Van hart tot hart

‘Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE, wie zal bestaan?
Maar bij U is vergeving….’
Psalm 130:3

‘In de psalmen zie je de heiligen in het hart. ‘ Die woorden zijn overbekend. Hoe komt het toch dat juist in de psalmen mensen ons zo’n blik gunnen in het hart? Zou de reden niet zijn dat we hier mensen tegenkomen die tot God naderen en hun hart voor Hem leerden openleggen? Waar dat gebeurt, worden de dingen die in het hart leven zo doorzichtig. Als we zo een blik werpen in het hart van deze dichter, zien we niet veel goeds. Hij erkent dat zijn hart vol is van ongerechtigheden. Dat heeft hij bij het licht van Woord en Geest ontdekt. Zo heeft hij leren inzien dat
hij door zijn zonden Gods wet heeft overtreden en schuldig staat voor Zijn hoge majesteit. Daarom belijdt de dichter ook met een verbroken hart: ’Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat; wie zal bestaan?’
Eigenlijk heeft dat woord ‘gadeslaan’ verschillende betekenissen. Het wil allereerst zeggen: nauwlettend bezien.
De Heere beziet de ongerechtigheden nauwkeurig. Daarbij ziet Hij meer dan iemand anders kan ontdekken. Hij weet niet alleen van onze woorden of onze daden, ook onze gedachten en de overleggingen van ons hart liggen open voor Hem. Bovendien: de Heere doorgrondt dat alles! Hij ziet onze zonden in hun ware gedaante en hij doorschouwt het bedrieglijke van ons hart volkomen. Als Hij – de Alwetende – mijn ongerechtigheden gadeslaat, wie kan dan bestaan? Het woord ‘gadeslaan’ heeft ook de gevoelswaarde van : in gedachtenis houden.
De Heere vergeet niet één zonde die Hij gezien heeft. Wij mensen vergeten de overtredingen van vroeger heel
gemakkelijk. Aan veel zonden uit het verleden willen we ook liever niet denken. We hebben ze begraven onder het zand van de tijd. Maar God is ze niet vergeten. En als Hij ons door Zijn Woord en Geest aan onze ongerechtigheden herinnert, gaan we ontdekken dat Hij van al het kwaad dat we deden afweet. Onze zonden komen terug: de zonden van onze kinderjaren, de zonden bij het ouder worden. Als Hij Die de ongerechtigheden in gedachtenis houdt – al het kwaad dat ik bedreven heb voor ogen stelt, wie kan dan bestaan?
De uitdrukking aan het begin van onze tekst heeft een derde betekenis. We zouden de woorden nl. ook zo kunnen lezen: ‘Zo Gij, HEERE, de ongerechtigheden toerekent….!’ In Gods ogen zijn we ten volle verantwoordelijk voor onze zonden. Wij kunnen proberen ons te verschuilen achter allerlei verontschuldigingen. Wij kunnen ons mogelijk beroepen op verzachtende omstandigheden. Maar God rekent ons de ongerechtigheden toe, ten volle. Als Hij – Die de strikt Rechtvaardige is – mij verantwoordelijk stelt voor al mijn zonden, wie kan dan bestaan?
De tekst geeft op deze indringende vraag geen direct antwoord, Toch behoeven we geen moment te aarzelen welk antwoord bij deze vraag past; Niemand kan voor deze heilige God bestaan! Wij allen hebben immers gezondigd en ons vergrepen aan Gods hoge Majesteit. En deze Majesteitsschennis roept om het zwaarst denkbare vonnis: de dood! Zo hebben wij alle bestaansrecht voor God verzondigd en de dood over ons gehaald. Daarom spreekt de psalmdichter met deze vraag ook het vonnis uit over alle kinderen der mensen, maar toch wel het allermeest en het allerdiepst over zichzelf…! Toch blijft het daarbij niet. De dichter van deze psalm heeft namelijk niet alleen gezien wat er in zijn eigen hart omging. Hij heeft ook – door genade – oog gekregen voor het hart van God. Want terwijl hij moet erkennen dat hij voor God niet bestaan kan, belijdt hij óók dat er bij God vergeving is. Hoe is dat mogelijk?
Ziet God de zonden dan zomaar door de vingers? Neen, dat kan niet. Hoe kan de dichter dan zeggen: ‘Maar bij U is
vergeving…?’ Misschien kan een heel oude vertaling van dit vers ons bij deze vraag helpen. Daar luiden deze woorden: “Maar bij U is verzoening…” Misschien mogen we zelfs lezen: “Maar bij U is een verzoendeksel…!” God Zelf heeft ervoor gezorgd dat die ongerechtigheden verzoend kunnen worden. De hele dienst van de verzoening in de tempel sprak daarvan. Op Gods bevel moest het bloed van het offerdier vloeien en gesprenkeld worden op het gouden verzoendeksel in het Heilige der heiligen. Want alleen door het bloed kon de zonde worden uitgedelgd. Heel duidelijk wijst dit heen naar het bloed dat éénmaal gestort is door hét Lam van God, de Heere Jezus Christus. Al de zonden, heel de schuld van de Zijnen, werd op Hem geladen. En toen God die ongerechtigheden gadesloeg, kon Hij in Gods gericht niet bestaan. Op Golgotha is Hij ten ondergegaan in de vuurgloed van Gods toorn. Alleen door dit
stervende, bloedende Lam is er vergeving bij God. Zijn Zoon heeft door Zijn lijden aan al Zijn hoge eisen voldaan. En nu wil de Heere om het bloed van Christus van harte vergeven. Laten we toch niet gering denken van Zijn bereidheid om te vergeven, die voortkomt uit de liefde van Zijn hart. Laten we de kracht van Christus’ bloed niet klein achten. Er is vergeving bij God voor schuldige mensen, die de dood verdienen en voor God niet kunnen bestaan. Hoe groot onze schuld ook is. Zijn genade is altijd nog groter. ‘Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol’( Jesaja 1:18). Wat is het nodig onze nood en verlorenheid te leren kennen en van harte te belijden: ‘Zo Gij HEERE, de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan…’ Wat is het óók nodig zicht te krijgen op de barmhartigheden van God om te pleiten op de liefde van Zijn hart: ‘Maar bij U is vergeving….’ Dan zullen we ook eerbiedig vragen: ‘HEERE, spreek tot mijn hart en zeg: Ik
ben uw heil!’ Dan zullen we ootmoedig belijden en bidden:
‘Hij maakt, op hun gebeden, gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden; zo doe Hij ook aan mij’
Prof. dr. A. Baars

Geplaatst in Meditaties.