Dankbaarheid

“Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons.”
Psalm 68:20a

Er is reden de Heere te loven als er voorspoed mocht zijn in de achterliggende tijd. Reden de Heere te danken voor het feit dat er eten en drinken mocht zijn, dat het werk verricht mocht worden in de maatschappij en in de kerk.
De Heere heeft Zijn Woord gegeven en gelaten. Er mocht dagelijks uit de Bijbel gelezen worden. Wekelijks mocht Gods Woord worden verkondigd. De bearbeiding van harten door Woord en Geest mocht voortgaan. Voor het eerst of opnieuw heeft de Heere onderwijs gegeven, ontdekkend onderwijs, bemoedigend en vertroostend onderwijs. Ook in tegenspoed is er toch reden de Heere te erkennen voor wat Hij gaf en liet? Als u alleen bent komen te staan, of reeds langere tijd alleen staat, ontvangt u toch nog veel uit de hand des Heeren? Wij zijn zo geneigd om op het gemis – dat heel erg kan zijn! – eenzijdig te staren. Maar er staat aan de andere kant toch veel tegenover? Wellicht zijn er kinderen, familieleden, bekenden of vrienden die naar u omzien. En dat is nog niet eens het voornaamste. Het allergrootste is als u hebt mogen ondervinden dat de Heere van u afweet en naar u omziet. Wat is het een wonder, Zijn nabijheid te mogen ervaren. Wat is het een wonder door Zijn goedheid kracht naar kruis te mogen ontvangen, een wonder het te mogen belijden, staande achter een moeilijke periode: “De Heere heeft gedragen en ondersteund. Hij was aan mijn zij” en “Hij overlaadt ons, dag aan dag met Zijn gunstbewijzen”.
Wie alles gewoon en vanzelfsprekend vindt, onderschrijft dit niet met zijn hart. Waar ontdekking en verootmoediging mag zijn, wordt het verstaan: “dag bij dag overlaadt Hij ons”.
Daar is in de mens geen reden toe. In zichzelf is hij enkel onreinheid en zelfbedoeling. Dagelijks overtreedt ieder mens de geboden des Heeren. Hoe diepe daaronder gebogen mag worden, hoe groter wonder het wordt dat de Heere in de achterliggende tijd ons heeft willen gedenken. De Heere overlaadt Zijn kinderen met gunstbewijzen en zegeningen. Dat kan alleen omdat op Christus de zonden der Zijnen geladen zijn. Hij heeft plaatsvervangend de toorn Gods willen dragen om de zegen voor Zijn Kerk te verwerven.
De Heere schenkt gaven aan wederhorigen. Zij worden ontdekt aan hun wederhorigheid en leren smeken om genade en ontferming, en dan schenkt de Heere op het gebed wat zij nodig hebben.
Erg is het wel over die wederhorigheid te horen preken en spreken, maar die niet te beleven. U bent nog in het heden der genade. Moge de Heere de middelen rijk zegenen, opdat u als een wederhorige, als een veroordelenswaardige, uw Rechter om genade mag leren smeken en oog mag krijgen voor Christus, Die als een wederhorige gerekend wilde worden, om voor wederhorigen gehoorzaamheid te verwerven en aan hen te schenken. Opdat vijanden mogen gaan buigen voor God en Hem mogen gaan danken voor Zijn eenzijdige soevereine ontferming.
De Heere overlaadt in de genade klein en groot. Wat is Hij goed voor hen in dit leven.
Maar er wacht meer! Het is hier nog maar een voorsmaak. De Heere geeft naar Zijn welbehagen de volkomen zaligheid op grond van het volbrachte Borgwerk van Christus. Hij is de enige en volkomen Zaligmaker. Hij verlost van het grootste kwaad en brengt tot het hoogste goed, dat is tot de volkomen zaligheid. De Heere zal daar Zelf de eer van ontvangen. Van die zaligheid geldt: “Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen”.

Ds. A. van Heteren

Meditatie oktober 2018

“Christus heeft mij niet gezonden om te dopen”
1 Korinthe 1:17a

Bij het lezen van 1 Korinthe 1 komt gemakkelijk de vraag naar boven wat Paulus bedoelt als hij schrijft dat Christus hem niet heeft gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen. Hoe kan de apostel dat nu zeggen? Dat is toch in strijd met het doopbevel dat de Heere Jezus Zijn apostelen heeft gegeven.
Inderdaad is er een duidelijk doopbevel. We vinden dat in Matt…..28:19 waar we lezen: “Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb”. Is Paulus dit bevel vergeten?
Paulus noemt in 1 Korinthe enige personen die hij in die gemeente gedoopt heeft. Hij heeft Krispus en Gajus gedoopt en het gehele huisgezin van Stefanus. Meer niet. Niet omdat er niet meer heidenen tot geloof waren gekomen, maar omdat hij het dopen niet als zijn primaire taak zag. Beter gezegd: hij voelde zich door Christus tot een andere taak geroepen. En die taak was het verkondigen van de blijde boodschap aan de heidenen.
Nee, hij veracht de doop niet! Hij spreekt met grote achting over de noodzaak en de betekenis van de doop, bijvoorbeeld in Romeinen 6 de eerste verzen. Maar Paulus liet de bediening van de doop aan anderen over. Dat deed bijvoorbeeld Petrus ook in het huis van Cornelius, de hoofdman in Caesarea. Nadat hij zijn rijke boodschap van zonde en genade had gebracht en velen door de krachtige werking van de Heilige Geest tot geloof werden gebracht, gaf Petrus anderen, namelijk degenen die met hem waren meegereisd vanuit Joppe, het bevel om de nieuwe bekeerlingen te dopen, Handelingen 10:48.
Paulus was door de Heere Jezus geroepen om de Naam van de Heere Jezus Christus uit te dragen voor de oren der heidenen, Handelingen 9:15. Hij ging ook graag naar plaatsen waar de akkers nog niet bezaaid waren met het evangeliezaad.
Als een echte pionier liep hij voorop in de verkondiging van het evangeliezaad. Als een echte pionier liep hij voorop in de verkondiging van het evangelie. Hij zaaide en zaaide en waar God de wasdom gaf, daar werden mensen in de christelijke kerk ingelijfd door middel van de doop als een teken van hun opstanding uit de doden en het ingaan van het nieuwe leven, namelijk door de dood en de opstanding van Christus Jezus! Maar hij liet die doop dan door zijn medebroederen die met hem reisden bedienen. Als Paulus alleen was, en dat is in het geval van de bovengenoemde Stefanus waarschijnlijk het geval geweest, ja dan doopte hij zelf.
Paulus is op grond van de praktijk in Korinthe voorzichtig om zich als een Paulus de Doper op de voorgrond te plaatsen. Er was onmin en tweedracht in Korinthe namelijk. De één zei: Ik ben van Paulus; en ik van Apollos, en ik van Cefas; en ik van Christus. Pauls vraagt de gemeente die in Paulus roemen: ben ik voor u gekruist? Bent u in mijn naam gedoopt? 1 Korinthe 1:11-13.
Paulus houdt zich vanwege die zondige praktijk op de achtergrond en predikt daarom alleen. Alleen maar prediken. Maar staat een prediker dan op niet op de voorgrond? Staat een dominee niet in het middelpunt tijdens de zondagse erediensten? Dat is inderdaad een groot gevaar, want hoogmoedig is het hart. Maar Paulus predikt het evangelie! Hij predikt niets anders dan Jezus Christus en Dien gekruisigd, 1 Korinthe 2:2.
En waar de prediker Hem en Hem alleen op de voorgrond plaatst, daar valt alles en iedereen in het niet, ook de prediker. Dan staat er maar Eén in het midden, de Zaligmaker.En waar een mens zo overtuigd is van het belang van de prediking, daar wordt de doop natuurlijk niet veracht. Daar moet de doop als zichtbare prediking de hoorbare prediking onderstrepen.
We gaan als gemeente een nieuw seizoen in. Veel werk zal weer worden verricht. Maar laat het op de Zondagsschool, op onze verenigingen, op de catechisatie mogen gaan waar het Paulus vooral om ging: om de verbreiding van het Evangeliewoord van Jezus Christus en Dien gekruisigd. Daar zal de Heere naar Zijn belofte Zijn zegen over gebieden. Laat ook van Hem alleen onze verwachting mogen zijn!

Ds. K. Hoefnagel

Gezangen voor onderweg

‘Uw inzettingen zijn mij gezangen geweest’
Psalm 119:54

De dichter van dit alfabet op rijm ziet zijn leven als een reis. Hij is onderweg. Waar vandaan en waar naartoe? Waar hij naar op weg is, is zijn Thuis. Nog weer anders gezegd: hij wandelt over de smalle weg die naar de hemel leidt. En hij zingt! Zingend onderweg.
Waarom? Wel, hij let op wegwijzers die hem de weg wijzen. Wegwijzers op beslissende kruispunten die hem bij de hand nemen en hem waarschuwen en bewaren voor verkeerde keuzes. Zo zingt hij al wandelend: Leer mij, o HEER’, de weg door u bepaald.
Bij de laatste woord moet u letterlijk aan palen denken( zoals in Psalm 25 ’s HEEREN goedheid kent geen palen). God Zelf heeft de weg bepaald, voorzien van grenzen waarbinnen veiligheid is. Wie deze bepaling veronachtzaamt, dreigt ieder moment van de weg te raken. Heeft de HEERE zo Zijn geboden niet bedoeld? Zeker, ze beperken in zekere zin onze bewegingsruimte, maar dan wel met het oog op ons heil, ons leven en welzijn. Wat is de zonde toch dwaas. Ik bedoel, wat zijn wij als zondaren toch dwazen. Ons besef van heiligheid en veiligheid is totaal verdwenen. Daarom ergert ons natuurlijke hart zich aan al die wegwijzers. Het is net zo dwaas als de gedachte dat een vangrail langs een ravijn lastig is en onze vrijheid beknot…
De dichter van Psalm 119 is bevrijd van deze last. Hij zingt over deze wegwijzers. Gods geboden zijn z’n gezangen voor onderweg. Waarom? Het geheim van deze dichter is dat hij onderweg is en in de voortdurende aanwijzingen zijn God ziet en hoort. Immers, Gods geboden openbaren Gods karakter. Wie God liefheeft, bewaart daarom Zijn geboden. Hij wil de HEERE behagen. Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. ( 1 Johannes 5:3). Als dat leeft, ga je er wel van zingen. Het zijn Geestelijke gezangen. Het is immers de Geest Die Gods Wet in het hart schrijft en zo wordt het waar: Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen,…..(Ezechiël 36:27).
Eén zong het hoogste lied tijdens Zijn reis. Zonder één wanklank bezong Hij Zijn leven naar de wil van Zijn Vader. Voor Hem was het ten volle waar: Uw geboden, Mijn gezangen. Wel, waar Zijn Geest werkt, maakt Hij gelijkvormig aan het beeld van deze Zoon. We stemmen in en leren meezingen. En wat doet het dan pijn, als we nog zo vaak merken dat we wegwijzers negeren. Soms onbewust, soms zelfs bewust. De dichter weet er zelf ook van. Het slot van het lied geeft dat aan. Als een schaap gedwaald. Toch het gebed: zoek Uw knecht.
Het hoogste lied zingen.
Het hoogste lied zingen, dat leren we alleen als wij een toontje lager leren zingen. Daar waar we zien dat onze overtredingen de Zoon verbrijzelen. Daar waar het hoogste recht voltrokken
wordt. Hij Die volmaakt leefde, hing als een vervloekte aan het kruis. Gods geboden liefhebben als gezangen uit liefde tot God zal er alleen kunnen zijn als we zien op het bloed dat Hij gestort heeft tot reiniging van alle zonden. Het bloed dat de stem van de aanklacht van de wet tot zwijgen brengt. Zingend onderweg kan alleen als we over de kruisweg gaan.
Hebben we onze eindbestemming voor ogen? Voor een weinig rust hier op aarde tijdens uw vakantie? Zo ook voor een eeuwige rust in de hemel na uw levensreis? Goede reis!

Prof.dr. M.J. Kater

Wandelen door de Geest

‘En ik zeg: Wandelt door de Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.’
Galaten 5:16

Geest en vlees in de mens duidt op een tegenstelling. Met Geest wordt bedoeld: het nieuwe levensbeginsel, gewerkt door de Pinkstergeest in de wedergeboorte. Met vlees: de natuurlijke verdorvenheid, die de wedergeborene nog aankleeft. Aldus de kanttekeningen van de Statenvertaling.
Een wedergeborene is een twee-mens. Let wel: geen twee ikheden.
Dat niet! Maar wel: de oude mens en de nieuwe mens.
De oude mens moet al meer sterven en de nieuwe al meer opstaan(HC Zondag 33). “Wandelt door de Geest.” Wordt dit beoefend, dan heeft de wereld geen waarde meer en de zonde geen kracht meer! “Wandelt door de Geest”. In eigen kracht gaat dit niet! Ook al staat het in de gebiedende wijs! De dagelijkse repetitie is: “Zonder Mij kunt gij niets doen”(Joh. 5:15).
De Geest van Pinksteren is nodig! “Wandelt door de Geest.” Het is toch het levensdoel van Gods kind! Leven voor de hemel en niet voor de aarde. De zonde bestrijden en niet eraan toegeven! De Heere bedoelen en niet zichzelf. Sterven aan Adam en leven uit Christus! Sterven aan Mozes (de wet) en huwen met Christus! “Uw vrucht is uit Mij gevonden”(Hosea 14:9). Er wordt gesproken van wandelen. Dat betekent rustig de tijd er voor nemen. Zo is het. De tijd die we krijgen van de Heere is voor Hem en niet voor de zonde. Hoe verschrikkelijk als heel onze levenstijd doorgebracht wordt in het volbrengen van de begeerlijkheden des vleses!
Doe dit niet, zegt Paulus. Maar alweer: wat is een mens, ook een wedergeboren mens in zichzelf? Zwak, zeer zwak. En daar komt dan ook nog vlees en wereld bij! Paulus zelf heeft dit goed geleerd als hij zegt in Romeinen 7:15 “Want het goede dat ik wil, doe ik niet, en het kwade dat ik niet wil, dat doe ik.”
Paulus heeft goed geleerd wie hij is in zichzelf: Vlees, vlees en nog eens vlees. “Maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”(Rom. 7:14). Maar aan de andere kant heeft de levende Kerk een sterke begeerte om door de Geest te wandelen! Sterker nog: het is zijn levensdoel. Maar hij kan het niet. Het is een zuchten om de Geest door de Geest! ‘En volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.” Wat moet ik daaronder verstaan? Alles wat voortvloeit uit mijn verdorven Adamitisch bestaan. De zonde in ons is als een giftig beest en als een smeulend vuur! Dring alstublieft door tot de kern! We doen geen zonde alleen, maar we zijn zonde!
Tegenwoordig verheerlijkt men de zonde, omdat zij zonde is! Dat is de duivel gelijkvormig! Velen zien het vandaag niet meer zitten. Men is in de ban van het doemdenken! Het leven is zinloos, zo zegt men. De wijsgeer Schopenhauer zei: “De enige zin van het leven is het leven niet te willen.”
Een kind van God begeert het leven uit Christus, Die gezegd heeft: “Ik ben het leven.” “En volbrengt de begeerlijkeden des vleses niet.” Denk niet alleen aan zonde en ongerechtigheid. Dat natuurlijk ook. Maar daartoe behoort alles wat geen God en geen Christus is. Daartoe behoort ook alle geblankette godsdienst. Want zij zijn niet afgesneden van Adam. Zij hebben nooit gedronken uit de geestelijke Steenrots Christus. Zij hebben nog nooit honing gegeten uit de Leeuw! Zij hebben nooit oprechte begeerte gehad om door de Geest te wandelen! Deze begeerte staat niet in hun vaandel geschreven!
Ontdekkende genade leert uitroepen: “Heere, ik zou niets anders begeren dan door de Geest te wandelen, maar ik lig bedolven onder het verderf der zonde! Het is mijn aard om U te wederstaan en mijn vlees te koesteren in plaats van het te kruisigen. Het is niet mijn aard om door de Geest te wandelen maar wel om de begeerlijkheden des vleses te volbrengen!” Hoe meer zij dit mogen inleven, des te meer wandelen zij door de Geest! Des te dringender de bede: “Kom, Schepper! Geest” Na dit leven is de oude mens voor goed afgestorven en zal het zijn: God alles in allen!
Mijn onbekeerde lezer: Laten de zonden u niet boeien en bekoren. Noch de wereld, die niet anders is dan een opeenstapeling van ijdelheden. Kortom: volbreng niet langer de begeerlijkheden des vleses! Maar bid of de Heere door Zijn Heilige Geest voorspoedig wil rijden in uw leven op het witte paard van Zijn overwinning!

Wijlen ds. P. Beekhuis

Het Vaderhuis

‘In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen’
Joh. 14: 2a

Deze tekst spreekt van een huis en van woningen. In het ene huis zijn woningen ondergebracht. God is de Hoofdbewoner en nu stelt Hij Zijn huis open voor zondaren.
Het is alles van de Vader. Het is het huis ‘Mijns Vaders’. Het is een heerlijk huis, de hemel. Alles getuigt daar van heiligheid en volmaaktheid, van rijkdom en aanzien.
Heerlijker dan het schoonste paleis. Salomo sprak ervan dat de hemel der hemelen Hem niet kunnen bevatten. De heerlijkheid van de hemel blijkt uit wat de apostel Paulus meedeelt. Hij was opgetrokken geweest tot in de derde hemel en daar had hij dingen aanschouwd die onuitsprekelijk waren. Hoe zouden wij er dan over kunnen schrijven. Het was zelfs niet geoorloofd daarover te spreken. Als de hemel een ogenblik opengaat, wordt de aarde verlicht met de glans ervan; dan straalt de heerlijkheid des Heeren over de aarde uit. Denkt u maar aan de engelen in de velden van Efratha.
Deze hemel nu is de vaste plaats van Gods woning. Van deze hemel vormde het heiligdom op aarde een afschaduwing. Het Heilige der heiligen symboliseerde de woonstede Gods. Niemand mocht daarbinnen gaan dan alleen de hogepriester, eenmaal per jaar, met het bloed der verzoening. Dus leek dat Heilige der heiligen volkomen ontoegankelijk. Niemand mocht daar komen. De dood dreigde er zelfs.
Wat een ruimte spreekt er dan in onze tekst. Men kan vrij tot God naderen. Hij neemt zelfs zondaren en goddelozen op in Zijn woning. Dat zouden wij niet zo snel doen, een massa mensen in ons huis opnemen, die slecht bekend staan en geneigd zijn ons te haten. Wat een groot wonder: vuile zondaren mogen komen wonen, voor eeuwig, bij de Heere. De hemel staat open voor velen, die daar allerminst thuis horen, die eens werden verdreven uit het Paradijs en moesten dolen op een vervloekte aarde, als daklozen en ontheemden.
De zondaar krijgt weer een thuiskomst. Hij mag weer spreken van een Vaderhuis, een plaats waar hij als kind thuishoort en waar hij terecht kan en waar op hem gerekend wordt. Denkt u maar eens aan de thuiskomst van de verloren zoon. Hij had daar geen enkel recht of bezitting meer en niettemin werd hem uit genade een plaats verleend.
Weet u al van een thuiskomen bij God? Is dat huis reeds uw begeerte geworden? Een huis is een plaats van veiligheid. We bouwen onze huizen tegen de dreiging van noodweer en donkerheid. Daar schuilen we in de storm, daar zijn we beschermd tegen de bittere koude of de brandende zon. Hoe nodig hebben we dat. De nacht komt, waarin niemand werken kan. Eens breken de stormen en de vloeden over ons los. Tegen de dreiging van de buitenste duisternis riepen de dwaze maagden om binnen gelaten te worden. Zoeken we dan toch deze veiligheid in die eeuwige woning. De Heere nodigt ertoe. Er is plaats. U kunt een beroep op de gastvrijheid van de Heere doen.
Dat kan omdat Christus het zegt. Hij doet twee dingen: Hij gaat heen om plaats te bereiden en Hij komt weder om hen tot Zich te nemen.
Dat verklaart het geheim. Christus kwam wonen op aarde. Hij zocht een woning. We zouden denken dat alle deuren wel voor Hem open gingen, toe Hij naar deze wereld kwam. Maar reeds in Bethlehem was er voor Hem geen plaats. Hij moest later uitroepen dat de vogelen des hemels nesten hebben en de vossen holen, maar de Zoon des mensen had helemaal niets, waar Hij het hoofd kon neerleggen. Dat is onbegrijpelijk. Bij God is plaats voor u, bij u was of is geen plaats voor de Heere. Jeruzalem sloot haar poorten voor Hem. De Samaritanen wilden Hem niet ontvangen. Nazareth wilde Hem van de hoogte neerstoten in de diepte. Geen plaats, geen woning.
Golgotha is de plaats waar de Heere helemaal uitgestoten wordt. Daar is Hij volkomen dakloos. Geen enkele plaats wordt Hem gegund, noch in de tempel, noch op aarde. Zo moest de Heere Jezus plaats maken voor zondaren. Hij moest de hemel verlaten en op een vervloekte aarde komen. Daarom kan er nu plaats zijn bij Hem voor ons.
Vele woningen! Maar Hij moest dus eerst plaats maken; zonder dat was er geen plaats. Maar dat heeft Hij gedaan. Er is toegang tot de hemelse woningen.
Maar dan is er nog iets. De Heere moet Zijn kerk daarna ook nog komen halen. Ik kom weder en zal u tot Mij nemen. Dat is de toepassende bediening van de Heilige Geest. Hij maakt ook plaats bij ons voor de Heere. In die weg gaat de Heere wonen in mensenharten. Het werk der verlossing bestaat in twee dingen: zondaren wonen bij de Heere in de hemel en de Heere woont bij hen, op aarde. Hemel en aarde worden verenigd te zaam.
We mogen deze twee lijnen niet vergeten. Christus heeft niet alleen iets gedaan voor ons, maar ook in ons. Hij moest in de hemel plaats bereiden voor mensen en tegelijk moest er op aarde, onder de mensen, plaats bereid worden voor de Heere.
Daarom spreken we van de verwerving en van de toepassing. Beiden zijn ook nodig. Het voorwerpelijke en het onderwerpelijke aspect van de bediening van Christus komt hier duidelijk uit. Hij komt weder en zal de Zijnen tot Zich nemen. Dan wordt de bediening der verzoening uitgewerkt in mensenharten en worden zij pasklaar gemaakt voor de hemel. Is de Heere al komen wonen in uw hart? Hoe rijk is dat als we Hem hebben leren ontvangen. Dat strekt tot vervulling van uw hart en leven. De Heere woont bij zondaren. Dan zult u eenmaal woning vinden bij de Heere.
Is er in uw leven reeds een begeerte gekomen naar die eeuwige woningen? Leeft in uw hart wat we zo vaak uitgedrukt vinden in de psalmen, als er gesproken wordt van het verlangen naar Gods woningen. Velen verlangen op hun sterfbed wel in de hemel te komen, maar er was eigenlijk nooit echte liefde tot het huis des Heeren op aarde. Ze lieten gemakkelijk hun plaats leeg. Dat zijn dingen die niet te rijmen zijn met elkaar. Vele woningen in de hemel; vele plaatsen in de kerk. Vindt u dat laatste ook een vreugde? Dat is een onbetwistbaar kenmerk.
Wat erg als we bij de wetenschap van die vele woningen toch nog eenmaal zouden omkomen en voor een gesloten deur komen. De Heere Jezus heeft alles gedaan en de deur staat open. Zoek het leven bij Hem. Dan wordt beleefd:
Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog,
op aarde nevens U toch lusten,
niets is er waar ik in kan rusten!

Ds. P. Roos

Zalig worden

“…en de kracht Zijner opstanding”
Filippenzen 3:10

De apostel Paulus schrijft over de kracht van de opstanding van Christus. Hoe groot die kracht is, blijkt op de Paasmorgen. Christus’ opstandingskracht gaat boven alle aardse krachten en machten uit. Christus was gebonden in de banden van de dood. Wie kan die kracht stukbreken? Groot en alles overheersend is de macht van de dood. Geen mens kan die teniet maken. Christus wel. Hij triomfeert. Vanwege Zijn eigen goddelijke kracht.

De prediking van de opstandingskracht van Christus is een kostelijk evangelie. God Zelf heeft voor de blijde boodschap gezorgd. Aan onze kant is het hopeloos. Wij liggen midden in de dood, een drievoudige dood. De eeuwige, geestelijke en tijdelijke dood zijn wij onderworpen. Dit door onze diepe val. Gebonden onder de macht van de zonde en de dood. Eén ding is noodzakelijk, namelijk de aanraking met de opstandingskracht van Christus in mijn hart. Dat is de wedergeboorte, de levendmaking.

De altijd durende doodsnacht hebben wij verdiend. God doet geen onrecht. Maar nu is er de verkondiging van de opstandingskracht van Christus. Bid, smeek om het kennen van die kracht; pleit om uws levenswil op Gods genadige toezegging. Christus moest opstaan. Het recht daartoe verwierf Hij door Zijn kruisdood.
Maar Christus’ opstandingskracht is niet slechts tot levendmaking, maar ook tot heerlijkmaking. Dat is het uiteindelijke doel. De nieuwe, herstelde mens. Beelddrager van God, Profeet, Priester en Koning volkomen weer beantwoordend aan het scheppingsdoel. God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Niet alleen de ziel, maar ook het lichaam. Begrijpt u goed wat het is Christus’ opstandingskracht te kennen. Dat houdt de ondergang, de totale ondergang van mijzelf in de dood van het vlees, de dood van het “Ik”. Wie die opstandingskracht begeert te kennen, begeert iets dat dwars tegen eigen begeren ingaat. Een begeren dat alleen voortvloeit uit de waarachtige bekering tot God. Een begeren dat door de Heilige Geest gewerkt wordt.

Een godsdienstig mens, die door werken wil opklimmen, laat de boodschap van Christus’ opstandingskracht liggen. Hij is er een vijand van. Wie zich heiligt naar eigen kracht, naar eigen idee, laat ook deze boodschap liggen. Wie nog leeft in de verwachting van zichzelf, van het vlees, wie nog hoopt dat het vlees bekeerd wordt, doet desgelijks.

Kent u de zonde als zonde tegen God? Kent u het overgebleven vlees, dat Gode-vijandige vlees, dat zich de wet van God niet onderwerpt, omdat het niet kan? De Heilige Geest werkt in al Gods kinderen de hartelijke begeerte om heilig te zijn, een leesbare brief van Christus te zijn, de verborgen omgang met God te kennen, God niet meer te bedroeven, de Heilige Geest niet meer te smarten, volmaakt te zijn.

Hoe kunnen de worstelingen om de heiligmaking tot moedeloosheid, teleurstelling en droefheid leiden! Doch welk een troostboodschap is dan de boodschap van Christus’ opstandingskracht. Een heerlijke troostboodschap. Het gaat er niet om hoe groot de kracht van de zonde en de dood is in u, maar hoe groot de opstandingskracht van Christus is. Die kracht is alle dood overwinnend. Die kracht zal triomferen. Kunt u niet meer zalig worden, omdat u al meer ziet de innerlijke verdorvenheden, omdat u al meer ontdekt wordt aan de bron van uw wanbedrijven, spreek dan eens na: Ik geloof de kracht Zijner opstanding. Is dat werkelijk uw begeerte, uw stil verlangen, uw gebed. Houd dan aan, grijp moed, want dan zal het eens van binnen gaan zingen: “Wij steken het hoofd omhoog en zullen de eerkroon dragen, door U, door U alleen, om het eeuwige welbehagen”.

Wijlen ds. P. van Zonneveld

Het volgen van de Heere Jezus heeft consequenties

“En het geschiedde op de weg, als zij reisden
dat één tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar
Gij ook heengaat. En Jezus zeide tot hem: de vossen
hebben holen en de vogels nesten; maar de Zoon des
mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.”
Lucas 9: 57 en 58

Een enthousiaste reactie
De Heiland is met Zijn discipelen op reis. Dan komt er iemand tot Hem, die zegt: ‘Heere ik zal U volgen, waar Gij ook heen gaat’. De man is diep onder de indruk van de woorden en de wonderen, die de Heere heeft verricht. Hij is enthousiast over alles, wat hij van de Heiland gezien heeft en gehoord. Openlijk verklaart hij bij zo’n Meester te willen horen en overal Zijn volgeling te willen zijn. Wat een verschil met anderen, die jaar en dag onder het Woord van God hebben gezeten, maar nergens warm voor zijn te krijgen. De hemel verkwikt hen niet en de hel verschrikt hen niet. Ze zijn lauw en slap ten aanzien van de Bijbel en Christus. Heeft het Woord van God u, jou al eens geraakt? Is het voornemen al eens geboren om de Heiland te willen volgen? Of nog nooit? Ga dan met die nood en lauwheid, kilheid en slapheid tot de Heere. Op een gebed kan en wil Hij nog wonderen doen. Maar haast u wel, opdat u, jij niet voor eeuwig met de ongelovigen omkomt.

De Heere Jezus wil ons eerlijk behandelen
‘Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.” Deze spontane reactie moet de Heiland wel goed gedaan hebben, temeer daar er ook velen waren, die niets van Hem wilden weten. Die Hem verachtten. Maar wat antwoordt de Heere Jezus nu? Wel. Hij zegt niet ‘ja’ en niet ‘nee’. Hij zegt: ‘De vossen hebben holen, en de vogels des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.’ Is dat niet een geestelijke domper voor de person, die de Heere hier wil volgen? Weet u, de Heiland wil ons eerlijk behandelen. Hij doet niet mee aan misleidende reclamecampagnes. Hij zegt heel eerlijk, wat het volgen van Hem inhoudt. Willen we de Heiland volgen, dan dienen we te luisteren naar wat de Bijbel zegt over het komen achter Hem aan. Dat houdt in: wedergeboorte, bekering en kruisdragen achter de Heiland aan. Dat betekent, dat door m’n hoogmoedige ik een streep moet en dat de Heere Jezus de belangrijkste in mijn leven dient te worden. De Heiland wijst de man, die tot Hem komt niet af. Dat doet de Heiland nooit, wanneer iemand tot Hem komt met het voornemen om Hem te volgen. Echter de Heere brengt deze man wel eerlijk de consequenties onder ogen, die aan het volgen van Jezus verbonden zijn.

Door lijden tot heerlijkheid
De persoon uit de tekst, die de Heiland volgen wil, meent dat het met Christus rechtstreeks zal gaan naar de heerlijkheid, naar de overwinning. Daar tegenover stelt de Heere Jezus Zijn Woord, dat wat de dieren nog hebben – een schuilplaats, een rustplaats – dat Hij, de Zoon des mensen, dat niet heeft. Eerst moet Hij Zich als Borg voor arme zondaren vernederen tot in de kruisdood, de zondeschuld betalen en dan zou God de Vader Hem uitermate verhogen. Dit diepe lijden als Borg voor Zijn kerk, tekent Christus in de tekst. De vossen hebben nog een hol, een toevluchtsoord. De vrij rondvliegende vogels hebben nog een nest, een rustplaats. Maar de Heere Jezus niet. Hij heeft niet, waar Hij het hoofd neerlegge. Hij, Die alle schepselen ver te boven gaat, heeft in Zijn vernedering nergens een echt thuis, nergens een rustplaats. Geen plaats voor Hem in de herberg te Bethlehem. Geen plaats in Nazareth bij Zijn stadgenoten. Geen plaats voor Hem bij de geestelijke leiders. Geen plaats voor Hem bij het volk: “kruist Hem, kruist Hem’. En daar hangt Hij tussen hemel en aarde, van mensen en van God verstoten. Waarom? Wel, opdat gevallen adamskinderen tot God gebracht zouden kunnen worden en voor eeuwig zouden mogen ingaan in het huis des Vaders met zijn vele woningen. Hij wilde als Borg de plaats innemen van doodschuldige mensen, opdat zij gered zouden kunnen worden van de zondeschuld en het oordeel en voor eeuwig met God verzoend zouden kunnen worden.

Recht zicht op ’s Heilands lijden nodig
We kunnen nooit echt de Heere Jezus volgen als we geen recht zicht hebben op Zijn lijden. Hebt u, heb jij er al oog voor gekregen? Dan belijden we: ik deed door mijne zonden U al die jammeren aan. Dan krijgen we de Heere Jezus lief zo lief en zo nodig als onze Borg en Zaligmaker, Die ons zalig maakt van onze zonden en ons verenigt met God. We leren de toevlucht te nemen tot Christus met onze zonden en ellenden en mogen vrede ontvangen met God de Vader. Dan heb je hier nog wel te maken met de oude mens, maar door Christus’ kracht sterft die hoe langer en hoe meer af en staat de nieuwe mens steeds meer op. Ze zullen mij gaan haten, omdat ze ook mijn Meester gehaat hebben. Echter Hij zegt: “Hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen.”

Ds. H. H. de Haan

Het ware Brood

En Jezus zeide tot hen: “Ik ben het Brood des levens; Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten.”
Johannes 6:35

Dagelijks eten we brood. Het is voor ons nodig om in leven te blijven. De Heere Jezus zegt van Zichzelf dat Hij, als het Brood Gods, de wereld het leven geeft (vers 33). Hij neemt de wereldhonger weg. Honger, die ontstaan is door de zonde, het verlaten van God. In deze honger is geen mensenhulp mogelijk. De dood is het gevolg. Niet alleen het sterven, maar de eeuwige dood! In deze geestelijke hongersnood is Christus uit de hemel gekomen!

Hij is het levengevende en daarmee levensreddende Brood. Nee, niet voor een bepaalde elite en dat een ander gedeelte er niet bij mag… Ook niet mondjesmaat. De wereld! Dat is de verkondiging van de Heere Jezus!

Vervolgens lezen we dat de Heere Jezus zegt: ‘Ik ben het Brood des levens.’ Het Brood dat de wereld het leven geeft, is goddelijk Brood. De woorden ‘Ik ben….’, herinneren aan de woorden waarmee de HEERE Zich bekend heeft gemaakt aan het volk Israël. Deze woorden gebruikt de Heere Jezus om Zich nu voor te stellen. Hemels brood voor hongerigen. Hij is machtig, niet alleen om de aardse honger te stillen, maar om juist de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer weg te nemen.

Wat hierop volgt is van groot belang: de noodzaak van het geloof in Hem en het komen tot Hem. De Heere Jezus gebruikt nog een beeld en wel van drinken. Daarmee wordt in het woord van de Heere Jezus Jesaja 55:1 zichtbaar: “O alle gij dorstigen! Komt tot de wateren, en gij, die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja komt, koopt, zonder geld en zonder prijs, wijn en melk.’ Het is de nodiging tot het heil, ja om tot Christus te komen die de Heere laat uitgaan. Dat er brood is, is niet genoeg. Wij moeten gaan tot de uitdeler van dat brood en het eten. Er is water om te drinken. ‘O, alle gij dorstigen! Komt tot de wateren.’ De Heere Jezus roept op om in Hem te geloven.

‘Kan ik dat dan?’ zo vraagt iemand zich af. Laten we nauwkeurig lezen wat er in onze tekst staat. De Heere Jezus gebruikt twee woorden: komen en geloven. Geloven in Christus is het getuigenis van God over Zijn Zoon geloven. Hij is van God gekomen om het verlorene te zoeken. Geloven is om als een verlorene Hem aan te roepen: O God, wees mij zondaar genadig. Om zo alleen op de verzoening door Christus te rusten. Want Hij heeft ‘onze eeuwige honger en kommer’ weggenomen! Dit geloven gaat dan ook samen met een komen tot Hem. In liefde gaat het hart tot Hem uit. Geloven en komen zijn dus wel onderscheiden, maar moeten we niet van elkaar scheiden.

Duidelijk wordt dit in Hebreeën 11:6. We lezen daar: ‘Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken.’ Door te geloven kom ik. Wanneer iemand dan zegt: ‘Ik kan niet tot Christus komen’, dan is het antwoord: ‘Dat klopt, omdat u niet in Christus als de van God gezondene gelooft.’ Omdat u zich niet als een verlorene kent tegenover God, hebt u ook geen Christus nodig Die het verlorene zoekt. U kan niet komen, omdat u niet wilt! U wilt niet omdat u geen Borg nodig hebt die in de wereld gekomen is om stervende mensen het eeuwige leven te geven! Gaat dit over u, over jou?

Het evangelie wordt echter nog dieper ontvouwd. De Heere Jezus Die ons oproept om in Hem te geloven, weet ook van ons ongeloof. Dat volgt namelijk in vers 36. ‘Maar Ik heb u gezegd, dat gij Mij ook gezien hebt, en gij gelooft niet.’ Geen geloof, geen komen tot Christus. Ook al zien zij Hem, en hebben misschien wel van het brood gegeten dat door Zijn almacht aan duizenden was uitgedeeld. Dat is de eeuwige nacht!

Maar juist dan klinken die heerlijke woorden van vers 37: ‘Al wat Mij de Vader gegeven heeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Ze zullen komen. Als een verlorene, onwillige, ongelovige in zichzelf. Onweerstaanbaar getrokken om zich niet meer achter onmacht, onwil en ongeloof te verschuilen maar om voor God te belijden: Ik heb gezondigd. Om zo in Hem te geloven, ja, tot Hem te komen. Dat is eten en drinken. Is Hij voor u al het leven geworden?

Ds. A. Hoekman

Het kostelijk heden der genade

“Ziet nu is het de welaangename tijd”.
2 Cor. 6:2m.

Lezer of lezeres, hetzij gij oud of jong zijt, die met mij reist naar de grote eeuwigheid, mag ik een ogenblik slechts uw aandacht, te midden van al het drukke en zorgvolle leven der wereld, voor de belangen van uw ziel, voor de eeuwigheid? Ja, wat een gejaagd leven tegenwoordig.
Doch, sta eens even stil gij, die zo maar voort draaft, kom eens een ogenblik tot bezinning, en denk ook eens even aan uw stervensuur. Neen, zeg nu niet “ik heb heden geen tijd om aan mijn sterven te denken”. Ja, dat hoor ik een knaap of meisje zeggen, die het zo druk heeft met de studie, om straks een goede positie in de maatschappij te verkrijgen.
Neen, daar heb ik nu geen tijd voor, zegt de jongeling, want in ben nu bezig om mij een goede positie te verwerven.
Daar moet ik nu alle tijd en aandacht aan besteden. De huisvader zegt: “Het drukke leven neemt heden geheel mijn tijd in beslag”.
De huismoeder zegt; “De zorgen voor mijn gezin overvallen mij dagelijks”. De bejaarde man of vrouw grijpt nu met beide handen naar het genot van dit leven, daarmee uitspreken de gedachte: “Ik ga nog niet sterven”.
Zo roept ieder mij toe: “Kom later maar eens terug om met mij over mijn stervensuur te spreken”.

Later terug komen? Maar zijt gij dan verzekerd dat gij nog leeft? Hoort gij dan de doodsklokken dagelijks niet beieren, ziet gij de rouwklagers niet door de straten gaan? Dit roept u toe: “Gedenk te sterven!”

Als de dood uw venster binnenklimt, wordt niet gevraagd of gij tijd hebt, of gij gemist kunt worden. Hij ontziet niemand, noch knaap of meisje, noch jongeling of jonge dochter, noch een arbeidzame huisvader of zorgvolle huismoeder. Wanneer de dood als Gods gerechtsdienaar komt, moet gij voor God verschijnen. Kunt gij sterven, zijt gij bereid indien de dood u vandaag nog zou oproepen voor de rechterstoel van de geduchte God?

O luister toch even naar de boodschap des Heeren: “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Dit zegt allereerst dat gij sterven moet, doch ook zo heerlijk rijk, dat er nog genade te verkrijgen is. Dat woordeke “ziet” vraagt daartoe uw bijzondere aandacht. Ja, met welk een liefelijke beweegredenen dringt de Heere hier Zelf bij u aan tot uw eeuwige behoudenis. “De welaangename tijd”, is de tijd van “Gods welbehagen”. Hij heeft in Zijn welbehagen van Christus een weg der verlossing ontsloten. Die Borg heeft door Zijn lijden en sterven, God de heilige Rechter, Die wij vertoornd hadden door onze zonden, voldoening gegeven. Nu kan Hij, over Golgotha heen, zondaren genade bewijzen. Ja, omdat Christus ook is opgestaan uit de doden, heeft Hij recht en bevoegdheid, wat Hij verworven heeft nu toe te passen door Zijn Geest aan het zondaarshart. Nu kan het edict des doods worden opgeheven, het oordeel, de vloek, waaronder wij liggen, worden weggenomen en het leven en de vrede met God geschonken. Dit kunnen wij zelf niet. Doch de Heere kan en wil het doen. Hij begint daarmee, door aan u een “tijd des welbehagens” d.i. een kostelijk heden der genade,te geven. Onbekeerde lezers, let daar wel op.
Die tijd is “gave Gods”. Wij hebben niet eens één ogenblik recht op het leven hier op aarde. O, bewonder hier reeds Gods lankmoedigheid uit over u, daar er reeds duizenden bij duizenden in de hel liggen en gij nog leeft, nog niet in de hel ligt. Hij doet u nog zijn in het kostelijk heden der genade. Echter, die genade-tijd geeft God u niet, om te misbruiken in zonde- en werelddienst, doch opdat gij u zoudt bekeren en leven.

Hoeveel verdoemden in de hel zouden willen dat zij nog eens enkele minuten genade-tijd kregen. Doch dit is afgesneden. O, laat het u toch niet straks eeuwig berouwen, dat gij het heden der genade hebt verspild. “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Op dat “nu” valt nadruk. Dat is dus heden. Het “morgen” behoort niet aan ons. Wij weten niet wat het morgen wezen zal. Morgen is het misschien te laat. Nu klopt de Heere aan uw hart. Nu roept Hij: “Wendt u naar Mij”. Hebt gij nu tijd voor de Heere nu Hij klopt en roept? Of zegt gij nu ook: “Voor ditmaal ga heen, als ik gelegener tijd zal hebben”?

O, nu, heden heeft God voor u tijd om naar uw smeekgebed te horen. Toe, ga op dit ogenblik, terwijl gij dit leest eens in de binnenkamer, neemt de tijd er eens even af, en buigt daar eerst eens uw knieën. O, onbekeerden, smeek Hem heden om bekerende genade. “Och, zegt gij, “ik kan niet bidden, ik kan mij niet bekeren van me zelf”. Dit is waar! Och, dat gij het ook eens recht zien en belijden mocht, dat gij het óók niet wilt. Want deze vijgebladeren, waar gij u nu achter dekt, zullen u niet baten in het gericht voor God. Gij moogt de eis der bekering wegdoezelen: God doet van Zijn eis evenwel geen afstand. Dan zal die eis uw oordeel nog zwaarder maken, te meer, daar Hij èn tijd, èn permissie tot bekering gegeven heeft, u zelfs bracht onder de middelen, daarmede klopte aan uw hart.
Ach toe, maak het de Heere eens moeilijk met uw smeekgebed, gij, die Hem nu zoveel moeite maakt met uw zonden. Doe eens beroep op het ontfermende harte Gods in Christus. Ja, wat gij niet kunt, kan de Heere wél. Smeek Hem dan: “Heere, leer mij bidden”. “Heere, bekeer Gij mij, dan zal ik bekeerd zijn”. “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Dit zegt ook, dat het altijd geen genade-tijd blijft. Dat deze eens voorbij gaat, ophoudt. Hoeveel tijd hebt gij al verspild? Vijf, tien, twintig, dertig, vijftig, zeventig jaren? En nog steeds zonder God in de wereld? Of dient gij een onbekende God? Hebt gij ingebeelde godsdienst, ingebeelde bekering? Het zal zo ontzettend zijn, volop tijd gehad te hebben, doch deze niet gebruikt te hebben tot het doel waartoe God hem gaf. O, verspil toch het kostelijk heden der genade niet. Als de genadetijd voorbij is, is het eeuwigheid voor u. En dan? Zo de genadetijd voorbij is, kunt gij deze nooit terug roepen. Wee u, want dan is het te laat voor eeuwig! Dit zal u dan eeuwig berouwen in de pijn en smart der hel. Daar dan te liggen met het zelfverwijt: “Ik heb kunnen zalig worden, doch ik heb niet gewild”. Gij moet sterven! Hebt gij nu een vrijbrief verkregen om af te reizen naar het land der eeuwige rust, verzegeld door het bloed van Christus, door de Heilige Geest? Of moet gij sterven, en kunt gij nog niet sterven! Of hebt gij stervensgrond gevonden in de Borg Christus? Is het leven door genade u Christus geworden? Het kan niet op een “misschien”. Het moet waarheid zijn. O, zie uw stukken nog eens na, waarop gij afreizen wilt naar de eeuwigheid, of ze in orde zijn.

Heeft God het wonder der genade aan u verricht? Zijt gij arm zondaar voor God geworden? Hebt gij deel aan het zaligmakend, levend geloof, als een genadegeschenk Gods? Hebt gij in Hem God, als een verzoend God leren kennen? Heeft Christus in Zijn borgwerk voor u God bevredigd en zijt gij als vrucht daarvan door de toepassing des Geestes met God bevredigd? Zo gij hier nog niets van kent, haast u dan nog om uws levens wil! Hoor dan nog naar het woord des Heeren: “Ziet nu is het de welaangename tijd”. Morgen is misschien voor u de deur der genade voor eeuwig op het nachtslot. Dan zal het zo vreselijk zijn te vallen in de handen van de levende God. Doch zo gij genade hebt gevonden, in de welaangename tijd, o gij moet niet alleen sterven. Doch gij moogt straks ook sterven om het lichaam der zonde af te leggen en altijd bij de Heere te zijn.

Wijlen Ds. J. van Doorn

Een getrouw Woord

Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben.
1 Timotheüs 1:15

Hij, Christus Jezus, is gekomen. In dat ene woord “gekomen” zit de rijkdom van het kerstgebeuren. Die rijkdom zit niet in een paar vrije dagen, in een kerstdiner, in een gemaakte kerstsfeer. Als dat ons kerstfeest is dan komen wij na het feest weer in dezelfde grauwheid terecht als voor die tijd. Dan is er in wezen niets veranderd.

Maar Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. Christus Jezus is gekomen. God heeft de gegeven belofte in de kerstnacht vervuld. Reeds in het verloren paradijs luidden de kerstklokken. Ze klonken telkenmale onder het Oude Testament. In de volheid des tijds heeft God de belofte heerlijk vervuld. Hij heeft gedacht aan Zijn genade, Zijn trouw aan Israël nooit gekrenkt. God is een Waarmaker van Zijn Woord. Zou Hij spreken en het niet doen? In de kerstnacht moogt u weten Wie God is. Al wat Hij ooit beloofd heeft, zal bestaan! Daar hoeft u nu nooit aan te twijfelen. Wie dat wel doet, maakt God tot een leugenaar.

Hij, Christus, is gekomen tot de wereld. Neen – niet tot de sterren, niet tot de wolken. Hij is gekomen tot de wereld, de plaats waar wij zijn. Temidden van ons is Hij gekomen. De wereld dat is de kosmos, Gods schepping. Door u en mij, het pronkstuk van de schepping, de wereld uitgespeeld in de handen van Gods grote wederpartijder. De kosmos is wingewest van satan geworden. Hij heer en meester. Hij de zeggenschap en de heerschappij over schepping en schepsel. Maar alzo lief heeft God Zijn kosmos gehad. Neen – God doet geen afstand van Zijn schepping. Die blijft Zijn wereld. Daar geeft Hij het bewijs van in de kerstnacht.

Christus Jezus is in de kerstnacht gekomen. Hier is Zijn ambtsnaam en Zijn persoonsnaam. Hij is Christus de Messias, de Gezalfde. Hij wordt door Zijn Vader gezonden. God staat centraal. Het Kind in de kribbe is Gods gave. Zijn enige Zoon. Daarom Gods grootste gave. Gods Zoon komt met goddelijke volmacht. Aangesteld, verordineerd en bekwaam gemaakt om Profeet en Priester en Koning te zijn.

Als Profeet heeft Hij de verborgen raad en wil Gods van onze verlossing volkomen geopenbaard. Als Priester heeft Hij het offer gebracht, het offer om met God verzoend te worden. Als Priester treedt Hij tussen bij de Vader. Hij is biddende Hogepriester. Hij is geworden de grote Koning. Door Zijn Geest maakt Hij tot onderdaan van Hem. Hij als Koning beschut en bewaart al de Zijnen. Deze Christus is nu Jezus. In die ene naam wordt aangegeven Wie en Wat Hij is.

Hij is Zaligmaker. Dat wordt in de tekst ook gezegd. Hij is gekomen om de zondaren zalig te maken. Heel duidelijk wordt hier aangegeven het doel van Zijn komst. U moogt weten waartoe God Zijn Zoon heeft gegeven. U moogt weten waarom de Heere Jezus gekomen is.

Bent u zondaar voor God geworden? Hier wordt onze naam genoemd, die naam is zondaar. Allen afgeweken; allen Gods heilige wet overtreden. Door niets gedwongen. Moedwillig en vrijwillig. Evenwel – we zijn van onszelf zo blind. We menen te weten en te zien. Echter – alleen door de Heilige Geest Die Jezus verworven heeft, door die Geest gaan we kennen en zien. Ja – dan worden we gebracht van de zonden naar het zondaar-zijn. Vleselijk en verkocht onder de zonde. Van dat vlees kan ik mijzelf nooit ontdoen. Wat een wanhoop kan er zijn in het leven van een ontdekte zondaar. O mijn zonde, mijn zonde; al Gods geboden zwaar en menigmaal overtreden. Naar Gods recht een geopende hellepoort, de eeuwige rampzaligheid, de eeuwige dood verdiend. Is er nog een middel om de welverdiende straf te ontkomen en wederom tot genade te komen? O wat wordt de boodschap dat Christus Jezus gekomen is om zondaren zalig te maken dan onuitsprekelijk rijk. O ik ben er zo’n vijand van om te worden die ik ben. Ik wil niet in de totale onmogelijkheid aan mijn kant terecht komen. Maar ‘t is zo rijk om het te leren. Dan blijft alleen over de van God gegeven Zaligmaker, ‘t Geschenk van het Alvermogen. Om ons van zond’ en ongeval te ontslaan.

Zaligmaken kan dat dan? Waar blijft God met Zijn recht? Maar aan dat recht wordt volkomen genoeg gedaan. Hij reeds in de krib verdoemelijk voor God. Al de zonden van het volk van Gods welbehagen overgenomen. Hij in de plaats gaan staan. O bij de krib een zalige ruil. Hij in mijn plaats. Neen – mijn zonden blijven niet ongestraft. God heeft ze gestraft aan Zijn lieve Zoon, met de smadelijke en bittere dood aan het kruis. Zalig maken neen – dat geschiedt niet goedkoop. Dat heeft God Zijn Zoon gekost, en dat heeft Zijn Zoon Zijn leven en Zijn bloed gekost.

Hoe zwarter u wordt, des te schoner wordt Hij. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk. Om zondaren zalig te maken, dat is het kerstlied. O ziet u die onuitsprekelijke liefde? Hij in het duister, opdat u eeuwig in het licht zou zijn. Hij neemt de vloek en de toorn over. Zalige ruil. Dat is nu echt kerstfeest. Komt verwondert u hier, mensen! Zalig maken dat is eeuwig in het Vaderhuis! Eeuwig het lied van de vrije gunst. In mij niets, in Hem alles. Om God eeuwig groot te maken.

Ds. P. van Zonneveld (1928-2017)