Met Christus opgewekt.

“INDIEN GIJ DAN MET CHISTUS OPGEWEKT ZIJT..”
Kolossenzen 3:1a

De apostel Paulus heeft Kolosse waarschijnlijk nooit bezocht. Toch heeft hij met de gemeente van de Kolossenzen een intense band. Hij gedenkt hen in zijn gebeden. Hij heeft reden tot dank, “alzo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben en van de liefde die gij hebt tot alle heiligen, om de hoop die u weggelegd is in de hemelen” (Kol 1:4 en 5). Er is dus veel goeds van hen te getuigen. Midden in zijn brief brengt de apostel onder woorden wat het geheim van deze gemeente is. Althans van kennelijk zovelen van de Kolossenzen dat de apostel er de gemeente in haar totaliteit mee aanduidt: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt..” We moeten oppassen voor het misverstand als zou de apostel hier volstaan met een veronderstelling, als zou hij bedoelen: “mocht dat zo zijn…” of “als dat dan zo is…” Nee, hij bedoelt hier: “nu gij dan met Christus bent opgewekt..” Het is voor hem een vaststaand feit dat de Kolossenzen levend gemaakte mensen zijn. Hij twijfelt er niet aan. Uit wat hij van hen gehoord heeft, weet hij het: het zijn daar in Kolosse ware gelovigen. Door genade zijn ze ontrukt aan de macht van zonde en dood; ze delen in het nieuwe leven dat in Christus Jezus is geschonken. In hun leven is Christus geopenbaard tot zaligheid. De opstanding van de Heere Jezus is door genade aan hen ten goede gekomen. Zijn opstandingsleven is hun opstandingsleven. Ze zijn uit hun natuurlijke doodsstaat met Christus opgewekt. Let vooral op dat “met Christus”, dat Paulus onder woorden brengt. Er is voor hem geen geestelijk leven dan het leven met en in Christus. Onwillekeurig roept deze
uitdrukking een Oudtestamentisch beeld op. Dat van de hogepriester. Deze vervulde zijn hoge functie voor Gods
aangezicht in het heiligdom. Niet als privé-persoon, maar als  vertegenwoordiger van het volk. Met het oog daarop droeg hij de borstlap met de twaalf edelstenen. Op die stenen waren de namen van de stammen van Israël gegraveerd. Hij droeg het volk op het hart. De godvrezende Israëliet besefte het: “Als de hogepriester het heiligdom binnengaat, dan is hij daar namensmij. Dan ben ik daar met de hogepriester, voor het aangezicht van de heilige God. En alleen zo kan ik voor Hem bestaan!” In veel hogere zin geldt dat de Heere Jezus. Hij deed Zijn werk in naam van al de Zijnen. Hij droeg en draagt ze allemaal mee, op Zijn hart. Waar Hij is daar zijn zij ook. En daarom: toen de
Heere Jezus stierf, toen zijn Gods kinderen met Hem gestorven, gestorven aan hun eigen verdorven ‘ik’. Toen Hij
begraven werd, toen zijn ze met Hem begraven. Toen Hij uit het graf verrees, toen zijn ze met Hem opgewekt, opgestaan uit het graf van hun zonde en begiftigd met Zijn opstandingsleven. En zelfs: toen Hij ten hemel voer, toen zijn ze met Hem in de hemel gezet. Wat ligt hun zaligheid vast! “Ik ben door de wet aan de wet gestorven”, schrijft de apostel ook in een andere brief. “Ik ben met Christus gekruist en ik leef. Doch niet meer (mijn) ik, maar Christus leeft in mij..” Mijn lezer, kunt u het de apostel nazeggen? Kent ook u door genade dit diepe geheim? Bent u er toch wel van overtuigd dat in de vereniging met Christus alles ligt wat u nodig hebt, voor tijd en eeuwigheid?! Als u niet door een waar geloof aan Hem verbonden bent, dan bezit u geen zaligheid en geen gerechtigheid en geen heiligheid. Korter gezegd: geen verlossing van het verderf. Als u niet in Hem bent, als u niet, in beginsel, met Hem bent
gestorven aan de zonde en niet met Hem bent opgestaan tot een nieuw leven, dan is uw godsdienst niet de ware godsdienst en zult u niet delen in de ware vrede. Hoe zal ik het weten? In ieder geval ook hierin: het zal uit de
vruchten blijken. Want zo zegt de apostel: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn”.
Ds. J.M.J. Kieviet

Geplaatst in Meditaties.