De HEERE weet het

Want Hij weet wat maaksel wij zijn  Psalm 103:14a

Er zijn in het leven heel wat dingen, waarvan we moeten zeggen dat het niet meevalt. We horen of zeggen het maar al te veel: ‘dit of dat, deze of die valt me tegen”. Zelfs een kind van God valt tegen. Bij de wereld. Want de wereld verwacht van hem dat hij volmaakt zal zijn. En bij de medechristenen valt hij ook tegen. Hoe meer de kinderen van God met elkaar omgaan, hoe meer hun zwakheden en gebreken gekend worden, hoe meer het blijkt dat uit de verborgen schuilhoeken zelfzucht en hoogmoed nog niet zijn verdwenen. Maar nog het meest valt een kind van God zichzelf tegen. Hoe meer hij met graven de bodem van zijn hart nadert, hoe meer gruwelen hij daar vindt.
Zelfs de allerheiligste. Of liever; juist de allerheiligste valt zichzelf tegen. Zo zeer, dat hij zich af kan vragen of er wel ooit een beginsel van het nieuwe leven in zijn hart is gelegd. Hij valt zichzelf zo bitter tegen, dat hij niet meer kan denken dat God nog bemoeienissen met hem wil hebben. Alleen bij de Heere valt het kind van God niet tegen. Hij weet wat maaksel zij zijn. Toen hij ze trok uit de duisternis en toen zij de heiligste voornemens hadden, toen wist Hij wel, hoe slecht zij waren en dat zij dat in zichzelf zouden blijven. Hij wist wel dat David zo’n diepe val zou maken. Hij wist wel dat Petrus hem zou verloochenen. Zij kunnen Hem daarom niet meer tegenvallen.
Hij kent ze. En Hij kende ze voordat zij zichzelf kenden. Als dat niet waar was, dan zouden ze bij God elke dag tegenvallen. Dan zou de Heere hen moe worden en de band breken. Tenslotte hebben zij niet anders verdiend. Stel eens voor dat God met zijn volk was begonnen op voorwaarde, dat zij niet tegen zouden vallen. In de tijd van de eerste liefde denken ze wel dat het zo zou kunnen, want wat hebben ze dan een vurige begeerte om naar al de geboden Gods te leven. Dan zeggen ze met Petrus: “Ik zal mijn leven voor U zetten.’ Maar ach, wat moeten zij zichzelf tegenvallen. Wat een zelfliefde. Wat een afdwalingen, ja wat een goddeloosheid blijft er wonen en werken op de bodem van hun bestaan. Als het kindschap Gods onder voorwaarden in stand moest blijven, dan zouden zij
zichzelf er duizendmaal uitzondigen. Maar de Heere kent ze. Bij hem kunnen ze nooit tegenvallen.
En als dat wel kon, dan zouden zij uit het boek gedelgd worden. Denk er echter om: dat is geen troost voor zorgelozen. Het staat er nu niet zo, dat het er niet op aankomt hoeveel zij zondigen, aangezien er toch niets meer bij God kan tegenvallen. Nooit zal een zorgeloze met deze woorden van de hemel getroost worden. Doch dat staat er nu voor mensen, die zichzelf hoe langer hoe meer moeten tegenvallen. Die het tot hun schaamte en smart voor Gods aangezicht moeten uitklagen, dat zij het hoe langer hoe meer bederven. Die van zichzelf niet anders kunnen dan
zich er buiten zondigen. Godverlaters, God vergeters. En die daarom de Heere in Zijn recht moeten erkennen, als God zou zeggen: “Nu bent u Mij voor eeuwig tegengevallen.” Voor hen staat er dit woord beschreven, opdat zij aan Zijn genade niet zouden twijfelen, noch in de zonde zouden blijven liggen; opdat zij alsnog een plaats zouden vinden aan de voeten van Hem, Die weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Zij, die altijd maar zichzelf moeten tegenvallen. O wonder, zij  hebben met een God te doen, Die het dan altijd doet meevallen. Want die God heeft ze niet verkoren op voorwaarde van wat er van hen is te verwachten, doch op grond van het welbehagen. Hij heeft niet een volk van wie Hij zoveel verwacht, doch aan wie Hij zoveel wil geven. En wat er dan van hun kant te verwachten valt, dat is alleen door wat Hij eerst geeft in Christus, Die aan al de verwachtingen heeft beantwoord.
Wijlen ds. F. Bakker

Geplaatst in Meditaties.