Het kostelijk heden der genade

“Ziet nu is het de welaangename tijd”.
2 Cor. 6:2m.

Lezer of lezeres, hetzij gij oud of jong zijt, die met mij reist naar de grote eeuwigheid, mag ik een ogenblik slechts uw aandacht, te midden van al het drukke en zorgvolle leven der wereld, voor de belangen van uw ziel, voor de eeuwigheid? Ja, wat een gejaagd leven tegenwoordig.
Doch, sta eens even stil gij, die zo maar voort draaft, kom eens een ogenblik tot bezinning, en denk ook eens even aan uw stervensuur. Neen, zeg nu niet “ik heb heden geen tijd om aan mijn sterven te denken”. Ja, dat hoor ik een knaap of meisje zeggen, die het zo druk heeft met de studie, om straks een goede positie in de maatschappij te verkrijgen.
Neen, daar heb ik nu geen tijd voor, zegt de jongeling, want in ben nu bezig om mij een goede positie te verwerven.
Daar moet ik nu alle tijd en aandacht aan besteden. De huisvader zegt: “Het drukke leven neemt heden geheel mijn tijd in beslag”.
De huismoeder zegt; “De zorgen voor mijn gezin overvallen mij dagelijks”. De bejaarde man of vrouw grijpt nu met beide handen naar het genot van dit leven, daarmee uitspreken de gedachte: “Ik ga nog niet sterven”.
Zo roept ieder mij toe: “Kom later maar eens terug om met mij over mijn stervensuur te spreken”.

Later terug komen? Maar zijt gij dan verzekerd dat gij nog leeft? Hoort gij dan de doodsklokken dagelijks niet beieren, ziet gij de rouwklagers niet door de straten gaan? Dit roept u toe: “Gedenk te sterven!”

Als de dood uw venster binnenklimt, wordt niet gevraagd of gij tijd hebt, of gij gemist kunt worden. Hij ontziet niemand, noch knaap of meisje, noch jongeling of jonge dochter, noch een arbeidzame huisvader of zorgvolle huismoeder. Wanneer de dood als Gods gerechtsdienaar komt, moet gij voor God verschijnen. Kunt gij sterven, zijt gij bereid indien de dood u vandaag nog zou oproepen voor de rechterstoel van de geduchte God?

O luister toch even naar de boodschap des Heeren: “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Dit zegt allereerst dat gij sterven moet, doch ook zo heerlijk rijk, dat er nog genade te verkrijgen is. Dat woordeke “ziet” vraagt daartoe uw bijzondere aandacht. Ja, met welk een liefelijke beweegredenen dringt de Heere hier Zelf bij u aan tot uw eeuwige behoudenis. “De welaangename tijd”, is de tijd van “Gods welbehagen”. Hij heeft in Zijn welbehagen van Christus een weg der verlossing ontsloten. Die Borg heeft door Zijn lijden en sterven, God de heilige Rechter, Die wij vertoornd hadden door onze zonden, voldoening gegeven. Nu kan Hij, over Golgotha heen, zondaren genade bewijzen. Ja, omdat Christus ook is opgestaan uit de doden, heeft Hij recht en bevoegdheid, wat Hij verworven heeft nu toe te passen door Zijn Geest aan het zondaarshart. Nu kan het edict des doods worden opgeheven, het oordeel, de vloek, waaronder wij liggen, worden weggenomen en het leven en de vrede met God geschonken. Dit kunnen wij zelf niet. Doch de Heere kan en wil het doen. Hij begint daarmee, door aan u een “tijd des welbehagens” d.i. een kostelijk heden der genade,te geven. Onbekeerde lezers, let daar wel op.
Die tijd is “gave Gods”. Wij hebben niet eens één ogenblik recht op het leven hier op aarde. O, bewonder hier reeds Gods lankmoedigheid uit over u, daar er reeds duizenden bij duizenden in de hel liggen en gij nog leeft, nog niet in de hel ligt. Hij doet u nog zijn in het kostelijk heden der genade. Echter, die genade-tijd geeft God u niet, om te misbruiken in zonde- en werelddienst, doch opdat gij u zoudt bekeren en leven.

Hoeveel verdoemden in de hel zouden willen dat zij nog eens enkele minuten genade-tijd kregen. Doch dit is afgesneden. O, laat het u toch niet straks eeuwig berouwen, dat gij het heden der genade hebt verspild. “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Op dat “nu” valt nadruk. Dat is dus heden. Het “morgen” behoort niet aan ons. Wij weten niet wat het morgen wezen zal. Morgen is het misschien te laat. Nu klopt de Heere aan uw hart. Nu roept Hij: “Wendt u naar Mij”. Hebt gij nu tijd voor de Heere nu Hij klopt en roept? Of zegt gij nu ook: “Voor ditmaal ga heen, als ik gelegener tijd zal hebben”?

O, nu, heden heeft God voor u tijd om naar uw smeekgebed te horen. Toe, ga op dit ogenblik, terwijl gij dit leest eens in de binnenkamer, neemt de tijd er eens even af, en buigt daar eerst eens uw knieën. O, onbekeerden, smeek Hem heden om bekerende genade. “Och, zegt gij, “ik kan niet bidden, ik kan mij niet bekeren van me zelf”. Dit is waar! Och, dat gij het ook eens recht zien en belijden mocht, dat gij het óók niet wilt. Want deze vijgebladeren, waar gij u nu achter dekt, zullen u niet baten in het gericht voor God. Gij moogt de eis der bekering wegdoezelen: God doet van Zijn eis evenwel geen afstand. Dan zal die eis uw oordeel nog zwaarder maken, te meer, daar Hij èn tijd, èn permissie tot bekering gegeven heeft, u zelfs bracht onder de middelen, daarmede klopte aan uw hart.
Ach toe, maak het de Heere eens moeilijk met uw smeekgebed, gij, die Hem nu zoveel moeite maakt met uw zonden. Doe eens beroep op het ontfermende harte Gods in Christus. Ja, wat gij niet kunt, kan de Heere wél. Smeek Hem dan: “Heere, leer mij bidden”. “Heere, bekeer Gij mij, dan zal ik bekeerd zijn”. “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Dit zegt ook, dat het altijd geen genade-tijd blijft. Dat deze eens voorbij gaat, ophoudt. Hoeveel tijd hebt gij al verspild? Vijf, tien, twintig, dertig, vijftig, zeventig jaren? En nog steeds zonder God in de wereld? Of dient gij een onbekende God? Hebt gij ingebeelde godsdienst, ingebeelde bekering? Het zal zo ontzettend zijn, volop tijd gehad te hebben, doch deze niet gebruikt te hebben tot het doel waartoe God hem gaf. O, verspil toch het kostelijk heden der genade niet. Als de genadetijd voorbij is, is het eeuwigheid voor u. En dan? Zo de genadetijd voorbij is, kunt gij deze nooit terug roepen. Wee u, want dan is het te laat voor eeuwig! Dit zal u dan eeuwig berouwen in de pijn en smart der hel. Daar dan te liggen met het zelfverwijt: “Ik heb kunnen zalig worden, doch ik heb niet gewild”. Gij moet sterven! Hebt gij nu een vrijbrief verkregen om af te reizen naar het land der eeuwige rust, verzegeld door het bloed van Christus, door de Heilige Geest? Of moet gij sterven, en kunt gij nog niet sterven! Of hebt gij stervensgrond gevonden in de Borg Christus? Is het leven door genade u Christus geworden? Het kan niet op een “misschien”. Het moet waarheid zijn. O, zie uw stukken nog eens na, waarop gij afreizen wilt naar de eeuwigheid, of ze in orde zijn.

Heeft God het wonder der genade aan u verricht? Zijt gij arm zondaar voor God geworden? Hebt gij deel aan het zaligmakend, levend geloof, als een genadegeschenk Gods? Hebt gij in Hem God, als een verzoend God leren kennen? Heeft Christus in Zijn borgwerk voor u God bevredigd en zijt gij als vrucht daarvan door de toepassing des Geestes met God bevredigd? Zo gij hier nog niets van kent, haast u dan nog om uws levens wil! Hoor dan nog naar het woord des Heeren: “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Morgen is misschien voor u de deur der genade voor eeuwig op het nachtslot. Dan zal het zo vreselijk zijn te vallen in de handen van de levende God. Doch zo gij genade hebt gevonden, in de welaangename tijd, o gij moet niet alleen sterven. Doch gij moogt straks ook sterven om het lichaam der zonde af te leggen en altijd bij de Heere te zijn.

Wijlen Ds. J. van Doorn

Geplaatst in Meditaties.