`…en Hij, dragende Zijn kruis, ging uit…` Johannes 19:17a
In Zijn bitter lijden is Jezus de stad Jeruzalem uitgegaan. Eigenlijk moeten we dat nog anders zeggen; dat uitgaan uit de stad was zelfs lijden voor Hem. De evangelist Johannes spreekt daar door de Heilige Geest zo bijzonder van. Hij gaat voorbij aan wat de andere evangelisten vermelden over de gang van de lijdende Christus van Gabbatha naar Golgotha. Niets vernemen we van Simon van Cyrene of van de wenende vrouwen. Hij mag het volle licht laten vallen op de Borg in Zijn lijden, ook in Zijn uitgang uit Jeruzalem. “…en Hij ging uit…” Het is een apart element in deze weken, Zijn uitgang buiten de stad. Later lezen we daarvan in de brief aan de Hebreeën. `Daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden.` Het is tegelijkertijd ontdekkend en vertroostend. Jeruzalem was de heilige stad; God had die stad verkoren om daar met Zijn heiligheid te wonen. Daar waren de priesters bezig in de tempel. Daar werden de offeranden gebracht. Daar sprak de Heere van boven het verzoendeksel van de ark. Daar stroomde het bloed van de offerdieren. Daar wilde de Heere spreken van Zijn
verzoenende tegenwoordigheid gegrond in recht en genade. Buiten die stad is het oord van de vloek. Daar is het dal van Hinnom, aangewezen als de plaats der vervloeking. Ook onder ons sprak wel de gedachte van straf buiten de stad. Oudtijds waren in ons land de galgenplaatsen buiten de stad. Maar voor Israël was het toch nog anders. Buiten Jeruzalem kwamen de dode kadavers van de zondoffers terecht om verbrand te worden. Het vlees, de huid en de vellen van de var en bok, die naar Gods bevel met de Grote Verzoendag geslacht werden, mochten niet gegeten of gebruikt worden door Israël. De vloek der zonde rustte op de gedode lichamen. Zij waren onrein. En daarom voor het vuur bestemd. Ze werden verbrand. Maar dat kon niet binnen de legerplaats voor Israël in de woestijn en later niet binnen de heilige stad. Dat verdroeg zich niet met de heiligheid en tegenwoordigheid van God. Hij kon de zonde niet
verdragen. En nu Hij, de van God gezonden Zaligmaker, Hij kan en mag niet sterven binnen de poort van de stad. Hij is de grote Zondebok. Het offerdier naar Gods bestel. Hij wordt uitgeworpen door het vrome Israël. Als een gevloekte moet Hij het ondergaan, uit de stad. Wat is dat erg. Door de godsdienst uitgeworpen te worden. Voor Hem is geen plaats in de stad van de grote Koning. Hoe kort is het nog maar geleden dat Hij zegenend Zijn handen heeft uitgestrekt over deze stad. En diezelfde stad veracht Hem en wil met Hem niet te doen hebben. Blind is het uitwerpende Israël voor wat hier gebeurt. Blind zijn we van nature allemaal. Het meest in eigengerechtige godsdienst. Wij hebben de vloek verdiend. Aan het offerdier werd het oordeel voltrokken wat voor zondaren bestemd was. Wij moesten onder het oordeel Gods sterven in het vuur van Zijn gramschap. Daar hebben we zelf voor gekozen. Toen we tegen God in opstand zijn gekomen, in het paradijs. En elke dag van ons leven buiten God bevestigen we dat. Daarom moest Adam het horen: ga uit. Daarom kwam er een vlammend zwaard voor de poort van het paradijs. Hebt u dat al ontdekt in uw eigen leven? Bent u daar al achter gekomen door het ontdekkende werk van de heilige Geest? Dan wordt eigenschuld beleden en onder eigen oordeel gebukt. Dan hebben we geen grote woorden maar wordt het beweend: “Ik ben o Heere, Uw gramschap dubbel waardig.” Dan wordt buiten de legerplaats, buiten de poort de plaats verstaan waar ik naar recht moet zijn. Maar daar spreekt het wonder; Hij wilde daar zijn in Israël, ja ik, heeft Hem daar de plaats gewezen. Nochtans Hij wordt niet naar buiten gesleept. De evangelist benadrukt Zijn vrijwillige liefde. Hij gaat om de Raad des Vaders te vervullen. Hij gaat dragende het kruis naar de gerichtsplaats naar Golgotha. Hij gaat als het Lam van God naar de slachtplaats. Hij Die de zegen moet hebben neemt de vloek, opdat zij die de vloek hebben verdiend, de zegen zouden krijgen. Buiten de legerplaats wordt het wonder daarvan gekend en aangebeden. Hij voor mij buiten de stad opdat er nu gemeenschap met God is, voor zo één als ik ben, opdat ik een toegang zal krijgen binnen de poort van de eeuwige Godsstad. Ga er niet aan voorbij dat dit het oordeel betekent over al onze steden. Over het Jeruzalem waarin wij menen in eigen gerechtigheid onze zaligheid te vinden. Over de wereld der zonde waarin we het van nature zoeken. Wij wonen op een plaats die ten dode is opgeschreven. Zonder uitgang komen we om. Vanuit Zijn offer gaan de wegen hier beneden uiteen en wordt de breuk met de
zonde werkelijkheid. We horen het in de Hebreeën brief: “Zo laat ons tot Hem uitgaan buiten de legerplaats “ Leef ik soms nog gerust in de stad des verderfs? Denkt u zonder breuk met de zonde en de wereld dat het wel zal gaan? Daar kan nog heel wat vroomheid mee samengaan. Wij sluiten een voorzichtig verdrag met de wereld. Het zal alleen tegenvallen. Geen vrede met God als u vrede najaagt met de wereld der zonde. Wat groot is Gods lankmoedigheid. Hij strekt Zijn handen nog uit naar zulke wegwerpers van God en ijn genade. Vanwege Hem, die buiten geworpen is vanwege het offer, dat Hij heeft gebracht kan het voor schuldige vijanden. En door het hartverbrekend werk des Geestes wordt het verstaan wie ik ben en de kracht van Zijn offer gekend. Dan leren Gods kinderen de voetstappen
drukken van deze lijdende Borg buiten de poort; dan ondervinden ze de smaad om Zijnentwil. Dan laat de wereld het
wel uitkomen dat deze niets hebben moet van hen. Hoezeer die wereld in de tijd der genade de boodschap gebracht mag worden en de zaligheid daardoor gegund, de vijandschap blijft niet achter. Maar daar is uitzicht voor allen die buiten de legerplaats zijn terecht gekomen. Ze komen straks binnen de poorten van de eeuwige stad. Van het Jeruzalem, dat eeuwig blijft. Wat een wonderlijk leven wordt er als vrucht van deze uitgaande Borg gekend. Wel in de wereld en toch niet van de wereld. Dan mag Zijn Naam beleden worden tot het laatst in een ondergaande wereld. Maar de toekomst licht. In en door Zijn bloed zullen ze ingaan. Ingaan in de stad waar ze eeuwig God zullen groot maken om Zijn genade bewezen in deze Christus en aan onwaardige zondaren. Daarin kan geen vijand, die het blijft, binnenkomen en daaruit kan geen verloste meer uitgaan.
Wijlen ds, D. Slagboom