Pinksteroproep

“En Petrus zeide tot hen: Bekeert u”
Handelingen 2:38a

De Pinksteroproep kwam tot mensen die doorstoken waren van hart en vroegen: wat moeten we doen om zalig te worden. In die werkelijkheid, in dat vragen, blijkt duidelijk het werk van de Geest. De Heilige Geest doorboorde hun hart.

Die Geest deed het door Petrus gesproken woord inslaan in hun hart. “Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus Dien gij gekruist hebt.”

Het allerontzettendste ontdekten zij: zij hadden Hem verworpen, gekruist, in Wie alleen de zaligheid is. In hun verslagenheid hebben zij toen de vraag gesteld vanuit de nood van hun hart: “Wat zullen wij doen, mannenbroeders?”

Tot hen nu kwam de Pinksteroproep. Zij moeten zich bekeren. Het werkwoord “bekeren” staat in een bepaalde vorm. Het is een eis, een bevel dat met haast en grondig moet gebeuren. Zo grondig, dat het feit blijvende gevolgen heeft.

Zij moeten zich bekeren tot God met hun hele hart. Het woord bekeren wijst op innerlijke vernieuwing, op verandering van inzicht en gesteldheid van de mens. Dat is een hartelijk leedwezen over de zonde te kennen.

De wetenschap bezitten dat men God door de zonde vertoornd heeft. De zonde moet gehaat en gevloden worden. Daarbij moet gekend worden de hartelijke vreugde in God, de lust en de wil om naar Gods geboden te leven. Het moet komen tot verbreking en verbinding van de vijandschap tot liefde. Van verwerping tot aanhankelijkheid. Kan een mens daartoe komen? Kan een mens zich bekeren?

Dit is ten enenmale onmogelijk. Hij kan en wil zich niet bekeren. Zijn onbekeerlijkheid wordt echter tot schuld gerekend. Die schuld ziet de mens van nature niet. Die schuld drukt hem niet. Hij leeft over de schuld heen. Wanneer over bekering gesproken wordt, over Gods heilige eis, over wat God vraagt, dan heeft hij het over zijn onmacht. Hij spreekt over deze onmacht, maar heeft er geen smart over. Zo zijn wij. Zo bent u, zo ben ik.

Laten we toch een beroep doen op de Geest van de Heere. Wie bearbeid wordt door Gods Geest erkent de Pinksteroproep als rechtvaardig. Zulk één redeneert niet meer en klaagt God niet meer aan.

Zulk één heeft een verslagen hart, verslagen onder en vanwege de zonde. De zonde tegen God. De zonde tegen de Zoon van God. Dan buigen we onder Gods rechtvaardige eisen, maar dan wordt ook ontdekt dat er nog doen aan is. Dat de weg van de bekering open staat. Hij die de bekering eist, wil ook de bekering schenken. Dat is genade. Hij bewerkt de bekering en leidt tot bekering. Welk een wonder gaat hier open. Een wonder bij God en door God gewerkt. Dat God onbekeerden, verwerpers, verachters van Hem en Zijn Zoon bekeren wil tot Hem en tot Zijn Zoo. Zodat het hart niet meer zonder God kan leven. Niet meer zonder Zaligmaker, zonder Middelaar kan leven.

Wat een wonder van genade dat er nog bekering mogelijk is voor een kerkmens. Voor een mens die door de werken van de wet wilde gerechtvaardigd worden. Voor wie de Heere Jezus een steen des aanstoots en een rots der ergernis was. Wat God eist, schenkt Hij. Werkt Hij. Is dat geen wonder? Is het voor u al een wonder, een onuitsprekelijk groot wonder geworden?

Ds. M.C. Tanis

Geplaatst in Meditaties.