geen mens. Maar ook geen engel. De discipelen weten die dag niet. Dat zegt Jezus even verder in vers 33. En toch waren deze discipelen op de hoogte van veel dingen die voor andere mensen verborgen bleven. Zij hadden speciaal onderwijs ontvangen. Paulus is zelfs opgetrokken geweest in de derde hemel en heeft daar onuitsprekelijke dingen gehoord. En toch, van die dag weten de apostelen niets. De engelen evenmin, hoe dicht zij ook bij God verkeren en hoezeer zij in hun dienst aan God betrokken zijn bij de uitvoering van veel van Zijn plannen. Zouden zij de tijd van de wederkomst dan nooit eens hebben horen noemen? Nee, ook zij zijn onkundig.

Zullen wij dan alle speculeren, wanneer die dag zal zijn, maar nalaten? Denken dat we hierover iets met zekerheid kunnen zeggen, is niets dan arrogantie. Blijf bij mensen die denken dat ze meer weten dan apostelen en engelen uit de buurt. Wees tevreden met het feit dat de Vader de dag weet.
En….wees bereid!

Ds. P. den Butter

Adventsmeditatie

“Zie , Ik kom”…
(Psalm 40:8m)

Advent komt van een Latijns woord, dat komst of nadering betekent. Zo wil men in de vier weken voor het kerstfeest zich bezinnen op de nadering van Christus tot deze wereld. Van Hem dichtte Maarten Luther ‘Uit de hoge hemel kom Ik neder’.
Wanneer we de woorden “Zie, Ik kom” op ons laten inwerken, kunnen we daaruit horen dat het Adventsevangelie in de hemel zijn ontstaan heeft. Daar in de eeuwigheid, ligt het begin van de naderende komst van Christus. Daar bood de Zoon Zich aan bij de Vader met de woorden: “Zie Ik kom”! Daar ligt het begin van Gods werk. God had gedachten des vredes. O, eeuwig wonder van genade. Zou Zijn recht dat geschonden werd door de zondeval en Zijn heiigheid, die daarvoor gekrenkt werd, de ondergang van heel het scheppingswerk betekenen? Hoe zou er immers ooit weer gemeenschap kunnen zijn tussen de gevallen Adam en de Heere? Dat zou alleen mogelijk zijn wanneer Gods Zoon Zichzelf zou geven tot in de dood voor doemwaardige zondaren. Daarom werd in die vrederaad de vraag gesteld wie met zijn hart borg wilde worden. Toen heeft de Zoon gesproken: “Vader, zie Ik wil, Ik kom, Ik heb lust om Uw welbehagen te doen”. Hij was bereidwillig om die weg te gaan tot de dood, ja, tot de smadelijke vloekdood des kruizes toe.
Op het Kerstfeest zegt Hij: “Zie, Ik kom… tot een wereld verloren in schuld”. Dat is een komen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Daarmee zegt Christus eigenlijk: “Zie, merk er toch op, dat Ik thans kom om de dingen te doen, die bij God te doen zijn: om Mijn bloed te storten, om Mijn leven te geven, om te gehoorzamen, om Gods Wet te volbrengen, om aan Gods recht te voldoen”. Daarom is het ook een komen om de slagen van Gods toorn te dragen voor hen, die eeuwig onder die toorn moesten wegzinken. Leerde u al inleven die toorn vanwege uw zonde en schuld, zich waardig gemaakt te hebben?
Wie daar iets van gewaar wordt door ontdekking, wil wel vluchten, maar kan nergens meer heen. Alle wegen om die welverdiende straf te ontgaan, worden immers afgesloten. Is het dan geen wonder dat de Heere zegt: “Zie Ik kom”? Die Borg hebben we nodig voor onze schuld. Ja, zeker! Maar heeft u ook een schuld voor die Borg? Anders zullen we Hem immers nooit nodig hebben en begeren. Wat is het een wonder wanneer die Borg ook gaat komen tot dat door schuld getroffen en verslagen hart! De Kerk van de oude dag heeft Hem verwacht. Jesaja profeteerde: “Deze is de Heere, wij hebben Hem verwacht en……Hij zal ons zalig maken” (Jesaja 25). Hoort u ook bij deze verwachters? Dat is een gelukkig volk, want in en aan hen zal de Heere gaan doen wat zij niet kunnen. Zij kunnen zelf niet aan de eisen van Gods wet voldoen. Zij kunnen de schuld alleen maar vermeerderen. Zij zijn van God afgekeerd om nooit meer terug te keren. En hoor dan, wat Jesaja in de Naam des Heeren mag profeteren: “Hij zal ons zalig maken”. Hij zal verlossen van het grootste kwaad en brengen tot het hoogste goed. Hij zal dat schuldige volk door Zijn zoen- en kruisverdiensten in de gemeenschap met God herstellen. Want Sion zal door recht verlost worden.
“Zie, Ik kom”. In het komen van Christus ligt ook Zijn wederkomst opgesloten. In de politieke gebeurtenissen en ontwikkelingen moet Zijn voetstap beluisterd worden. Zijn nadering ten gerichte. Hoe zal Hij u en mij aantreffen als Hij wederkomt op de wolken des hemels? Is Hij dan ook al gekomen in ons hart? Met meer ernst dan ooit tevoren moet het op ons afkomen: “buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf”!
Hoor en luistert naar Zijn stem: ”Zie, Ik kom!”

Ds. A. v.d. Weerd

Meditatie

“Wie is er onder ulieden die de Heere vreest? Die naar de stem Zijns knechts hoort? Als hij in duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op de Naam des Heeren en steune op zijn God.”
(Jesaja 50:10)

Een rechtstreekse vraag aan het begin van deze meditatie: “Vreest u de Heere?” Het is de vraag die Jesaja aan zijn gehoor stelt. En die nu aan u gesteld wordt. Een fundamentele en allesbeslissende vraag. Let erop dat het een persoonlijke vraag is. Gesteld in het enkelvoud. Door de Heere in Zijn Woord heel persoonlijk aan het hart gelegd: “Behoort u tot degenen die Mij vrezen?” Denk niet dat de Heere een vraag stelt waarop Hij het aan u overlaat om al dan niet een antwoord te geven. Nee, Gods vinger is naar u uitgestrekt. “Hoe is het met u? Vreest u Mij?” Een vraag die om antwoord roept.

Wat is het kenmerk van degenen die de Heere vrezen? Ze horen naar de stem van Zijn knecht. Met een hoofdletter. Die Knecht is in dit hoofdstuk aan het woord. Hoor wat Hij zegt: “De Heere HEERE heeft Mij een tong der geleerden gegeven, opdat ik wete met de moede een woord ter rechter tijd te spreken”(vers 4). Deze Knecht is dus de Profeet van de allerhoogste God…En Hij zegt nog meer: “Ik geef Mijn rug degenen die Mij slaan, en Mijn wangen aan degenen die Mij het haar uitplukken. Het aangezicht verberg ik niet voor smaadheden en speeksel”(vers 6). Wie is Hij, deze Knecht des Heeren? Hij is de gesmade Zoon des mensen, Die geen gedaante en heerlijkheid had. Het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen. Hij heeft Hem krank gemaakt. Hij heeft Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld. Wie is Hij? Vraagt u naar Zijn Naam? Weet dat Hij de Christus heet. En nu zijn degenen die de Heere vrezen, degenen die naar Zijn stem horen. Het is het volk dat Zijn stem herkent. Het zijn Zijn schapen, de schapen Zijner weide. Want, zegt de Heere Jezus, “Mijn schapen horen Mijn stem en Ik roep Mijn schapen bij name en leidt ze uit!”

Kent u Hem? Hoort u ook naar Zijn stem? Heeft Hij door genade Zich in die stem geopenbaard. Hebt u Hem leren kennen? En begeert u te vervolgen Hem te kennen? Kunt u daarom niet meer zonder Hem leven? Zegt u het: “Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht! Ik zoek Uw aangezicht, o Heere. Verberg Uw aangezicht niet voor mij. Keer uw knecht niet af in toorn.” Kunt u ook met niemand anders uw leven vervolgen dan met Hem?

En nu lezen we van degenen die de Heere vrezen, van hen die naar de stem van de Knecht des Heeren horen: “Ze wandelen in de duisternissen en ze hebben geen licht”. Vindt u dat niet vreemd? Je zou toch van dezen verwachten, dat ze in het licht wandelen in plaats van in de duisternis? Ja, wij kunnen dat wel denken. Maar toch lezen we hier: ze wandelen in de duisternis en ze hebben geen licht. In Jesaja 50 zijn het de ballingen in Babel. Ze missen de gemeenschap met de Heere. En ze denken dat de Heere hen verlaten en vergeten heeft (49:14). Het is voor hen aan alle kanten donker. Voor hun besef is het licht gedoofd. Hun hoop is vergaan en hun moed ingezonken. Zo kan het inderdaad zijn in het leven van Gods kinderen. Dat het aangezicht van de Heere voor hen onzichtbaar is geworden. Onze belijdenis zegt over het aanschijn van de verzoende God, dat de aanschouwing daarvan voor de Godvruchtigen zoeter is dan het leven en de verberging bitterder dan de dood.

De oorzaken van deze verberging kunnen onderscheiden zijn. Die kunnen liggen in zonden en overtredingen, zodat de Heere in het leven van Zijn kinderen komt met tuchtigingen en kastijdingen. Denk maar aan de mensen in Babel. Maar het kan ook anders. De Heere, Hij leidt Zijn heiligen wonderbaar! (Kohlbrugge) Altijd anders dan zij zich hebben voorgesteld. Zijn weg is in de zee en Zijn pad in grote wateren. Zo leidt Hij Zijn volk. En Gods kerk roept het uit: “Wie is als Gij?”

Waar komt het dan op aan? Op dat wat we vinden in onze tekst: te betrouwen op de Naam des Heeren. Te steunen op mijn God. Dat is geen gemakkelijk werk. Dat is zelfs een onmogelijk werk. Dat is midden in de nacht toch daaraan vasthouden: “God is mijn Licht, mijn heil, wie zou ik vrezen…” Dat is midden in de duisternissen en de golven nochtans betrouwen op de Rotssteen des Heeren. En in de grootste droefheid het desondanks belijden: Zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen. Ik zal mij verheugen in de God mijns Heils. Het is met Paulus en Silas zingen in de nacht.

Hoe zal het kunnen? Het is vanuit mezelf onmogelijk. Het kan alleen in de gemeenschap met de Knecht des Heeren. Het is genade. Namelijk als ik door de verborgen werking van Gods Geest leef uit die Christus, Wiens weg geen andere was. Dieper dan iemand anders ging Hij de duisternis in. Zijn weg ging door lijden tot heerlijkheid. Door de dood tot het leven. En op die weg neemt Hij allen mee die door het waarachtig geloof één plant met Hem geworden zijn. Dan kan ik niet anders dan achter Hem aan, de overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Maar dit is mijn troost: waar ik dan ook kom – hoe zwart de nacht ook is – Hij is er al geweest en Hij heeft het pad al gebaand. Dan kan het in duisternis toch zijn: “Ik steun op God, mijn Toeverlaat. Dies heb ik niets te vrezen. Wie God vertrouwt, die deert geen kwaad. Uw tent zal veilig wezen…” Is dat ook uw perspectief?

Ds. J.M.J. Kieviet

Met Nehemia op huisbezoek

“En hun kinderen spraken half Asdodisch En zij konden geen Joods spreken…”
(Nehemia 13:24a)

In deze tijd van het jaar gaan de huisbezoeken weer beginnen. Ambtsdragers maken afspraken en hopen hun bezoeklijst weer te kunnen afwerken. Zowel voor degenen die huisbezoek ontvangen als voor hen die huisbezoek afleggen, is het leerzaam om met Nehemia op huisbezoek te gaan. Immers ook hij gaat, als hij opnieuw tijdens een verlofperiode in Jeruzalem is, op huisbezoek. Hij had in de tempel misstanden ontdekt. In het openbare leven, zo had hij gemerkt, wordt het vierde gebod overtreden. De dag des Heeren werd ontheiligd. Maar…ook als hij in aanraking komt met de gezinnen en de gezinsleden ontdekt hij een groot verval.

Het is een goede zaak wanneer de kinderen bij het huisbezoek aanwezig zijn. Zo hoort het. Wanneer de kinderen, tenzij zij om wettige redenen verhinderd zijn, er niet bij zijn, dan is dat vaak al een teken dat er iets mis is.

In gedachten zien we Nehemia in de verschillende wijken van Jeruzalem de woningen binnengaan. Hij spreekt niet alleen met de ouders, maar op een gegeven moment spreekt hij ook de kinderen aan. Verlegen kijken ze hem aan. Zo spreken een paar voor hem onverstaanbare woorden. Wat is hier aan de hand? Ook hier geldt weer: de spraak maakt ze openbaar. Deze kinderen spraken half Asdodisch. Nehemia hoort aan dit dialect dat hun moeders een niet-Joodse afkomst hadden. Moeders leren de kinderen doorgaans de eerste woordjes spreken. Zo treedt aan het licht dat de gemengde huwelijken, waar Nehemia in de naam des Heeren zo voor gewaarschuwd had (Nehemia 10:30), weer schering en inslag waren geworden. Duidelijk waren ze erop gewezen om niet “de dochters van de omliggende volken te nemen voor hun zonen.” Was dat niet discriminerend? De Joodse zonen zullen tegen hun vaders misschien wel gezegd hebben: “Maar, vader, zijn dan de meisjes van ons volk zoveel beter?” Zouden de vaders toen geantwoord hebben: “Nee, jongen, wij zijn echt niet beter; wij zijn tegenover de Heere ook zondaren; maar jij bent besneden; de Heere heeft ons Zijn wegen bekend gemaakt, Zijn wetten en Zijn inzettingen. Hij heeft met ons Zijn verbond opgericht. Jij mag het teken van de besnijdenis dragen als een bewijs daarvan. Als wij ons met die volken vermengen, dan doen we de Heere daarmee verdriet, dan zal Hij ons moeten straffen in plaats van zegenen.”

Nee, we weten niet of er op deze wijze gesproken is. In ieder geval zien we vanuit Gods Woord wel dat dat de plicht was geweest. Ieder gezinshoofd had de opdracht om de kinderen deze dingen in te scherpen. Het was steeds de taak om de verbondsweldaden en de verbondsinzettingen aan de kinderen over te dragen. Zij moesten zich van jongs af aan bewust zijn van de roeping en plicht om de Heere te dienen. Nu blijkt dat in korte tijd de gemengde huwelijken een volkszonde is geworden. Het was aan de spraak van de kinderen te horen.

De kinderen spraken half Asdodisch! De taal van Asdod is de taal van de wereld. Asdod, waar de geboden des Heeren niet erkend worden, waar de besnijdenis, het teken en zegel van het verbond, niet was. De taal van Asdod is onlosmakelijk verbonden aan de leefwijze van Asdod, de cultuur, de mode van Asdod, het vermaak van Asdod en noemt u maar op.

Vandaag is het nog half Asdodisch, over een paar jaar helemaal. En tenslotte is het alles Asdod wat de klok slaat en de Joodse elementen zijn verdwenen. Ze weten amper meer dat daar hun “roots’’, hun wortels liggen. Het is vaak nog maar een kwestie van tijd. Het bekende glijbaaneffect. Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Ook in ons land spreken de cijfers en de percentages van kerkelijke betrokkenheid en kerkverlating boekdelen. Wat moet er bij u op huisbezoek geconstateerd worden? Wat moet er over u gerapporteerd worden? Ook al zou u misschien alles mooi in de plooi kunnen brengen en houden op huisbezoek. Ook al zou er in uw gezin uitwendig niets van Asdod bespeurd kunnen worden door de huisbezoekers. Bedenk echter, de grote Huisbezoeker, de Heere, ziet tot in de schuilhoeken van uw hart. Moet Hij daar een half Asdodisch spraak- en levensstijl bemerken?

Asdod was één van de vijf Filistijnse koningssteden. Asdod lag op dezelfde hoogte als Jeruzalem. Alleen meer westwaarts, vlak bij de Middellandse Zee. Maar wat gaat daar een invloed vanuit!! Het moderne Asdod, het Asdod van nu, in nog veel gevaarlijker. De disco en de gokautomaten zijn om de hoek van de straat. De tv brengt het in de kamer, de walkman in het oor, het internet op het scherm. Voor en paar cent per minuut brengt de telefoon het vunzigste bij je thuis. Via het mobieltje en het afgeven van je 06-nummer ben je overal bereikbaar. Waar de deur opengezet wordt voor de wereld daar zijn direct de invloeden merkbaar. Vooral bij de jongelui. Vader en moeder weten nog wel van vroeger. Kunnen nog wel vertellen hoe een mens bekeerd moet worden en hoe dat gebeurde in het voorgeslacht. Maar de kinderen kennen die taal al vaak niet meer.

Opvallend is de vermelding van hetgeen ze wel en niet spraken! Ze spraken wel half Asdodisch, maar ze konden geen Joods spreken. De Joodse taal was de taal van het volk van het verbond. De taal van de Wet en van de belofte. De boodschap die de profeten brachten. Dat is het aangrijpende van hetgeen Nehemia op huisbezoek constateert. Hij ziet een geslacht opgroeien dat die taal niet meer kent. Al die kinderen hebben een ziel te verliezen voor de eeuwigheid.
Half Asdodisch. Zien we die ontwikkeling ook niet in de kerken? De leer van Rome: goede werken en genade. God wat en de mens wat. De leer van de Remonstranten: als u maar wil, als u maar gelooft, als u Jezus maar aanneemt, dan wil de Heere het -ook. Je moet zelf de deur open doen en de Heere in je hart toelaten. Wordt die taal niet veel beluisterd? De taal van de veronderstelde wedergeboorte en een verondersteld geloof. Je moet een plurale kerk zijn, open staan voor andere belijdenissen en religies. We bedoelen immers allemaal hetzelfde? Maar… de tale Kanaäns wordt niet meer gekend en verstaan. Geen bevindelijke kennis van Gods Woord en Wet, van zonde en genade, van vloek en zegen. Geen kennis van de waarachtige bekering en de levendmaking door Gods Geest. Geen kennis van het Evangelie van vrije genade. Geen kennis van een rijke Christus voor een arme zondaar. Geen kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid. Misschien is door de vaders nog wel tegengeworpen: “ze zeggen het wat anders, maar ze bedoelen hetzelfde.”

Toch moet Nehemia op huisbezoek constateren dat ze geen Joods meer konden spreken. Heel ontdekkend is hetgeen we verder in Nehemia 13 kunnen lezen. Nehemia roept de vaders tot verantwoording. Hieruit kunnen we opmaken hoe groot de verantwoordelijkheid is van ouders. Zij zullen rekenschap moeten afleggen voor de Heere. De Heere zal terugkomen op hetgeen door vaders en moeders is beloofd bij de doop.

Wat is nu nodig? In één woord: spraakles! Zulk een spraakles, waar Samuël eens om vroeg: “Spreek, Heere, want Uw knecht hoort.” Of David: “Heere , maak mij Uw wegen door Uw Woord en Geest bekend. ”Op de leerschool van de grote Profeet en Leraar wordt spraakles gegeven. Daar worden bidders en smekelingen gevonden. Daar gaat de Heere het voorzeggen, daar gaan de leerlingen Hem nazeggen. Daar leren ze erkennen en belijden: wij zijn van ’t heilspoor afgegaan…wij hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Daar leren ze smeken: “O, God. Wees mij zondaar genadig, zie op mij in gunst van Boven.” Daar doet de Heere hen afzien van zichzelf en van Asdod en opzien tot Hem. Daar gaan ze slecht spreken van zichzelf en goed van Hem. Daar wordt het ABC van het geloof geleerd.

Ds. A. v.d. Weerd

Een blijvend pinksterwoord

De Geest is het Die levend maakt….
Johannes 6:63a

We zijn de zogenaamde feestloze periode van het kerkelijk jaar binnengegaan. Met Pinksteren hebben de heilsfeiten hun vervulling ontvangen. Het werk van de Heere Jezus op aarde is volbracht. En na Zijn hemelvaart heeft Hij Zijn Geest gegeven om de verworden zaligheid uit te werken in de harten van de Zijnen. Hij heeft Zijn belofte aan Zijn Kerk waargemaakt dat Hij ze geen wezen zou laten. “Ze werden allen vervuld met de Heilige Geest”, lezen we in Handelingen 2. Zo zien we op Pinksteren terug.

Maar het stopt niet met Pinksteren. De Heilige Geest heeft Zijn zaligmakend werk niet beperkt tot die ene grote dag in de geschiedenis van Gods Kerk. Nee, Hij zet Zijn werk voort, Hij neemt het uit de heilsfontein van Christus’ werk en past het toe in zondaarsharten. De Oude Kerk belijdt van de Persoon van de Heilige Geest: “Ik geloof in de Heilige Geest, Die Heere is en levend maakt….” Dat laatste – dat is nu, met een enkel woord gezegd, Zijn werk. Dat is het waartoe Hij gekomen is: om levend te maken! “De Geest is het Die levend maakt….”, zo had de Heere Jezus het Zelf al getuigd.
Levend maakt….? Ja, maar dan betekent dat dat het voorwerp van Zijn levenloos is. Dat degenen die Hij levend maakt dat leven tevoren niet bezitten. Dus: dood zijn! Dat wijst ons op de noodzaak van het werk van die Geest. En zo is het ook! We liggen van nature allemaal in de dood. Dood door de misdaden en de zonden. Omdat we de band met de levende God hebben doorgesneden. Omdat we geen prijs stelden op de gemeenschap met Hem. Maar dat betekent wel onze ondergang. Eeuwig buiten Hem te moeten voortbestaan! In de eeuwige dood!

En nu spreekt de Heere Jezus over de Geest, Zijn Geest, die levend maakt! In welk verband staat dit woord van Hem? In de synagoge van Kapernaüm spreekt de Heere Jezus de schare toe. De schare die Hem gevolgd is, nadat Hij de broden vermenigvuldigd heeft. Hij vermaant hen om niet te werken om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven. Maar ze begrijpen het niet. Ze ergeren zich aan Zijn Woord. Ze hebben het over het manna dat Mozes ooit gegeven had. De Heere Jezus spreekt over het ware Brood dat uit de hemel komt, daarmee doelen op Zichzelf. “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Ik ben het Brood des levens”. Maar dan gaat hun ergernis naar en hoogtepunt. Zelfs velen van Zijn discipelen, uit de brede kring van degenen die Hem volgden, begrijpen het niet. Ze roepen elkaar toe: “Deze rede is hard. Wie kan dezelve horen?” En dan is het dat de Heere Jezus dit woord spreekt: “De Geest is het Die levend maakt”.
Vindt u het ook een scherp woord? Misschien zegt u wel: “Dat valt nog wel mee. De Heere Jezus spreekt toch over Zichzelf; dat in Hem het leven is? En over Zijn Geest die levend maakt? Dat valt nog wel mee met die scherpte. Dat klinkt als het Evangelie. Daar behoeft een mens zich toch niet aan te ergeren?!” Nou, dan moet ik vrezen dat die joodse mensen in Kapernaüm er nog meer van hebben begrepen dan u. Ze voelden het steken, dit woord van Hem. Want het is inderdaad een uitermate scherp woord. Degenen tot wie Hij deze woorden sprak, die waren Hem gevolgd. De vorige dag al, toen ze deelden in Zijn gaven. Maar ze konden nog niet van Hem scheiden. En toen Hij van hen vertrok, zijn ze Hem desondanks gevolg. Ook al vergde dat buitengewoon veel inspanning. Misschien hadden ze wel een hele nacht niet geslapen. Maar ze wilden wee bij Jezus van Nazareth zijn. En nu blijkt dat alles niet genoeg te zijn. Nu gaat de Heere Jezus spreken over ‘dood’ en ‘leven’. Nu gaat Hij het op scherp stellen. Ja, ze willen wel bij Jezus behoren. Ze willen wel naar Hem luisteren. En ze willen nog liever Zijn tekenen zien en van Zijn gaven ontvangen. Maar ze willen Abraham en Mozes niet loslaten. En nu zegt de Heere Jezus hun: “Het is of Mij alleen of het is Mij in het geheel niet. Tenzij dat ge het vlees van de Zoon des mensen eet en Zijn bloed drinkt, zo hebt ge geen leven in uzelf. Denk erom: Ik eis u helemaal op. Buiten Mij is geen leven. Je hebt Mij alleen nodig. En al het andere moet eraan! De Geest is het Die levend maakt”.

Natuurlijk is dit laatste een troostwoord. Gode zij dank wel! Voor mensen die het leven niet bezitten. Die het bij zichzelf niet bespeuren! En die het zelf niet verwerven kunnen. Terwijl ze beseffen dat het om voor God te kunnen bestaan levensnoodzakelijk is! Maar ze hebben het niet. Ze bespeuren alleen maar de dood en de duisternis en de leugen en…..kortom: zichzelf in hun vleselijk bestaan! Dan zegt de Heere Jezus, en het klinkt nog, zoveel eeuwen na Pinksteren: “De Geest is het Die levend maakt! Dat is de Geest Die Ik verworven heb. Het is de Geest Die Ik heb uitgestoten. Hij is uitgestort – in een overvloedige mate! Hij is het, Mijn Geest, Die levend maakt!”.
Maar hier klinkt het tegenover louter godsdienstige en daarom bezittende mensen. En op hun hart stuit het af. Daarom is dit tegelijkertijd en veroordelend woord. “De Geest is het Die levend maakt. (…) De woorden die Ik tot u spreek, zijn Geest en leven. Maar u hebt er helemaal geen behoefte aan. En daarom gelooft u het niet! En daarom zult u het ook niet ontvangen!”

De boodschap van Pinksteren is een boodschap die scheiding maakt. Een ‘separerend’ woord. Dat doet het Woord van de Heere zelf. Ook dit eenvoudige woord op papier. Namelijk daar waar het afstuit op een mens die z’n handen vol heeft. En daar heeft hij genoeg aan. Of daar waar het in verwondering ontvangen wordt. Om dat het precies aansluit op mijn grote nood.
En wat is dan dat levendmakende werk van de Heilige Geest? Het is niets anders dan wat de Heere Jezus even daarvoor zei: “Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven”. Dat geloof – niet als een eigen prestatie – hoe zou ik….Maar als Geesteswerk. Gewerkt in de diepte. Het Leven is in Hem – in Hem alleen! – van Wie de Geest getuigt! Zalig als ik het ga verstaan. En ik het ga aangrijpen. Vanwege mijn grote nood en dood! Dan horen we het uit de mond van een stamelende Petrus – in verwondering en toch vrijmoedig: “Heere, tot wie zullen we anders heengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens”. Ziet u: zo maakt de Geest levend!

Ds. J.M.J. Kieviet.

Gallio

“…en Gallio trok zich geen van deze dingen aan.”

Handelingen 18 : 17b

Wie is Gallio eigenlijk? Kent u zijn naam? Zijn naam komen we alleen hier in de Bijbel tegen. Uit de ongewijde geschiedenis weten we dat hij de oudste zoon van Lucius Amaeus Seneca was. Vooral zijn jongere broer is bekend onder de naam Seneca, de bekende wijsgeer van de stoïcijnen. Deze stoïcijnen staan bekend om hun onverstoorbare opstelling.

Zelfs leed en pijn worden op deze wijze verwerkt. Men windt zich nergens over op. Ze laten alles over hun kant gaan. En om godsdienstige kwesties maken zij zich niet druk.

Als Paulus in Korinthe is wordt zijn werk daar rijk gezegend. Hij blijft er één jaar en zes maanden. De Heere had immers gezegd dat Hij veel volk in die stad had. Er komen zondaren tot waarachtige bekering. Maar ook hier kwam weer openbaar de tegenstand van de Joden. Wat moet dat toch voor Paulus pijnlijk zijn geweest dat juist zijn eigen volksgenoten zo vijandig staan tegenover het Evangelie van vrije genade. Daarom was hij ook in Korinthe tot de heidenen gaan preken. De Joden laten het echter niet bij zitten. Toen Gallio als nieuwe stadhouder van Korinthe aantrad wendden zij zich tot hem. Ze zeggen: “Deze raadt de mensen aan dat zij God zouden dienen tegen de wet.”
Maar nu zijn ze bij deze stoïcijnen aan het verkeerde adres. Als het nu om levensbedreigende dingen ging… Voordat Paulus ook maar één woord ter verdediging hoeft te zeggen, zegt Gallio dat ze bij hem niet aan moeten komen met theologische kwesties. Die moeten intern bij de Joden maar opgelost worden.

Gallio is zijn tijd ver vooruit. Hier zie je de moderne mens. Alle godsdiensten zijn gelijk: ieder doet het op zijn eigen wijze. Laat mensen zelf uitzoeken welke god zij willen dienen.
Je moet daarom ieder maar in zijn eigen waarde laten. Als mensen daar nu mee gelukkig zijn, moet je ze echt niet iets anders opdringen.
Zelfs als de Grieken Sosthenes in zijn bijzijn afranselen, grijpt hij niet in. Gallio, zo lezen we, trok zich geen van die dingen aan. Hij verblikt of verbloost niet. Deze woorden zijn zo typerend voor Gallio. Gallio heeft helemaal niet in de gaten dat het hier gaat om de voortgang van het Koninkrijk van God. Hij doorziet niet dat het gaat om het Evangelie vaan een rijke Christus voor arme zondaren. Hij wil geen keuze doen. Maar… intussen doet hij het wel, want wie niet voor Hem is, die is tegen Hem. Ja, je kunt wel doen alsof het je niet aangaat. Maar de Heere komt er toch eenmaal op terug.

Gallio trok zich geen van deze dingen aan. Draagt u misschien de naam Gallio? Moet dat ook van jou gezegd worden? Hoe vaak heeft de Heere al niet geroepen? Hoe vaak kwamen er roepstemmen tot u? Misschien kwam het wel heel dichtbij in uw eigen gezin, in de straat waar u woont. Misschien gebeurde er iets met één van je klasgenoten. Iedereen was er ontdaan van. Diep onder de indruk. Slachtofferhulp moest ingeroepen worden. Kwam er echter bekering tot God? Onder de ernstigste preken, onder de lieflijkste nodigingen trok u zich toch geen van deze dingen aan. U bleef onbekeerd en ging uiteindelijk onverstoorbaar verder. Heden roept de Heere u op om u te bekeren van deze opstelling. Het is levensgevaarlijk, juist omdat het zo’n comfortabele positie lijkt. Je doet niemand kwaad en je wordt gerespecteerd. Maar… voor de Heere kan dit niet bestaan.

Wanneer laat een mens die “Gallio-houding” toch eens varen? Denk eens aan de profeet Nathan die tot David kwam. David, gij zijt die man, u bent een kind des doods. Toen trok hij zich dat zo aan, dat hij zondaar voor God werd. Lees de psalmen 32 en 51 maar eens.
Denk ook eens aan de eerste pinksterdag. Toen de Heere door Zijn Woord en Geest een pijl afschoot op het hart van drieduizend hoorders, konden ze het niet langer volhouden tegen God. Toen trokken ze het zich zo aan dat ze uitriepen: Wat zullen we doen mannen broeders? Dan komt er verslagenheid in het hart. Ja, dan ga je je naam horen noemen: zondaar, zondares. Doemwaardig. Ik ben door Uwe wet te schenden krom van lenden. Mijn zonden zie ik mij steeds voor ogen zweven. Is er nog enig middel om de welverdiende straf te ontgaan en weer tot genade te komen? De Gallio-houding moet een mens laten varen als Hij door de Heilige Geest overtuigd wordt van zonde, gerechtigheid en oordeel. O, wat ga ik het me dan aantrekken dat ik tegen een goeddoend God gezondigd heb. Dat ikzelf de gemeenschap met God verbroken heb, bij Hem ben weggelopen om nooit weer terug te keren. Wat ga ik het me aantrekken als de mogelijkheid van zalig worden gepredikt wordt in een weg dat ik er buiten moet vallen. Afsnijdend is het Woord. Maar toch… zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Gallio’s worden dan heilbegerige mensen bij wie het maar om één ding draait: “Och Heere, och wierd mijn ziel door U gered.” En: “Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God, daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot.” Wonderlijk als die ene Naam onder de hemel hun gepredikt wordt. Jezus Christus en Die gekruist. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Dan hoor ik roepen: “Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf.”

Ds. A. van de Weerd