De God van het Woord

“De God nu des vredes…..” Hebr. 13:20a

Mensen zitten met de vraag: wie en wat is God? Adam in het paradijs niet. Hij wist, hij kende. Door de zondeval is God de onbekende God geworden.
Zelfs kan men zeggen of denken: er is geen God. Echter Godloochenaars worden niet geboren. In ons hebben we allen nog een zeker godsdienstig besef, een bepaalde overtuiging dat er een God is. Evenwel – daar kunnen we alle kanten mee op. ’t Geldt hier: zoveel hoofden, zoveel zinnen. We creëren ons een God zoals we die willen hebben. De één zegt: dit is God, en de ander: zo is God. Dit geeft aan het niet-meer-weten; de duisternis waarin wij door eigen schuld zijn terecht gekomen.
We zijn voor het antwoord op de vraag: wie is God, aangewezen op het Woord. En op dat Woord alleen. Zoeken we van binnenuit een antwoord dan houden we een afgod over. En die vererend, plegen we afgoderij en zijn we op een dwaalspoor. Het einde daarvan is de eeuwige dood.
Dat Woord moet open in ons leven, en gevouwen handen daarboven. Het Woord, het geïnspireerde Woord, Gods Woord, is de rijkdom die we mogen hebben. In de kerk, in het huisgezin, in ieders leven. Alleen – dat Woord is voor ons gesloten. We verstaan het vanuit onszelf niet. Wij zijn vleselijk geworden, en het Woord is door en door geestelijk. Alleen door de Heilige Geest gaan we het Woord verstaan, leren we de enige, ware God weer kennen.
God is kenbaar, zo belijden we, en wel door twee middelen. Door de natuur, Gods schepping. Maar méér volkomen en méér duidelijk door de Schriftuur. God wordt weer gekend door Zijn Woord en Geest.
In het slot van de Hebreeënbrief wordt God genoemd: de God des vredes. God maakt Zich hier bekend als de God van de vrede. Het woord vrede is in het Grieks eirènè en in het Hebreeuws sjaloom.
Nu ga ik er niet over redetwisten of Paulus de brief aan de Hebreeën heeft geschreven. Ik zeg alleen dat u die benaming van God in de brieven van Paulus vaak tegenkomt.
U weet dat de engelen in de Kerstnacht zongen van de vrede. Beter gezegd: ze constateerden die vrede. En ze brachten daarvoor God de eer en de heerlijkheid. God maakte in de Kerstnacht vrede voor mensen van het welbehagen. Het woord vrede voert ons terug naar de eeuwigheid vóór de grondlegging der wereld, naar de Raad des vredes. Toen werd het verbond der verlossing opgericht tussen God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest. Op grond van die overeenkomst – ik druk mij heel menselijk uit – werd God de God van de vrede.
Door de zondeval kwam er de breuk met God. God heeft ons niet meer, en wij hebben God niet meer. We zijn God kwijt. We staan niet meer in contact met de hemel. We zijn niet meer in gemeenschap met God. De hemel heeft zich boven ons gesloten.
Door de zondeval is er ook een breuk tussen mensen onderling. Alles is van z’n plaats af. Grenzeloze disharmonie. De mens van nature is geneigd God en zijn naaste te haten. De wereldgeschiedenis toont ons de gevolgen ervan. Tot vandaag toe zijn die gevolgen zichtbaar. En dat ondanks het opkomen voor de rechten van de mens, ondanks Amnesty International, ondanks het spreken over vrede en gerechtigheid. Ongeboren kinderen worden koelbloedig weggesneden. Weg ermee; ze zijn niet gewenst. De zwakken in de samenleving worden lastposten. Ze kosten te veel, en daarom laten we hen een “goede” dood sterven.
O neen – niet wij maken vrede. Al lopen vredesactivisten met hun spandoeken door de straten van de grote stad. Als de mens zich voor de vrede gaat inspannen dan is het resultaat: al meer een hel. Schreeuwde Hitler vóór de tweede wereldoorlog ook niet over vrede? Wij zijn kort van memorie. We vergeten de lessen van de geschiedenis o zo snel. Er is geen vrede buiten God om en zonder God. God is de God van de vrede. De vrede is alleen van Hem, is alleen uit Hem, is alleen door Hem.
Die vrede houdt zoveel in, dat woorden tekort schieten om dit aan te geven. Door die vrede wordt de breuk met God geheeld. Niet slechts de toestand van oorlog houdt op. O zeker – dat ook. Van nature staan we met onze wapens tegenover God. In het kamp van Gods grote tegenstander – de satan – terecht gekomen, vechten we voortdurend tegen God; en we vechten ons liever dood dan te buigen voor en onder God.
Door die vrede komt alles weer op z’n juiste plaats. God God en de mens mens.
Door die vrede is er een geopende hemel, weer gemeenschap met God. Is er weer harmonie. Tussen God en de mens, en tussen mensen onderling.
Door die vrede hebben we God weer terug en heeft God ons weer terug. Hier in beginsel.
Maar omdat God de God van vrede is, zal straks alles door de vrede bloeien. Straks volkomen herstelling. Geen breuk meer, geen scheiding meer, geen gesloten hemel meer. Hemel en aarde ten volle weer vereend.
God maakt Zich door Zijn Woord bekend als de God des vredes. Neen – u maakt Hem niet zo. Door niets van u. Zo is Hij. Reeds in de eeuwigheid geworden. Hoe kostelijk is die Naam die Hij Zichzelf gegeven heeft. Wat een Godsopenbaring is hier. Hij is de God des vredes! Zo noemt Hij Zichzelf, opdat u zou weten wie Hij is.
Is dit nu geen wonder? Wij God moedwillig de rug toegekeerd. Wij vijanden van God. En nu Hij Die Zichzelf zó bekendmaakt!
Heeft Hij het vrede voor u gemaakt? Hebt u de vrede van Hem ontvangen? Er is geen kostbaarder goed dan die vrede! Door die vrede God weer terug, de gemeenschap met God de bron van vreugd.
Het is de vrede die alle verstand te boven gaat. Dat betekent: u kunt die vrede niet verstaan, niet begrijpen. ’t Is een zaak van beleving. En vanuit die beleving kunnen we er toch stamelend over spreken. ’t Geeft de aanbidding, de verwondering.
Weet dit: wordt het in dit korte leven geen vrede tussen God en uw ziel, dan is de scheiding met God straks onherroepelijk, eeuwig.
Welk een pleitgrond hebt u nu in die Naam van God. ’t Is om de Heere aan te lopen als een waterstroom. Om de Heere te smeken: och Heere, geef die vrede.
Nu denk ik aan Jeremia 29:11: “Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.” Dat zijn woorden uit de brief die Jeremia moet schrijven aan de ballingen te Babel. Aan mensen ver weg van Jeruzalem, uit Gods gemeenschap verbannen vanwege de zonde. O, wat is dat woord rijk! God heeft gedachten des vredes en niet des kwaads! Zo mag u ten volle weten wie de God van het Woord is.
Mag het nu zijn: hopen op die God?
                  “Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord;
                   Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord”.
Ds. P. van Zonneveld.

Deze Jezus

Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel, zal alzo komen gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren.  Handelingen 1:11b

Afscheid nemen heeft altijd iets weemoedigs. Ik groeide op in een vissersgemeenschap. In mijn jeugd hoorde je in de nacht van zondag op maandag vissers op hun klompen naar de haven gaan. Ze kwamen van huis en hun laatste groet aan vrouw en kinderen had geklonken. Ik stel me zo voor, dat ze op het moment dat ze de haven uitvoeren nog even om zagen tot een laatste groet. Afscheid voor langere tijd en vind je straks je geliefden weer terug.
Wanneer een christen afscheid neemt is dat anders dan een niet christen. Immers voor de christen geldt: `zo de HEERE wil en wij leven`. Dat was met die vissers ook het geval voor het merendeel. De schipper opende, eer de touwen werden losgemaakt, eerst de Bijbel en vroeg, na het lezen daarvan, een zegen over de komende week en bewaring voor hen en de `thuisblijvers`. Op een van die botters stond boven de roef: `de zee is zo groot en mijn schip is zo klein`.
Afscheid nemen heeft altijd iets weemoedigs. Je laat iets achter je dat je lief is. In zekere zin is dat voor de discipelen ook zo geweest. Ze waren drie jaar met de Heere Jezus opgetrokken en opeens is daar het afscheid. Maar hoe het ook is met afscheid en de bijbehorende gevoelens, toch is er na het afscheid altijd iets dat alles met afscheid nemen te maken heeft, namelijk uitzien naar de terugkeer.
Dan zie ik nog de vissersvrouwen staan die vrijdagen en zaterdagen. De hand boven de ogen en uitziend over het water naar het schip van hun man en jongens. En is dat nu geen beeld dat ons ook getoond wordt in dit Bijbelgedeelte waar de engel zegt: `Deze Jezus, Die van u opgenomen is in de hemel zal alzo wederkomen gelijkerwijs gij Hem naar de hemel hebt zien heenvaren`.
Allereerst valt op, dat de engel spreekt van `deze` Jezus. Dat is Dezelfde Die ze met hun eigen ogen zagen opvaren. Wonderlijk. Hoe Zijn voeten loskwamen van de aarde. Hoe Hij Zijn Handen zegenend uitbreidde over hen als een laatste groet. Hoe ze in die Handen de wonden zagen van Zijn kruisiging. Hoe ze indachtig werden hoe Hij gestorven was en opgestaan en ze zagen hoe Hij nu naar de hemel werd opgenomen.
Wonderlijk afscheid. Het was hun droevig te moede. Met weemoed staren ze Hem na. Maar dan klinkt het verlossende Woord van de engel. Een Woord, dat hun wijst op het feit, dat dit afscheid niet voor altijd is. `Deze Jezus zal in dezelfde weg wederkomen`! Hou de hand maar boven de ogen vanaf nu en zie maar naar Zijn terugkeer uit. Hij ging wel weg, maar Hij komt ook weer terug. Dat maakt veel goed. Dan is er goede hoop. Dan is er verwachting.
Nou bleven die vissers een week weg. Van maandag tot vrijdag of zaterdag. Maar de Heere Jezus is al eeuwen in de hemel. Stel je voor: 21 eeuwen en meer. Zou je de moed niet verliezen? Wanneer de botter vroeger later was, dan werd het de vrouwen bang om het hart. Zou er wat wezen? Toch geen ongelukken?
Er zal toch niets gebeurd wezen dat er de oorzaak van is, dat de Heere Jezus nog niet terug gekomen is? Nee, daar hoeft niemand bang voor te wezen. Het loopt Hem niet uit de hand. Maar de oorzaak van Zijn uit blijven is, dat de vangst nog niet binnen is. De netten moeten tot op de laatste vis vol. Pas dan komt de Heere Jezus terug.
Beseffen we dat wel? Dat het Gods lankmoedigheid is dat de Heere Jezus nog niet teruggekomen is? Dat elk en een ieder die Hij Zijn Vader heeft gekocht met de prijs van Zijn Bloed eerst `binnen` moet zijn? Pas dan, maar dan zeker, zullen we Hem zien wederkomen. Hij is `uitgevaren` om rijke buit te maken en eerder komt Jezus niet terug.
Dat is maar goed ook! Want stel eens dat er nog zouden zijn die er wel bij horen, maar toch buiten de vangst vallen? Stel dat u dat of jij dat zou zijn. Dan heb je tevergeefs op Hem gewacht. Dan word je door Hem teleurgesteld. Dan zeg je `Hij beloofde het wel, maar Hij deed het niet`. Zeg nou zelf: dat kan toch niet? Dat mogen we toch niet van Hem denken? Hij zal toch allen in de hemel brengen als Hij terug komt? Allen, die vaak aan de `havenmond` staan met de hand boven de ogen, verlangend om een glimp van Hem op te vangen? Allen die de bede bidden `Hoe lang nog HEERE`?
Het is Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren geweest. De belofte heeft geklonken uit de mond van de engel: `Deze Jezus, ALZO…..`! Er ligt nog slechts een heilsfeit in het verschiet: Jezus wederkomst.
Daarom lezer en lezeres: `De hand boven de ogen`! Uitziend naar de laatste vervulling van Gods beloften door de engel: Jezus wederkomst. De HEERE geve dat we bij dat Hem verwachtende volk behoren. Want alle andere verwachting slaat te pletter op de klippen. Dan blijft er van ons levensschip enkel wat brandhout over. Maar Die de HEERE verwachten zullen niet beschaamd worden`.
Ds. J. Bos

Belijdenis doen van het Lam

 ‘Dezen zijn het die met vrouwen niet bevlekt zijn, want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen, waar Het ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen tot eerstelingen Gode en het Lam.’ Openbaring 14:4

Johannes wordt midden in het Bijbelboek Openbaring gewezen op mensen ‘die het Lam volgen, waar Het ook heen gaat.’ Het Lam, dat is de Heere Jezus Christus. Hier zijn dus mensen die de Heere Jezus willen volgen! De oproep daartoe lezen we verschillende keren in de Schrift: ‘volg Mij’. De Heiland vraagt dat u Hem laat beslissen welke weg u volgt. Maar Hij zegt daarbij ook dat Hij zelf op die weg voorgaat. Dat Hij op die weg er Zelf altijd bij is! In onze tekst is te lezen dat er ook werkelijk mensen zijn die deze opdracht van de Heere Jezus hebben gehoorzaamd. 144.000 mensen zelfs: ‘Dezen zijn het die het Lam volgen’. Dat is ook aan hen te zien. Op hun voorhoofd staat namelijk iets geschreven: de Naam van God! Zij belijden de Heere!
Dat er mensen zijn die de Heere Jezus volgen is allesbehalve vanzelfsprekend. Eén hoofdstuk eerder kom je namelijk mensen tegen bij wie op het voorhoofd iets heel anders geschreven staat.
Het getal van het beest: 666. Zij dragen dit teken omdat deze mensen het beest volgen! Welke mensen doen dat dan? ‘Klein en groot; rijk en arm; vrije en dienstknecht’ zo lezen we daar. Met andere woorden: Johannes ziet hoe de hele mensheid achter dat beest aangaat. Maar dán komt Openbaring 14. Dan ziet Johannes dat er ook nog andere mensen zijn. Mensen die niet het beest volgen, maar het Lám! Mensen die niet het teken van het beest dragen, maar het teken van de levende God! Zo wordt indringend getekend dat er uiteindelijk in deze wereld twee soorten mensen zijn: mensen die het Lam volgen, en mensen die het beest volgen! Tussen die twee soorten mensen ligt een diepe kloof. Een onderscheid dat ons voor een klemmende vraag stelt: ‘waar hoort u nu bij? Wie volg jij?’ Het belijden van de Heere is geen vrijblijvende zaak!
Van de volgelingen van het Lam wordt nog meer gezegd. ‘Ze zijn’ zegt Johannes ‘met vrouwen niet bevlekt, want zij zijn maagden.’ Deze mensen zijn vrij gebleven van hoererij. In de Bijbel is dat het beeld van een leven in ontrouw aan de Heere, geestelijke hoererij. Een leven waarin je de afgoden dient en de zonde aan de hand houdt. Letterlijke hoererij hoort daar trouwens óók bij. Bij deze 144.000 kom je dat niet tegen. Bij het belijden van het Lam hoort dus ook leven waarin de strijd met de zonde zichtbaar wordt. Uit liefde voor het Lam en door de kracht van Zijn Geest wordt zichtbaar dat je de zonde hebt leren haten.
Misschien maakt u dat wel onzeker. ‘Niet bevlekt? Dat kan toch niet? Hoe moet ik dat ooit opbrengen? Mijn leven is toch vol van zonde?’ Kijk dan nog eens naar die 144.000. Waarom volgen zij het Lam? Zat dat er bij deze mensen altijd al in? Zijn het bijzondere mensen met net iets meer in de mars dan andere mensen? Welnee. Hoe het écht zit lezen we in ons vers heel duidelijk: ‘ze zijn gekocht!’ Gekocht, dat heeft het Lam gedaan. Met Zijn eigen bloed. Want anders hadden deze 144.000 net zo hard achter dat beest aangerend als alle andere mensen! Het zijn namelijk allemaal Adamskinderen. Adam luisterde in het paradijs al naar het beest. En die 144.000 maken uit zichzelf precies dezelfde keuze: achter het beest aan! Maar het Lam maakte dat anders! Het Lam kocht ze vrij. Betaalde de prijs van Zijn eigen bloed. En nu zijn mensen volgelingen van het Lam geworden! Zúlke mensen belijden het geloof in het Christus. Jezus Christus. Zij belijden Hem met de Naam waarin helemaal doorklinkt dat Hij Zijn bloed liet stromen voor de zonden van Zijn volk: het Lám!
Johannes ziet 144.000 mensen van wie gezegd kan worden dat zij het Lam volgen. Als iemand ons vraagt te volgen, dan is toch onze eerste vraag: ‘waarheen dan? Daar wil je eerst antwoord op hebben voordat je beslist of je wel of niet meegaat. Bij deze 144.000 gaat het anders. Ze hebben vóór alles de beslissing
genomen: wij gaan met het Lam mee. Wij gaan mee, al weten we niet precies waar naartoe. Wij volgen Hem namelijk ‘waar het lam ook heen gaat.’ Dat vraagt een blindelings vertrouwen op het Lam. Zeker weten dat wat Hij doet, goed is. Zeker weten dat alle wegen waar Hij je brengt, goede wegen zijn. Zeker weten dat Hij op alle wegen waar Hij je leidt, er Zelf bij zal zijn. De 144.000 zeggen: ‘ja, dat willen wij!’ Eigenlijk zeggen ze daarmee dus: ‘wij gaan niet mee vanwege de eindbestemming, maar wij gaan mee vanwege het Lam Zelf! Wij willen zo graag bij het Lam zijn!’ Wat een wonder als u en jij zo die belijdenis mag uitspreken: ‘ja, ik wil het Lam volgen waar Hij ook heen gaat.’ Voor wie zich zo aan het Lam toevertrouwt is de uiteindelijke bestemming toch niet onzeker. Want kijk eens waar die 144.000 staan. Op de berg Sion. In het hemels Jeruzalem! Dát is de plek waar het Lam Zijn volgelingen brengt. Hoe heerlijk is het dan dit Lam te belijden!
Ds. A.D. Fokkema

DAARNA!

… daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen. (Psalm 73:24b

Gelukkig de mens die na dit leven iets te verwachten heeft. Voor wie het beste nog komt. Gelukkig de mens die metAsaf mag ingaan in Gods heiligdom, waar Gods verzoende gemeenschap in Christus in het geloof gesmaakt mag worden. Om vervolgens met Asaf mee te zingen in het lied van de hoop op een heerlijkheid die alle verwachtingen nog oneindig ver zal overtreffen. “En daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen.” En daarna! Dat betekent dus dat er aan die opneming in heerlijkheid wat voorafgaat.

Wat gaat eraan vooraf?
Een leven vol moeite en strijd. Een strijd op leven en dood met de aarts vijanden van God en Zijn volk: satan, wereld en eigen vlees. En in die strijd zo talloos veel teleurstellingen en nederlagen. O nee, dat betekent niet dat de dienst des Heeren geen goede, geen schone, geen heerlijke dienst zou zijn. Ondanks al dat verdriet en al die teleurstellingen en nederlagen en aanvechtingen en donkerheid ervaren allen die de Heere vrezen dat het goed is om de Heere te dienen, dat in het onderhouden van Gods geboden een groot loon is, dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven, dat Gods inzettingen gezangen voor hen zijn in het land van de vreemdelingschap. En ondanks alle moeite en verdriet belijden ze het van harte: “Heere, het is toch waar: Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten!”

Maar toch: als er eens geen ‘daarna’ zou zijn …
We denken aan het woord van de apostel: “Als wij alleen voor dit leven op Christus onze hoop gevestigd hebben, zijn wij de meest beklagenswaardige van alle mensen.” O ja, welzalig het volk waarvan de HEERE zijn God is! Maar welzalig is dat volk toch juist omdat het, een heel leven van strijd en moeite overziende, met Asaf mag instemmen: “En daarna!” U zult mij leiden door Uw raad. En in Uw heerlijkheid opnemen. Als ik Uw raad hier op aarde heb uitgediend, o God! Daarna! En dan ook: terstond daarna! Van de aarde naar de hemel. Uit het land der vreemdelingschap bij U thuiskomen, Heere. ’k Zal dan gedurig bij U zijn, Heere Jezus, Die mij kocht met Uw bloed. En dan nooit meer van U afdwalen. En dan met Uw Naam op mijn voorhoofd, U dienen in de hemelse tempel. Als mens Gods, tot alle goed werk volmaakt toegerust!

Dat ‘daarna’ getuigt van een vaste onbedrieglijke hoop
En daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen. Zult! Het is geen onzeker ‘misschien’! Asaf weet het zeker. God heeft zijn rechterhand gevat. En God verlaat niet wat Zijn hand begon. Asaf gelooft het met stellige kennis en in hartelijk vertrouwen. U zult mij leiden door Uw raad, en daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen. God wordt verheerlijkt door het geloof, dat verzegelt dat God waarachtig is.

En wij?
O ja, op elk mensenleven volgt een ‘daarna’. Het is de mens gezet eens te sterven, en daarna het oordeel. En wanneer wij hier dan almaar bleven volharden in onbekeerlijkheid zal het ‘daarna’ zo vreselijk zijn … Maar welgelukzalig is het volk dat ‘het geklank’ kent! Ondanks alle strijd en aanvechting: verhogen! opnemen! En daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen! Wat dunkt u, strijdende, soms wonder-blijde, soms bang-zuchtende pelgrim? Toe, zing het weer eens, het zal u goed doen:

Maar ’t vrome volk, in U verheugd,
zal huppelen van zielevreugd,
daar zij hun wens verkrijgen.
Hun blijdschap zal dan onbepaald,
door ’t licht dat van Zijn aanzicht straalt,
ten hoogsten toppunt stijgen.
En dat eeuwig!

ds. M. Vlietstra    (1924-2017)

Liefde tot het einde

… en die Hij liefgehad had, liefgehad tot het einde.
Johannes 13:1b

Niet zonder ontroering heeft de apostel der liefde, Johannes, dit woord neergeschreven. Hoe kan het anders als iemand ogen heeft gekregen voor die liefde. Als men zelfkennis heeft en als men het voorwerp is van die liefde, dan begint het van binnen te trillen. Dan worden de snaren van de ziel aangeraakt. Zelfs een rokende vlaswiek begint dan weer te branden. De as wordt er door omgewoeld en de vlammen schieten er weer uit.
Deze liefde is onvergelijkbaar. Mensenliefde kan hier niet dienen tot een voorbeeld. O, zeker, wij hebben ook lief. De man tot zijn vrouw en omgekeerd. Maar onze liefde zit vaak zo vol van zelfzucht. Onze liefde hangt zo sterk af van het voorwerp van onze liefde.
Als de liefde van Christus zou afgehangen hebben van de liefde van de Zijnen, bijvoorbeeld van Petrus in de hof van Gethsémané, daar kon hij niet één uur met Christus waken. Als de Heere gebonden wordt, vlucht Petrus weg. In het huis van Kajafas zegt hij: ik ken de Mens niet. Zou Jezus liefhebben als mensen, Zijn liefde zou al lang opgehouden zijn. Wij zouden het verzondigd hebben. Hij zou niet naar het kruis gegaan zijn en er had niemand zalig kunnen worden.
Doch … Jezus heeft lief tot het einde. Dat betekent: liefde tot de hoogste graad, een volkomen liefde. Een liefde die niet te vergelijken is met mensenliefde. Het is een Goddelijke liefde. Hij heeft lief omdat Hij liefheeft. Het is al uit Hem, uit het eeuwige welbehagen.
Liefgehad tot het einde. U ziet het in de opperzaal waar het Pascha staat aangericht. Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was. Het uur van de bittere en smadelijke dood des kruises. Het uur van het volkomen uitdrinken van de drinkbeker van de toorn van God over de zonde. Het uur van de nederdaling ter helle. Het verlaten worden van Zijn Vader. De hemel zwart vanwege de toorn van God. Al Gods golven en baren zullen over Hem heengaan.
Maar de Heere Jezus denkt niet aan Zichzelf, aan al het bittere dat komen zal. Hij denkt aan de Zijnen. Hij heeft hen zo lief dat Hij Zich onder hen stelt. Hij gaat hun voeten wassen. Hier is de openbaring van de volkomen liefde. Die liefde klimt al hoger naarmate Hij dieper gaat. Het was al begonnen in de hof van Gethsémané. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan. Die blik vol liefde in het huis van Kajafas naar die Hem verloochenende Petrus. Dan die eerste kruisbede als Hij genageld is aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Liefgehad tot het einde. Omdat Hij de gegevenen des Vaders wilde bevrijden van de vloek, van de hel, van de dood. Hij wilde hen zalig maken omdat Hij wilde dat Zijn Vader door de mond van de verlosten eeuwig zou verheerlijkt worden. Liefgehad tot het einde. Hij gaat in hun plaats staan. Geheel en vrijwillig. Gedreven door Zijn liefde. Hij zet de drinkbeker van de toorn van God over de zonde aan de lippen. Gedreven door Zijn liefde. Zeker, Hij heeft gehuiverd. Vader, indien het mogelijk is …!
Maar Hij heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Daarom: de drinkbeker die de Vader Mij gegeven heeft, zal Ik die niet drinken? Liefgehad tot het einde. Daarom heeft Hij Zich laten binden, laten geselen, laten kruisigen, daarom hangt Hij tussen twee moordenaars, daarom geeft Hij Zijn bloed, daarom gaat Hij de dood in, daarom geeft Hij de geest.
Wie is bekwaam om deze liefde te meten? Haar breedte, haar diepte, haar hoogte en lengte. Ze is onmetelijk. Kent u iets van deze liefde? Dan komt er een grenzeloze verwondering en aanbidding. Dan komt er een wederliefde in het hart. Dan mogen we ziel en lichaam neerleggen op het dankaltaar.
Heeft deze eindeloze liefde uw hart al verbroken? Bent u al wenend aan Zijn voeten gekomen? Mag u het ervaren in uw hart: Hij heeft mij liefgehad tot het einde en daarom alleen kan ik zalig worden?
Wijlen Ds. P. van Zonneveld

Een blijvende toevlucht

Heere! Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht.
Psalm 90: 1

Op Oudejaarsavond kijken wij terug. Op alles wat er in ons  persoonlijke leven is gebeurd. En laten we daarbij beseffen dat we weer een jaar dichter bij de dood zijn. Iedere dag sterven we een beetje. Elke dag is onherroepelijk voorbij. Dat ligt in de dood. Dat wacht op het oordeel.

En hoe vergaat het u nu als u terugkijkt? Er waren hoogtepunten en dieptepunten. Hoogtepunten brengen vaak een gevoel van voldoening met zich mee. Dieptepunten kunnen ons tot somberheid brengen. Maar zowel bij hoogtepunten als bij dieptepunten hebben wij licht van Boven nodig. Het licht van de Heere, om te zien wie Hij voor ons is geweest.

Het gaat in deze psalm vooral over Gods genade. Over de geborgenheid die er bij God is. En Mozes begint te belijden Wie God is. ‘Heere… Gij…! Zo begint hij zijn gebed. Hij begint met de belijdenis dat God een Toevlucht is. En daarmee wijst hij de werkzaamheid van het geloof aan. Geloven is niet anders dan toevluchtnemen. En nu is er zeker wel een onderscheid tussen een zwak geloof en een sterk geloof. Maar ook dat sterke geloof moet steeds weer toevluchtnemen. Ook Mozes, de man Gods. Hij was één van de allerheiligsten en allergrootsten in het Koninkrijk Gods. Maar hij belijdt hier Wie God voor hem is: een Toevlucht. Dat leert God de Zijnen. En wij moeten het ook leren. Hij spreekt God aan met ‘Adonai’, Heere. Die Naam wijst naar Gods almacht. Hij is de Heerser Die alle dingen gemaakt heeft en er ook over regeert. De Catechismus zegt in zondag 10: Dat alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand ons toekomen. Zo hebben we al vaak het beleden. Maar beleven we het ook zo?

Eén van onze oudvaders zegt, dat als het over de voorzienigheid gaat, er heel wat atheïsme is. En dat niet alleen onder de onbekeerden, maar ook onder hen die genade kennen. Zien we echt overal Gods hand in? Zien we Zijn Vaderlijke hand? Ja, we leren zulke dingen weleens uit het hoofd en we horen erover preken. Maar als je toch eens werkelijk ervaart dat de Heere in de hemel om Christus wil jou God en jouw Vader is. En dat jij Zijn kind bent? En je mag geloven dat Hij alle dingen bestuurt, met grote wijsheid. Niet alleen gezondheid, maar ook ziekte. Niet alleen voorspoed, maar ook tegenspoed.

Nee, daarmee zijn niet alle vragen opgelost. Het kan juist nieuwe vragen oproepen. Vragen die als een vuur in je binnenste kunnen branden. Waarom? Waarom zo? Waarom ik? Job en Asaf zijn klassieke voorbeelden van Gods kinderen die het moeilijk hebben met de Godsregering.

Maar voor het geloof bevat het zo’n geweldige troost. Dat dit leven met alle moeite en verdriet niet buiten God omgaat. Dat niet het willekeurige toeval regeert. Dat niet de wrede mens regeert.
Maar een liefhebbende Vader in de hemel. Mozes heft zijn hart en oog op tot de Heere. Hij ziet op naar Hem die in de hemel woont en troont. En hij ziet een Vaderlijke hand.

En nu heeft Mozes deze psalm niet alleen voor zichzelf geschreven en niet alleen voor Israël, maar ook voor ons. Heere! Gij zijt ons geweest… Hij zegt niet: Gij zijt mij geweest… Maar: Gij zijt óns geweest een Toevlucht, van geslacht tot geslacht. Voor óns Voor heel dat volk. En zo is Hij nog een Toevlucht. Ook voor ons. Want wat staat er in de tekst? Van geslacht tot geslacht! Niet alleen voor het voorgeslacht, maar ook voor het nageslacht.

Als je door het geloof daar eens oog voor mag krijgen, wat geeft dat dan ook voor het nieuwe jaar rust en vertrouwen. Je kunt er zo tegenop zien. Wat zal 2024 ons gaan brengen? Zal die ernstige ziekte terugkomen? Zal dit jaar het laatste zijn van mijn oude moeder? Hoe zal het gaan met de kinderen? Wat zullen we met hen gaan meemaken? Hoe zal het gaan in het bedrijf? Zal ik mijn werk kunnen behouden? En dan alle onrust in de wereld. En als de secularisatie zo doorgaat, wat blijft er dan van het geloof in mijn nageslacht over? Vragen die met tientallen te vermenigvuldigen zijn.

En dan heb ik de belangrijkste vraag voor iedereen persoonlijk nog niet eens gesteld. Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Kan ik God ontmoeten als 2024 mijn sterfjaar wordt?

Het kan alleen als de Heere uw Toevlucht is geworden. Als u met uw zonden en ellenden tot Hem u ter genezing leerde wenden. Als u met al uw vragen en onoplosbare problemen bij Hem mag schuilen en leert leven bij en uit de belofte: Heere! Gij zijt ons geweest een toevlucht van geslacht tot geslacht.

Wie tot Hem vlucht zal bemerken dat de Heere is, zoals Hij hier zegt dat Hij is. Hij is echt nabij de ziel die tot Hem zucht. Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht. Dan mag er wel eens vertrouwen in God en overgave aan God zijn. Door het geloof mag het vermoeide en beladen hart rusten bij Hem in Wie God een Toevlucht is en die het kan zeggen: Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Ik wens u
die rust voor 2024 van harte toe.
Ds. M.A. Kempeneers

De naam Jezus

…en gij zult Zijn naam heten JEZUS; want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.
Matthéüs 1: 21

DE NAAM JEZUS

Wat betekent een naam eigenlijk? Op die eeuwenoude vraag is maar één antwoord mogelijk: Weinig! Nu is dat in de Bijbel anders, vooral als God de opdracht geeft om een kind een bepaalde naam te geven. Het duidelijkst komt dat uit als Jozef vanuit de hemel de boodschap krijgt hoe hij het kind dat Maria verwacht moet noemen: “En gij zult Zijn naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.”

Die naam zegt allereerst dat Hij geboren moest worden vanwege onze zonden. Eigenlijk is dat diep vernederend. Want in die naam komen onze zonden uitdrukkelijk ter sprake: “…zaligmaken van hun zonden. Het staat er zelfs in het meervoud! Is het wel eens op ons afgekomen dat Hij in deze wereld moest komen vanwege onze vele zonden en vanwege onze hemelhoge schuld? We kunnen zo gemakkelijk verder leven zonder ons om onze zonden te bekommeren. Misschien vlakken we onze zonde en onze diepste nood wel voortdurend weg… Laten we dan dit niet vergeten: Als we zó leven, zijn we ook voortdurend bezig om de betekenis van die naam ‘Jezus’ weg te vlakken! Want laten we eerlijk zijn: Wat voor betekenis heeft die naam voor mensen die geen zonden bij zichzelf ontdekken?

Daarom moeten we deze naam maar laten staan in zijn volle betekenis, al klaagt die naam ons aan en herinnert hij ons aan onze zonden. Deze aanklachten komen trouwens van alle kanten tot ons, want het hele Woord van God beschuldigt ons ervan dat we tegen de Heere gezondigd hebben. Waarom is dat eigenlijk zo? De bedoeling daarvan is dat we gaan beseffen en erkennen dat wij verloren zondaren zijn, gebonden in banden van de dood en machteloos om onszelf te verlossen. Als we dat ontdekken, krijgt de naam Jezus waarde. Want in die naam wordt duidelijk gemaakt dat deze Zaligmaker iets aan die vele zonden en aan die hoge schuld kan en wil doen. Hij kan en wil er alles aan doen, want Hij zal Zijn volk zaligmaken van hun zonden! Dat woord ‘zaligmaken’ of ‘redden’ heeft een diepe betekenis. Het houdt in dat deze Jezus scheiding maakt tussen de Zijnen en de zonde. Dat is een groot wonder. Als we namelijk inzien hoezeer ons leven verstrengeld is met de zonde, gaan we tot ons verdriet ontdekken dat wijzelf deze nauwe, taaie banden nooit kunnen verbreken. Maar de Zaligmaker is machtig en bereid om de ketens stuk te breken. Hij neemt de schuldenlast weg die zo zwaar op zondige mensen kan drukken. Zij kunnen die hoge bergen niet uit hun leven weg krijgen. Wèl maken ze de schuld groter, iedere dag. Maar de Zaligmaker wiens naam Jezus is, heeft deze loodzware last op Zich genomen en weggedragen. Hij schept ruimte, vrede en verwondering in het hart van de Zijnen. Zó maakt Hij Zijn volk zalig van hun zonden. Dat was het grote doel waarvoor Hij naar deze wereld is gekomen: “Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken…”(1 Tim. 1:15) Dat staat uitgespeld in de naam die Hij ontving bij Zijn geboorte: Jezus. Zaligmaker!

Die naam Jezus is dus een bijzondere naam, vol diepe betekenis. Toch is het ook de meest ‘gewone’ naam van de Zaligmaker. Het is immers Zijn roepnaam?. Maar dan is het wèl Zijn roepnaam op een bijzondere manier: de naam waarmee we Hem mogen aanroepen! Waarom we Hem zouden aanroepen? Omdat we in nood zijn immers! Ongerechtigde dingen hebben de overhand over ons; ons hart beschuldigt ons vanwege de zonde; we zien onze verlorenheid, onze machteloosheid, onze onwil… Wie zal ons helpen? Zouden we Zijn naam niet aanroepen? Zouden we het de blinde man uit het evangelie niet na-roepen: Jezus! Gij Zoon van David, ontferm U mijner!” (Markus 10: 47) Hij wil luisteren naar hen die in hun schuld en onwaardigheid Zijn naam aanroepen. En wie Hem aanroept in die nood, vindt Zijn gunst oneindig groot. Want Zijn naam is Jezus. En die naam betekent dat Hij Zijn volk zaligmaken zal van hun zonden.
Dr. A. Baars

Geloofd zij de HEERE

Geloofd zij de HEERE, dag aan dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid.
Psalm 68:20

Het is misschien wel het psalmvers dat met de meeste toewijding (en het hoogste volume) in de gemeente gezongen
wordt; “Geloofd zij God met diepst ontzag, hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen.” Wie die woorden op zich in laat werken, hoeft niet lang na te denken over de vraag waarom dit psalmvers zo geliefd is. Als we door Woord en Geest oog kregen voor Gods grootheid en goedheid, wordt dat zo’n wonder. Dat Hij onverdiende gunsten bewijst aan zondige mensen. En dat niet maar één keer maar dag aan dag! We hebben dus alle reden om die lofprijzing uit Ps 68 tot de onze te maken. Toch is het denkbaar, dat we door allerlei omstandigheden anders zijn gaan aankijken tegen zo’n psalmvers. Als je ziek bent; langdurig of misschien zelfs ongeneeslijk. Of als je anderszins met moeite en tegenslag te maken hebt gekregen. Kun je dan nog wel zo uitbundig meezingen van Gods dagelijkse gunstbewijzen?
In het licht van deze vraag is het nuttig eens goed naar dit psalmvers te kijken. Onberijmd staat er: “Geloofd zij de HEERE, dag aan dag overlaadt Hij ons. Die God is onze Zaligheid.” Wat ons opvalt, is dat de dichter zelf dus niet spreekt van die gunstbewijzen, waar de berijmde Psalm wel van zingt. En als je vervolgens in de grondtekst gaat kijken naar de eigenlijke betekenis van dat woord “overladen” dan ontdek je ook hoe dat komt: dat woord betekent heel letterlijk: “overladen” oftewel “iemand met een last opzadelen”. Zo wordt dat woord elders in de Schrift ook gebruikt als mensen een bepaalde vracht op een lastdier laden. En zo zou de vertaling van deze tekst dus ook
kunnen luiden: “dag aan dag legt Hij ons lasten op”; geen gunstbewijzen, maar moeilijkheden. Daar wordt een kind van God, zoals deze dichter er één geweest is, blijkbaar niet voor bewaard. Daar kan ook na ontvangen genade van alles zijn wat de schouders naar beneden drukt. Maar weet u wat voor de gelovige kruisdrager een grote troost is? Dat die ziekte of die problemen niet op toeval berusten, maar dat de HEERE er de hand in heeft. Want Hij overlaadt os dag aan dag. Dat kan wel eens rust geven, blijkt uit onze tekst. Hoe is dat mogelijk? Is dat niet bovenmenselijk: danken voor moeilijkheden?
Als je dat aan de dichter vraagt, zou hij misschien wel hetzelfde zeggen als die andere psalmdichter: “t is goed voor mij verdrukt te zijn geweest…” Psalm 119. Zonder kruis en druk was ik nooit op de juiste plaats gekomen en gebleven. Dat is een hele grote les, maar het is niet te hoog gegrepen voor wie oog kreeg voor de wijsheid van Gods leiding in zijn leven.

Er is trouwens nog iets, wat het mogelijk maakt, dat ik de HEERE loof en dank terwijl Hij mijn weg juist door een donker dal heeft geleid. Daarvoor moeten we nog eens naar de tekst kijken. Dat woord ‘overladen’ bleek meer dan één betekenis te hebben. Het kan zien op gunstbewijzen maar ook op lasten. Er is nog een derde vertaling mogelijk: “Geloofd zij de HEERE, dag aan dag draagt Hij ons. Die God is onze Zaligheid.” Dat de dichter dat van God kan zeggen, is nu alleen maar mogelijk door dat laatste woord “zaligheid”. In de grondtekst vindt je daarin een naam terug: de naam Jozua. De naam, die ook de Zaligmaker draagt: Jezus, die zijn volk zalig maakt van hun zonden. Dat is de grote Lastdrager. Zo zie ik Hem op Goede Vrijdag Golgotha beklimmen, terwijl het kruis op Zijn schouders
ligt, waaraan de soldaten Hem vervolgens vastnagelen. En als Hij eenmaal aan dat kruis hangt, dan is Hij ook de Lastdrager, want dan drukt in Zijn lijden de zware toorn van God over de zonde op Hem. En door zijn lijden en sterven wordt Hij op die dag het lam van God, dat de zonde der wereld wegneemt, wegdraagt voor eeuwig.

Kent u deze Jezus? Die vraag moet gesteld worden, want als u Hem nog niet hebt omhelsd door het geloof, moet u de lasten die de HEERE u oplegt, alléén dragen. Een lied zegt dan : “Ga niet alleen door ’t leven, die last is veel te zwaar, laat Eén u sterkte geven, ga tot uw Middelaar.” Want als ik Hem mag kennen, dan zeg ik met de dichter: die God is onze zaligheid, door Jezus, de Zaligmaker. En als ik Hem mag kennen, dan leer ik ook te buigen onder de lasten die God mij oplegt, omdat ik weet: Hij weet wat goed voor mij is. En Hij legt niet alleen lasten op, maar Hij draagt ondertussen Zelf ook. Als ik door genade daar weer eens zicht op mag krijgen, dan kan ik zelfs met dat kruis op mijn schouders wel eens zingen. Dan kan ik door Gods genade Zijn lof zelfs zingen in de nacht, daar ik Hem verwacht. Dan kan ik toch met de gemeente Ps. 68:10 zingen. Misschien niet meer zo hard als een ander. Maar wel meer
doorleefd dan vroeger. En terwijl God mij lasten oplegt, blijft Hij mij dragen. Tot het einde toe. Want Hij kan en wil en zal in nood, volkomen uitkomst geven.
Ds. A. van der Zwan

De HEERE weet het

Want Hij weet wat maaksel wij zijn  Psalm 103:14a

Er zijn in het leven heel wat dingen, waarvan we moeten zeggen dat het niet meevalt. We horen of zeggen het maar al te veel: ‘dit of dat, deze of die valt me tegen”. Zelfs een kind van God valt tegen. Bij de wereld. Want de wereld verwacht van hem dat hij volmaakt zal zijn. En bij de medechristenen valt hij ook tegen. Hoe meer de kinderen van God met elkaar omgaan, hoe meer hun zwakheden en gebreken gekend worden, hoe meer het blijkt dat uit de verborgen schuilhoeken zelfzucht en hoogmoed nog niet zijn verdwenen. Maar nog het meest valt een kind van God zichzelf tegen. Hoe meer hij met graven de bodem van zijn hart nadert, hoe meer gruwelen hij daar vindt.
Zelfs de allerheiligste. Of liever; juist de allerheiligste valt zichzelf tegen. Zo zeer, dat hij zich af kan vragen of er wel ooit een beginsel van het nieuwe leven in zijn hart is gelegd. Hij valt zichzelf zo bitter tegen, dat hij niet meer kan denken dat God nog bemoeienissen met hem wil hebben. Alleen bij de Heere valt het kind van God niet tegen. Hij weet wat maaksel zij zijn. Toen hij ze trok uit de duisternis en toen zij de heiligste voornemens hadden, toen wist Hij wel, hoe slecht zij waren en dat zij dat in zichzelf zouden blijven. Hij wist wel dat David zo’n diepe val zou maken. Hij wist wel dat Petrus hem zou verloochenen. Zij kunnen Hem daarom niet meer tegenvallen.
Hij kent ze. En Hij kende ze voordat zij zichzelf kenden. Als dat niet waar was, dan zouden ze bij God elke dag tegenvallen. Dan zou de Heere hen moe worden en de band breken. Tenslotte hebben zij niet anders verdiend. Stel eens voor dat God met zijn volk was begonnen op voorwaarde, dat zij niet tegen zouden vallen. In de tijd van de eerste liefde denken ze wel dat het zo zou kunnen, want wat hebben ze dan een vurige begeerte om naar al de geboden Gods te leven. Dan zeggen ze met Petrus: “Ik zal mijn leven voor U zetten.’ Maar ach, wat moeten zij zichzelf tegenvallen. Wat een zelfliefde. Wat een afdwalingen, ja wat een goddeloosheid blijft er wonen en werken op de bodem van hun bestaan. Als het kindschap Gods onder voorwaarden in stand moest blijven, dan zouden zij
zichzelf er duizendmaal uitzondigen. Maar de Heere kent ze. Bij hem kunnen ze nooit tegenvallen.
En als dat wel kon, dan zouden zij uit het boek gedelgd worden. Denk er echter om: dat is geen troost voor zorgelozen. Het staat er nu niet zo, dat het er niet op aankomt hoeveel zij zondigen, aangezien er toch niets meer bij God kan tegenvallen. Nooit zal een zorgeloze met deze woorden van de hemel getroost worden. Doch dat staat er nu voor mensen, die zichzelf hoe langer hoe meer moeten tegenvallen. Die het tot hun schaamte en smart voor Gods aangezicht moeten uitklagen, dat zij het hoe langer hoe meer bederven. Die van zichzelf niet anders kunnen dan
zich er buiten zondigen. Godverlaters, God vergeters. En die daarom de Heere in Zijn recht moeten erkennen, als God zou zeggen: “Nu bent u Mij voor eeuwig tegengevallen.” Voor hen staat er dit woord beschreven, opdat zij aan Zijn genade niet zouden twijfelen, noch in de zonde zouden blijven liggen; opdat zij alsnog een plaats zouden vinden aan de voeten van Hem, Die weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Zij, die altijd maar zichzelf moeten tegenvallen. O wonder, zij  hebben met een God te doen, Die het dan altijd doet meevallen. Want die God heeft ze niet verkoren op voorwaarde van wat er van hen is te verwachten, doch op grond van het welbehagen. Hij heeft niet een volk van wie Hij zoveel verwacht, doch aan wie Hij zoveel wil geven. En wat er dan van hun kant te verwachten valt, dat is alleen door wat Hij eerst geeft in Christus, Die aan al de verwachtingen heeft beantwoord.
Wijlen ds. F. Bakker

GORDEL DER WAARHEID

´Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid`  Efeze 6 :14a

Op beeldende wijze schrijft Paulus in Efeze 6 over de geestelijke strijd in het leven van de gelovigen. De apostel
gebruikt het aansprekende beeld van een wapenrusting van een Romeins soldaat. Wellicht heeft hij dat beeld letterlijk voor ogen gehad, toen hij de Efezebrief schreef. Hij werd immers dag in dag uit bewaakt door een Romeins soldaat ( Handelingen 28:16).
1. Het beeld
Het eerste onderdeel van de wapenuitrusting is de gordel. We  moeten daarbij denken aan een betrekkelijk smalle leren riem, waaraan soms allerlei edelmetalen voorwerpen waren vastgemaakt. Waartoe diende zo’n gordel? In de eerste plaats zorgde de gordel voor bewegingsvrijheid. In de Bijbelse tijd droeg men vaak een langer kleed. U kunt zich wel voorstellen dat je op reis en zeker in de strijd makkelijk over zo´n kleed kon struikelen. Dat zou in het ergste geval je dood kunnen betekenen. Welnu, om dat te voorkomen, trok men in oude tijden het kleed op en hield dat omhoog met een gordel. In de tweede plaats zorgde de gordel ( indirect) voor bescherming. Want aan de gordel maakte men vaak wapens vast: een dolk of soms een zwaard. In de derde plaats zorgde de gordel voor versiering. Op verschillende plaatsen in de bijbel is de gordel een teken van waardigheid. En uit de Romeinse geschiedenis is bekend, dat soldaten soms gestraft werden door het inleveren van hun gordel. Dat werd ervaren als een
strenge straf.
2. De betekenis
Nu schrijft Paulus in Efeze 6:14: ´uw lendenen omgord hebbende met de waarheid´. Zoals een soldaat een gordel
omdeed – tot beweging, bescherming en versiering – zo moeten de Efeziërs ´de waarheid´ omdoen. Die waarheid moet hen aankleven, zoals een gordel kleeft aan de lendenen van een man ( zie Jeremia 13:11) . Wat bedoelt de apostel hier met ´de waarheid´?
Allereerst het Woord der waarheid. De leer die naar de godzaligheid is. Daar zal een mens allereerst zijn wapens moeten zoeken tegen alle leugens van de duivel. Het Woord van God zal aan ons moeten kleven. En wij zullen aan het Woord van God moeten kleven. Dat betekent dat we verbonden moeten zijn aan dat Woord. Dat we het moeten lezen, onderzoeken en overdenken. Daarbij is onmisbaar, dat de Heilige Geest het Woord opent voor ons hart en ons hart opent voor het Woord. Want alleen zo zullen we leren, Wie God werkelijk is. Wie wij werkelijk zijn. En wie Christus werkelijk is. Tegen alle leugens van de duivel in! Als de gordel van het Woord ons niet ‘aankleeft als de gordel de lendenen van een man’, hoe zal een mens dan ooit kunnen staan in de geestelijke strijd? Dan zal ik bij de eerste stappen al struikelen over de klederen van mijn eigen onwetendheid of eigenwijsheid. Het woord ‘waarheid’ in Efeze 6:14 heeft ook de betekenis van: oprechtheid. Als Paulus schrijft: Omgord uw lendenen met de waarheid, bedoelt hij ook: Wapen uzelf met oprechtheid. Oprechtheid – wat is dat? Dat wijst op een hart, dat door de
Heilige Geest eerlijk is gemaakt. Als ik de gordel der waarheid draag, leg ik mijn hart en leven steeds open voor God. Dan probeer ik geen zonde of zwakheid te verbergen. Dan is Psalm 139: 23-24 mijn dagelijks gebed: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; beproef mij en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij, en leid mij op de eeuwige weg’. Die oprechtheid is er van nature niet bij ons. Zeker, we kunnen – door Gods algemene goedheid – in het gewone leven heel eerlijk zijn. Maar tegenover God en tegenover onze eigen ziel zijn we ten diepste oneerlijk. Als de Heere je eerlijk maakt voor Hem, dan is het eerste wat je ontdekt, niet hoe eerlijk je bent. Maar hoe oneerlijk je tegenover Hem bent. En als de Heere door Zijn Geest licht laat vallen over je hart en je binnenste, dan word je bang voor je eigen oneerlijkheid. Zo bang, dat je het niet meer overdreven vindt wat Jeremia zegt: ‘Arglistig is het
hart, meer dan enig ding, ja dodelijk’. Dan word je bang van jezelf. Dan ga je vanuit de nood juist vragen om eerlijkmakende genade. Om de gordel der waarheid.
3. De praktijk
Is die gordel nog te verkrijgen? Ja, want ze behoort tot ‘de wapenrusting Gods’. Dat betekent: God Zelf zorgt daarvoor en wil die nog schenken. Val de Heere daarom te voet en vraag Hem om eerlijkmakende genade. En als je die gordel mocht ontvangen? Wat kun je juist dan aangevochten worden door de duivel. Als je door het ontdekkende werk van de Heilige Geest nog zoveel overblijfselen van onoprechtheid in je binnenste vindt. Dan zegt de duivel: Zie je wel: zoveel onoprechtheid kan niet samengaan met genade. In het hart van Gods kinderen kunnen echter nog veel overblijfselen van onoprechtheid zijn. Maar als het goed is, zijn er ook drie andere dingen: strijd tegen die onoprechtheid; verdriet over die onoprechtheid; een
biddend verschijnen met de last van die onoprechtheid.
Ds. A.J.T. Ruis