“…en daarna zult Gij mij in Heerlijkheid opnemen”
Psalm 73:24b
Gelukkig de mens die na dit leven iets te verwachten heeft. Voor wie het beste nog komt. Gelukkig de mens die met Asaf mag ingaan in Gods heiligdom, waar Gods verzoende gemeenschap in Christus in het geloof gesmaakt mag worden. Om vervolgens met Asaf mee te zingen in het lied van de hoop op een heerlijkheid die alle verwachtingen nog oneindig ver zal overtreffen. “En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.” En daarna! Dat betekent dus dat er aan die opneming in heerlijkheid wat voorafgaat. Wat gaat eraan vooraf? Een leven vol moeite en strijd. Een strijd op leven en dood met de aartsvijanden van God en Zijn volk: satan, wereld en eigen vlees. En in die strijd zo talloos veel teleurstellingen en nederlagen. O nee, dat betekent niet dat de dienst des Heeren geen goede, geen schone, geen heerlijke dienst zou zijn. Ondanks al dat verdriet en al die teleurstellingen en nederlagen en aanvechtingen en donkerheid ervaren allen die de Heere vrezen dat het goed is om de Heere te dienen, dat in het onderhouden van Gods geboden een groot loon is, dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven, dat Gods inzettingen gezangen voor hen zijn in het land van de vreemdelingschap. En ondanks alle moeite en verdriet belijden ze het van harte:
“Heere, het is toch waar: Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten!” Maar toch: als er eens geen “daarna” zou zijn… We denken aan het woord van de apostel: “Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.” O ja, welgelukzalig is het volk welks God de Heere is! Maar welgelukzalig is dat volk toch juist omdat het, een heel leven van strijd en moeite overziende, met Asaf mag instemmen: “En daarna!” Gij zult mij leiden door Uw raad. En in Uw heerlijkheid opnemen. Als ik Uw raad hier op aarde heb uitgediend, o God! Daarna! En dan ook: terstond daarna! Van de aarde naar de hemel. Uit het land der vreemdelingschappen bij U thuiskomen, Heere. Ik zal dan gedurig bij U zijn, Heere Jezus. Die mij kocht met Uw bloed. En dan nooit meer van U
afdwalen. En dan met Uw Naam op mijn voorhoofd, U dienen in de hemelse tempel. Als mens Gods, tot alle goed werk volmaakt toegerust! Dat “daarna” getuigt van een vaste onbedrieglijke hoop. En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Zult! Het is geen onzeker “misschien” ! Asaf weet het zeker. God heeft zijn rechterhand gevat. En God verlaat niet wat Zijn hand begon. Asaf gelooft het met stellige kennis en in hartelijk vertrouwen.
Gij zult mij leiden door Uw raad, en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. God wordt verheerlijkt door het geloof, dat verzegelt dat God waarachtig is. En wij? O ja, op elk mensenleven volgt een “daarna”. Het is de mens
gezet eens te sterven en daarna het oordeel. En wanneer wij hier dan almaar blijven volharden in onbekeerlijkheid zal het “daarna” zo vreselijk zijn….Maar welgelukzalig is het volk dat “het geklank” kent! Ondanks alle strijd en aanvechting: Verhogen! Opnemen! En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen! Wat dunkt u, strijdende, soms wonder-blijde, soms bang-zuchtende pelgrim? Toe, zing het weer eens, het zal u goed doen:
Maar ’t vrome volk in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen
Hun blijdschap zal dan onbepaald
Door ’t licht dat van Zijn aanzicht straalt
Ten hoogste toppunt stijgen.
En dat eeuwig!
Wijlen ds. M. Vlietstra