Reis advies

“..waardiglijk het Evangelie van Christus…”
Filippenzen 1:27a

De apostel roept de Filippenzen op tot een wandel “waardiglijk het evangelie van Christus. Hij gebruikt het woord “waardiglijk” nogal eens. Zo bidt hij de Efeziërs, dat zij toch wandelen zouden “waardiglijk de roeping waarmede zij geroepen waren .” En de Kolossenzen, dat zij mochten wandelen “waardiglijk de Heere. “ Hij vermaant de Thessalonicenzen te wandelen “waardiglijk Gode, die hen riep tot Zijn koninkrijk en heerlijkheid. “Voor koning Agrippa zegt hij, dat hij de heidenen verkondigt, dat zij zich zouden beteren en bekeren, “werken doende, der
bekering waardig.” Wanneer we al deze uitspraken van de apostel met elkaar vergelijken, dan wordt het ons duidelijk, dat hij met een wandel “waardiglijk het evangelie van Christus” bedoelt: een wandel, zoals toch verwacht mag worden van hen, die de heerlijke beloften van het evangelie ontvangen hebben; van hen, die delen in dat onuitsprekelijke heil, dat door het evangelie wordt verkondigd. Kortom: een wandel, waardiglijk het evangelie van
Christus” is een wandel zoals het evangelie die eist van zijn belijders en van de burgers van het koninkrijk van God; een wandel die overeenkomt met de reinheid, de hoogheid en de heiligheid van het evangelie van Christus.
En zo’n wandel acht de apostel zo belangrijk, ja onmisbaar, dat hij het de Filippenzen met al de drang van zijn ziel op het hart bindt: “alleenlijk, wandelt waardiglijk het evangelie van Christus!” En diezelfde vermaning moet vandaag nog met dezelfde ernst en nadruk worden gebracht. Want dat wandelen, waardiglijk het evangelie van Christus, laat doorgaans veel te wensen over. Dat leven in de tere vreze van God, in ootmoed en nederigheid, in zelfopofferende liefde, zoals het evangelie ons voorhoudt en ons in Christus, het vleesgeworden Woord, volmaakt voorstelt,
wordt zo weinig, zo bitter weinig in de praktijk gebracht. En toch; wij weten het en de ervaring leert het ons; waar zulk een wandel ontbreekt, daar heerst de dood; waar zulk een wandel wordt verwaarloosd, daar kwijnt het leven; waar zulk een wandel wordt nagejaagd, daar wordt God verheerlijkt en Zijn kinderen genieten er zelf de vrucht van, namelijk Gods gunst. Waar een wandel, “waardiglijk het evangelie van Christus”, ontbreekt, daar heerst de dood. De eerste kenmerken en duidelijkste kenmerken van het nieuwe leven is toch de lust om de Heere te vrezen, om te wandelen “waardiglijk het evangelie van Christus.” En daarom, bij wie niets van deze wandel te bespeuren is, daar is nog die geestelijke dood, “want het is onmogelijk, dat wie Christus door een oprecht geloof is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid.” Waar een wandel “waardiglijk het evangelie van Christus” verwaarloosd wordt, daar kwijnt het leven. Er wordt veel geklaagd over een ingezonken geloofsleven bij Gods kinderen.
En veelal terecht, denk ik. Maar hoe komt het? Daar kunnen verschillende oorzaken voor zijn. Maar de belangrijkste oorzaak is ongetwijfeld dat de wandel “waardiglijk het evangelie van Christus” maar al te zeer verwaarloosd wordt. En waar de Heere zelf verband heeft gelegd tussen een godzaligheid en zaligheid, daar kan het niet anders of een slordige levenswandel doet het leven kwijnen. Als de voet niet volwaardig loopt op het pad van Gods geboden, dan komt er een dorheid en donkerheid over de ziel. Maar waar een wandel, “waardiglijk het evangelie van Christus”
wordt nagejaagd, daar wordt God verheerlijkt en Zijn kinderen genieten er zelf de vrucht van, namelijk de gunst van God. Het eerste is het hoogste en het grootste; dat Gods eer bevorderd wordt. Maar het is toch ook onzegbaar groot, om Gods gunst te mogen ervaren. “Ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb.” Die Uwe wet beminnen, hebben grote vrede en zij hebben geen aanstoot”. Uw liefdesdienst heeft mij nog nooit verdroten. Zou een
godvruchtige levenswandel ook niet de beste aanbeveling zijn voor het evangelie? Zou onze naaste er niet door gesticht worden en onder Gods zegen voor Christus gewonnen worden? Dat ons gebed dan mag zijn:
Leer mij naar Uw wil te handelen,
Ik zal dan in Uw waarheid wandelen,
Neig mijn hart en voeg het saam,
Tot de vrees van Uwe Naam.
Wijlen ds. M. Vlietstra

Een onmisbaar kennen.

“En bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot al de volheid Gods”   Efeze 3:19

God maakt andere, nieuwe mensen. Hij doet dat van binnenuit. Door de wedergeboorte. Een hater wordt een liefhebber, een vijand een vriend, een biddeloze een bidder. U ziet dat bij Paulus. Eerst een hater, een vijand en een
biddeloos mens. Toen door Gods werk in Paulus een bidder, een vriend, een beminnaar van de Heere, een verbreider van Zijn eer. Door datzelfde werk van God in Paulus werd hij nu ook een voorbidder voor anderen. Een kostelijke zaak! Hij, de gevangene van Jezus Christus in Rome, buigt zijn knieën tot de Vader van onze Heere Jezus Christus, en hij bidt of de Efeziërs mogen bekennen de liefde van Christus. De liefde van Christus ziet u in het Evangelie. Dat straalt die liefde uit. Het spreekt van Zijn komen uit de hemel op deze aarde, van Zijn arm-worden, van Zijn ons-in-alles-gelijkgeworden, van het Zich laten leiden als Lam ter slachting, van het dragen van het kruis, van het Zijn ziel geven tot een schuldoffer. Hij heeft Zichzelf gegeven, overgegeven aan vloek en dood. Overgegeven niet voor vrienden en rechtvaardigen, maar voor vijanden, goddelozen en onrechtvaardigen. Niet gedwongen, maar vrijwillig. Omdat Hij liefheeft. Die liefde bekennen, dat is meer dan kennen of weten of belijden. U kunt op een zomerse dag in de schaduw de warmte van de zon op een thermometer aflezen. U weet dan hoe warm het is. Maar het is wat anders om in de gloed van de zonnestralen zelf te zijn, dan weet u door ervaring hoe warm het is. De liefde van Christus bekennen dat is die liefde ervaren. Door die liefde gebroken te worden en wenend aan Zijn voeten te komen, om Zijn liefdeshand te mogen voelen op het  zondaarshoofd, om Zijn liefdesstem te horen: Mijn zoon, Mijn dochter, wees welgemoed, uw zonden zijn u vergeven; Ik heb Mijzelf in uw plaats gegeven; Ik voor u , daar gij anders de
eeuwige dood had moeten sterven. O, wat is er toch veel kracht in het ongeloof om staande te blijven tegenover zoveel liefde. Wat kan het ongeloof toch koud redeneren: heeft Hij ze dan allen liefgehad? Paulus weet wat het ongeloof vermag. Vanuit zijn eigen leven. Vanuit zijn ervaring als dienaar van het Evangelie van Jezus Christus.
Vandaar dat hij God bidt of de Efeziërs mogen bekennen de liefde van Christus. Die liefde gaat de kennis te boven. Niemand raakt daarin ooit uitgestudeerd. Het kennen blijft altijd ten dele. Nooit kan ons verstand deze liefde omvatten of doorgronden. Zo groot is deze liefde. Wat David zegt omtrent Gods alomtegenwoordigheid en
alwetendheid, moet ook hier gezegd worden: “De kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet bij.”
Wie zichzelf leert zien in de spiegel van Gods wet, wie zich zondaar weet, wie zichzelf kent in zijn vijandschap tegen God en Christus en de liefde van Christus bekent, die kan hoogstens in zijn aanbidding stamelen: waarom, waarom, o Heere, hebt Gij mij liefgehad? Het enige antwoord daarop is: vanwege de eeuwige, vrije, verkiezende liefde van Mijn Vader; en dat gaat de kennis dan helemaal te boven. Slechts verwondering over dat wat niet te begrijpen is.
Het bekennen van de liefde van Christus heeft een heerlijk doel. Het geeft een kostelijke vrucht, het vervuld worden tot al de volheid van God. Vervuld zijn we dan van nature ook wel. Vervuld met de dingen van het leven, met zijn zorgen en met zijn genietingen. Vervuld met de gedachten aan de zonde, vervuld met het bedenken van het vlees, dat vijandschap is tegen God. Maar uiteindelijk – wat zijn we leeg. Een lege ziel, een leeg hart, een leeg leven. Een leegheid die ons zo verschrikkelijk arm doet zijn, arm aan echt geluk, ware blijdschap, arm aan ware kennis van God.
Dan pas echt worden we van lege vol, als de volheid die bij God is, in ons komt. De volheid van de genadegaven, van
genadewerkingen, van genadekrachten. Een volheid, dit wil zeggen het is teveel om op te noemen. Wie de liefde van
Christus bekent, komt niet tot wanhoop als hij al meer ontdekt wordt aan de verdorvenheid van het hart, aan het zwaar en menigmaal overtreden hebben, aan zijn liefdeloosheid en ontrouw, als de satan zijn pijlen afschiet, als satan opeist, als het geweten aanklaagt en veroordeelt. Wie de liefde van Christus bekent, wordt vervuld met
vertrouwen op Zijn liefde, die niet loslaat. Wie die liefde van Christus bekent, wordt vervuld met lijdzaamheid, die bevinding en hoop werkt, en hoop die niet beschaamd wordt. Wie de liefde van Christus bekent, krijgt God, Die Christus gegeven heeft, hartelijk lief, en Zijn wil en Zijn wet. Wie de liefde van Christus bekent, wordt vervuld met liefde tot medezondaren. De nood van anderen wordt mijn nood. Hun lijden, mijn lijden. Hun zuchten, mijn zuchten. Wie de liefde van Christus bekent, wordt vervul met de vertroostingen van de Heilige Geest.
Vertroostingen van de vergeving van de zonde, van de gemeenschap met God, de Vader, vertroostingen van eeuwige
zaligheid. Ach, werd de liefde van Christus vandaag maar meer bekend. Rijke vruchten zijn daaraan toch verbonden. Hoe zou het er anders uitzien. Tweedracht en ruzie vluchten weg. Zelfs van de gezichten zou spoorloos verdwijnen al het ongenoegen, wrevel, haat en nijd. Laten we toch met de apostel Paulus meebidden het gebed tot de Vader van onze Heere Jezus Christus. Hoe we de liefde van Christus leren bekennen? In de schaduw van Zijn kruis, in het aanschouwen van Zijn enige offerande. Daar te staan beladen met de zonde en met de schuld van de zonde. Daar te staan, met een leeg hart, een leeg hart dat door niets anders meer te vullen is. Bid met de apostel Paulus dat de
Vader van onze Heere Jezus Christus u daar brengt. Bid zonder ophouden, want het bekennen van de liefde van
Christus is onmisbaar. O, als dit gemist wordt, dan zullen we straks moeten bekennen de toorn van het Lam; de toorn, omdat we zijn staande gebleven tegenover Zijn liefde.
Wijlen ds. P. van Zonneveld

Met Christus opgewekt.

“INDIEN GIJ DAN MET CHISTUS OPGEWEKT ZIJT..”
Kolossenzen 3:1a

De apostel Paulus heeft Kolosse waarschijnlijk nooit bezocht. Toch heeft hij met de gemeente van de Kolossenzen een intense band. Hij gedenkt hen in zijn gebeden. Hij heeft reden tot dank, “alzo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben en van de liefde die gij hebt tot alle heiligen, om de hoop die u weggelegd is in de hemelen” (Kol 1:4 en 5). Er is dus veel goeds van hen te getuigen. Midden in zijn brief brengt de apostel onder woorden wat het geheim van deze gemeente is. Althans van kennelijk zovelen van de Kolossenzen dat de apostel er de gemeente in haar totaliteit mee aanduidt: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt..” We moeten oppassen voor het misverstand als zou de apostel hier volstaan met een veronderstelling, als zou hij bedoelen: “mocht dat zo zijn…” of “als dat dan zo is…” Nee, hij bedoelt hier: “nu gij dan met Christus bent opgewekt..” Het is voor hem een vaststaand feit dat de Kolossenzen levend gemaakte mensen zijn. Hij twijfelt er niet aan. Uit wat hij van hen gehoord heeft, weet hij het: het zijn daar in Kolosse ware gelovigen. Door genade zijn ze ontrukt aan de macht van zonde en dood; ze delen in het nieuwe leven dat in Christus Jezus is geschonken. In hun leven is Christus geopenbaard tot zaligheid. De opstanding van de Heere Jezus is door genade aan hen ten goede gekomen. Zijn opstandingsleven is hun opstandingsleven. Ze zijn uit hun natuurlijke doodsstaat met Christus opgewekt. Let vooral op dat “met Christus”, dat Paulus onder woorden brengt. Er is voor hem geen geestelijk leven dan het leven met en in Christus. Onwillekeurig roept deze
uitdrukking een Oudtestamentisch beeld op. Dat van de hogepriester. Deze vervulde zijn hoge functie voor Gods
aangezicht in het heiligdom. Niet als privé-persoon, maar als  vertegenwoordiger van het volk. Met het oog daarop droeg hij de borstlap met de twaalf edelstenen. Op die stenen waren de namen van de stammen van Israël gegraveerd. Hij droeg het volk op het hart. De godvrezende Israëliet besefte het: “Als de hogepriester het heiligdom binnengaat, dan is hij daar namensmij. Dan ben ik daar met de hogepriester, voor het aangezicht van de heilige God. En alleen zo kan ik voor Hem bestaan!” In veel hogere zin geldt dat de Heere Jezus. Hij deed Zijn werk in naam van al de Zijnen. Hij droeg en draagt ze allemaal mee, op Zijn hart. Waar Hij is daar zijn zij ook. En daarom: toen de
Heere Jezus stierf, toen zijn Gods kinderen met Hem gestorven, gestorven aan hun eigen verdorven ‘ik’. Toen Hij
begraven werd, toen zijn ze met Hem begraven. Toen Hij uit het graf verrees, toen zijn ze met Hem opgewekt, opgestaan uit het graf van hun zonde en begiftigd met Zijn opstandingsleven. En zelfs: toen Hij ten hemel voer, toen zijn ze met Hem in de hemel gezet. Wat ligt hun zaligheid vast! “Ik ben door de wet aan de wet gestorven”, schrijft de apostel ook in een andere brief. “Ik ben met Christus gekruist en ik leef. Doch niet meer (mijn) ik, maar Christus leeft in mij..” Mijn lezer, kunt u het de apostel nazeggen? Kent ook u door genade dit diepe geheim? Bent u er toch wel van overtuigd dat in de vereniging met Christus alles ligt wat u nodig hebt, voor tijd en eeuwigheid?! Als u niet door een waar geloof aan Hem verbonden bent, dan bezit u geen zaligheid en geen gerechtigheid en geen heiligheid. Korter gezegd: geen verlossing van het verderf. Als u niet in Hem bent, als u niet, in beginsel, met Hem bent
gestorven aan de zonde en niet met Hem bent opgestaan tot een nieuw leven, dan is uw godsdienst niet de ware godsdienst en zult u niet delen in de ware vrede. Hoe zal ik het weten? In ieder geval ook hierin: het zal uit de
vruchten blijken. Want zo zegt de apostel: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen die boven zijn”.
Ds. J.M.J. Kieviet

De dood geëist

“Naar onze wet moet Hij sterven”
Johannes 19:7

Tot driemaal toe had Pilatus moeten vaststellen: “Ik vind geen schuld in Hem”. Vastberaden dwingt Pilatus de Joden om met hun eigenlijke aanklacht tegen Christus voor de dag te komen. “Wij hebben een wet en naar onze wet moet Hij sterven”, zo klinkt het uit hun monden. Pilatus was verplicht om het joodse volk de vrijheid te geven om overtredingen tegen de joodse wet ook overeenkomstig die joodse wet te straffen. Alleen als het ging om het leven van de wetsovertreder had de Romeinse overheid de beslissende stem. Nu volgens de joden zulke belangrijke dingen op het spel stonden, wilden ze dat Pilatus zich naar hun wet zou schikken. Wie immers beweerde gelijk te zijn aan God, was volgens de joodse wet des doods schuldig. Inderdaad heeft Jezus Zich de Zoon van God genoemd. Hij heeft dat steeds duidelijker gepredikt. Formeel hadden ze dus het gelijk aan hun kant toen ze riepen: “Naar onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.” Zij konden en wilden Hem immers niet zien als de Middelaar Gods en der mensen. Aan zulk een Middelaar hadden ze trouwens helemaal geen behoefte.

Hoe kwam het nu dat er voor zulk een Middelaar geen plaats was in hun hart? Omdat zij met al hun rechtzinnigheid wel de overtredingen van een ander konden signaleren, maar niet bij zichzelf. Bovendien meenden ze met hun stipte wetsbetrachting toch wel aardig tevreden te mogen zijn over hun eigen positie tegenover God. Maar….is dit eigenlijk ook niet het punt waar het bij ons op vast zit? Hoe vaak stellen we niet tevreden bij onszelf vast dat het nog wel wat meevalt met ons leven. Kijk eens naar die of die….Niemand is volmaakt, maar dan valt het bij mij nog wel een beetje mee. Had men echter iets van de geest van de wet verstaan, dan had men zichzelf moeten aanklagen. Wie immers door Gods Geest voor de eis van Gods Wet wordt gesteld, moet erkennen voor Gods heilig oog een doemschuldige te zijn. Tegen al de geboden gezondigd en geen ervan gehouden en…nog steeds tot alle boosheid geneigd. Dan krijg ik niet met een ander te doen maar met mezelf. Dan slaan de woorden van Nathan in, in mijn hart: “Gij zijt die man!” Zo moeten we ook bedenken dat ieder mens van nature schuldig staat aan die eis waar de Joden over spreken. In het paradijs, in Adam wilden we allen als God zijn. En…als God willen zijn, dat betekent volgens Gods wet de dood te moeten sterven.

Ach lezer, laten we eerlijk zijn: dat willen we niet. Om zelf “naar onze wet” een des doodsschuldige te zijn, neen, dat smaakt mij niet. Daar wil ik echt niet aan. Dat gaat me veel te ver. Dan is het veel gemakkelijker om het bij een ander te signaleren en te constateren. Dan kan ik zelf buiten schot blijven. De Heere geve door Zijn Heilige Geest ontdekkend licht dat we persoonlijk met Gods wet te maken krijgen. Dan wordt het immers geestelijke beleving: “Ik ben door Uwe wet te schenden, krom van lenden.” De vraag komt op ons af: “Waaruit kent gij uw ellende?”

Hoe wonderbaar wordt dan voor zulken Gods getuigenis! Hoe wonderbaar wordt dan voor zulken het Lijdensevangelie! Dat spreekt mij immers van Hem, Die volkomen rechtvaardig was en geen zonde gekend, noch gedaan heeft, maar voor des doodsschuldigen tot zonde gemaakt wilde worden. Hij moest de dood sterven, alsof Hij de Goddelijke eer had aangerand. Sta hier eens een ogenblik bij stil: de onpeilbare liefde van Christus tot de Wet van God. Naar die Wet moest Christus inderdaad sterven. De overtredingen werden op Hem geladen.

U, die dit leest, hebt u er iets van leren verstaan dat u het doodsvonnis waardig bent? Het Avondmaalsformulier zegt: “Onschuldig ter dood veroordeeld, opdat wij voor het gericht Gods zouden vrijgesproken worden”. In Hem is er behoud voor hen die schuldig staan aan Gods wet. Buigt u niet in waarheid des harten voor Hem? Weet dan dat Hij u toch eenmaal naar Zijn Wet zal oordelen. Vreselijk om dan voor eeuwig in de rampzaligheid gewaar te worden: naar Gods wet ben ik des doods schuldig.

Het zou ook voor u en voor mij dit jaar wel eens de laatste keer kunnen zijn dat we in de lijdenstijd naar Goede Vrijdag en Pasen heen leven. Mocht het voor u en voor mij werkelijk Goede Vrijdag zijn/worden. Mocht de paasjubel in onze harten weerklinken: “Jezus leeft”. Haast u dan om uws levenswil; de Wetsvolbrenger en de Wetsvervuller Jezus Christus roep u toe: “Wendt u tot Mij en wordt behouden”.

ds. A. van der Weerd

Jezus moest lijden

Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest henengaan naar Jeruzalem en veel lijden…
Mattheus 16: 21

Ieder jaar bezint de kerk zich, inzonderheid in de zeven lijdensweken, op het borgtochtelijk lijden en sterven van Christus: in gedachte volgen we Hem dan zelfs van stap tot stap op Zijn via dolorosa. Zijn weg der smarten! Ook dit jaar en in deze lijdensweken is dat weer het geval….Hoe doen we dat echter? In welke gezindheid, in welke gestalte des harten? Hoe zien we die lijdende Man van Smarten eigenlijk? Laten we nooit vergeten, dat die gezegende Christus niet leed en stierf als een of andere edele martelaar of iets dergelijks, neen, en nog minder als een misdadiger, maar als Borg, als plaatsbekledende en daarom ook schuldverzoenende en gerechtigheid-verwervende Borg en Middelaar voor al de Zijnen! Mij dunkt: dat komt ook in deze tekst duidelijk uit.

In deze eerste lijdensaankondiging houdt Jezus het Zijn discipelen (en in hen ook Zijn hele kerk van alle tijden en plaatsen) duidelijk voor, dat Hij moest lijden. Let wel: dat kon dus niet anders: dat moest Hij werkelijk! Ja, maar waarom dan? Wat was daar de reden van? Moest dat dan vanwege een of andere misdaad, door Hem begaan, of iets dergelijks? Ach, hoe zou het kunnen, immers Hij was toch de vlekkeloos Heilige, die nooit enige zonde gekend of gedaan heeft!
Dat Jezus moest lijden had dan ook een andere oorzaak, namelijk omdat de profetie en daarom ook de Raad Gods tot verlossing van Zijn volk vervuld moest worden. Ik kan ook zeggen: omdat Hij Zich in de stille Raad des Vredes reeds van eeuwigheid gegeven had om als plaatsbekledende Borg voor al de Zijnen aan Gods geschonden recht te voldoen, hun schuld te verzoenen en zo ook een eeuwige verlossing en een volkomen zaligheid te verwerven en aan het licht te brengen. Kortom: Jezus moest dus naar Gods Raad lijden omdat Hij Borg voor de Zijnen was geworden!

Immers, daarom was Hij toch ook beladen met de last van hun zondeschuld alsook van Gods rechtvaardige toorn en straf. God wil toch, dat aan Zijn gerechtigheid genoeg geschiede: Gods recht eist volkomen voldoening! Welnu, nu Christus Zich dan, beladen met schuld, in de plaats van al de Zijnen onder dat heilige recht van God gesteld heeft, o, nu betekent dat dan toch inderdaad ook, dat Hij dan die volle last van Gods toorn en straf ook volkomen dragen moet! Dragen moet, uiteindelijk zelfs tot in de vloekdood aan het kruis! Ja, zie, en vandaar dan dus inderdaad ook dat lijden, dat allervreselijkste lijden, waarvan die gezegende Borg bij mond van David reeds kwam te getuigen: “Mijn God, hoe zwaar, hoe smart’lijk valt dit lijden voor Mijn gemoed.”
Let wel: dat lijden van Christus was dus, goed gezien, ook lijden om der zonde wil. Jesaja profeteerde reeds:
“Maar Hij is om onze overtredingen verwond en om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld.“
En elk van Gods kinderen krijgt daarom ook persoonlijk en in der waarheid te beleven door het ontdekkend licht des Geestes in zijn hart:
“Ik ben ‘t, o Heer’ , die U dit heb gedaan…
Want dit is al geschied, eilaas, om mijne zonden.”
U ook? Is dat ook uw ervaring reeds geworden? O, dan wordt het werkelijk ook verstaan en ingeleefd dat dat lijden van Christus nu inderdaad ook lijden is dat ik eigenlijk verdiend heb en dat ik eigenlijk zou moeten ondergaan; ja, en dat voor eeuwig zelfs, zonder dat daar ooit een einde aan zou komen….! Jezus moest lijden wil zeggen: Ik moest lijden!

Ja, o zie, maar wat krijgt in die weg dat lijden (en met name dan toch ook dat moeten lijden) van Christus dan toch juist ook een onuitsprekelijk rijke betekenis en waarde voor het hart! Immers, behalve Gods recht laat dat lijden van Christus ons naar diezelfde Raad des Vredes dan toch niet minder ook zo duidelijk dat onbegrijpelijke wonder van Gods weergaloze liefde zien, namelijk dat Hij nu toch inderdaad Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft (en die Zoon ook zichzelf!) om in de weg van Zijn borgtochtelijk verzoeningswerk – en dat wil dan toch zeggen: om in de weg van Zijn bitter lijden en sterven – voor schuldige in zichzelf reddeloos verloren zondaren aan Zijn recht te voldoen en een volkomen zaligheid te verwerven! O, dan is dat moeten lijden van Christus dus inderdaad niet het minst ook een moeten lijden vanwege de liefde Gods! Hij voor mij: Hij in mijn plaats; o wat een wonder als de Heilige Geest de ogen des geloofs daarvoor ontsluit en ik daar persoonlijk werkelijk houvast aan krijgen mag!

Kent u dat? Weer u wat dat is? Immers: op het persoonlijk kennen en ervaren ook van deze dingen komt het toch ook in ons leven – en daarom dus ook in deze lijdensweken – allereerst en bovenal aan. Anders is het toch onmogelijk om zelf ook persoonlijk in de zalige vrucht van dat borgtochtelijk lijden en sterven van Christus te delen. Integendeel: dan zullen we zelf toch eens voor eeuwig die last van Gods toorn en straf moeten dragen en ondergaan. En dat zou vreselijk zijn…!

Door dat lijden en sterven van Christus zijn al de Zijnen van die toorn en straf Gods echt voor eeuwig verlost. Ja, zij mogen als vrucht daarvan zelfs in Gods liefde en gemeenschap delen: hier reeds in beginsel en straks voor eeuwig volkomen! U ook? Ach, nu is er in die lijdende en stervende Borg ook voor u nog plaats bij het kruis…!

“Leer mij, o Heer’, Uw lijden recht betrachten,
In deze zee verzinken mijn gedachten…
O liefde, die om zondaars te bevrijden,
zo zwaar zou lijden..”

Ds. G. Bouw (1936- 2012)

Een brutale melaatse?

“Heere, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.”
“Ik wil….word gereinigd!”
Matth. 8:1-4

Zou er voor mij nog genade te verkrijgen zijn? Dat is de vraag waar mensen mee kunnen zitten. Wat kan het moeilijk, ja onmogelijk worden, om dat te geloven, juist als je zicht hebt gekregen op de veelheid en de grootheid van je zonden. Ondertussen is het wel van levensbelang dat er zekerheid komt omtrent deze vraag. De geschiedenis van de genezing van de melaatse wil ons erbij helpen.

Melaats – onrein
We ontmoeten deze melaatse temidden van de vele scharen die na afloop van de Bergrede Jezus volgen. Vele volgelingen zien in Hem een groot profeet. Maar deze man heeft behoefte aan meer dan een profeet. Daarom wordt hij er door Mattheüs uitgelicht. Hij volgt niet alleen, maar hij ‘komt’ tot Jezus. Dat is een wonderlijke zaak als je de man nader bekijkt. Hij is immers melaats en een melaatse moet op een afstand blijven. Dat vereist de ernst van zijn ziekte. Niet alleen heeft hij vuile zweren en builen op de huid, maar heel het lichaam is ongeneeslijk ziek. Langzamerhand wordt heel het lichaam verminkt. Voor de veiligheid van de mensen heeft de wet van Mozes voorgeschreven dat een melaatse uitgesloten wordt van de maatschappij, en trouwens ook van de eredienst. Dat laatste komt ook omdat een melaatse ‘onrein’ is in geestelijke zin. De joden hebben melaatsheid van ouds gezien als een teken van de vloek van God over het leven van de zondaar.

In die zin is deze man een beeld van ons allen. Zijn we er al aan ontdekt? Dat moet, ook opdat er ruimte komt in het hart voor Christus. Bij deze man is dat blijkbaar gebeurd. Hij heeft niet alleen zijn ziekte ondervonden, maar ook iets van de diepe nood van zijn zondaarsbestaan gepeild. Dat blijkt uit zijn eigen woorden: hij behoeft niet zomaar genezing, maar reiniging.

Vertrouwen
Behalve dat hij door zijn vraag aan de Heere iets over zichzelf verraadt, blijkt ook uit die woorden hoe hij tegen de Zaligmaker aankijkt. Wat blijkt dan? Dat hij een zeker vertrouwen in Hem heeft. Dat blijkt allereerst uit de aanspraak: Heere! De melaatse erkent Hem als de machtige Heere, Die in staat is om ellendigen te helpen. Dat zegt hij vervolgens ook met zoveel woorden: ‘indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”. Ik weet niet of U dat wilt, maar áls U bereid bent mij te helpen, dan kúnt U het doen!

Is dat misschien ook de taal van uw hart? Dat Hij het doen kán, geloof ik wel. In ieder geval voor ieder ander! Zo kunnen we daarmee bezig zijn. Maar heeft u het al zo tegen de Heere Zelf gezegd? En dan zo persoonlijk als deze melaatse: “indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen”. Niet een ander maar mij! Zo de Heere aan te roepen is een daad van geloof. Het is nog wel pril. Het is misschien ook een geloof met veel twijfels, omdat je zegt: het zou terecht zijn als Hij mij weg zou sturen want ik ben een onreine. En toch: wie zo die nood aan Hem bekend maakt en vertrouwen mag oefenen in Zijn macht….die wordt in dat vertrouwen niet beschaamd. Dat heeft de melaatse ook ondervonden. De Zaligmaker loopt niet weg en stuurt hem niet weg. Dat duldt Zijn zondaarsliefde niet. Hij is gekomen verlorenen te zoeken en ellendigen te verlossen. Als een zondaar tot Hem komt, dan vindt hij genade. Het antwoord
bewijst het.

Woord en daad
Eigenlijk gebeuren er twee dingen. Jezus antwoordt in woord en daad. Zijn woord is een heerlijk getuigenis van Zijn ontferming: “Ik wil!” Zegt Hij. Is dat geen bemoediging voor wie twijfelt aan Zijn bereidwilligheid? Jezus zegt: “Ik wil”. En Hij zegt ook: “wordt gereinigd”. De macht waaraan de melaatse man zich vastklampte wil Hij in dienst stellen van Zijn liefde. Zo is de Heere Jezus. Hij heelt gebrokenen van harte en Hij verbindt z’in hunne smarten, die in hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden!

Hoe?
Hoe de Heere Jezus dat kan doen? Hoe dat gaat? Let dan ook op Zijn daden. Want nog voor Hij met Zijn mond het antwoord geeft, ligt daar al een antwoord in. De melaatse die tot Jezus kwam…hij heeft gehoopt op ontferming. Van de mensen hoefde hij het niet te verwachten, die deinsden bij het zien van zijn verminkte lichaam verschrikt opzij. Maar zo niet de Zaligmaker. Die stapt niet opzij of achteruit, maar op hem toe. En dat niet alleen. Hij raakt hem nog aan ook! Teken van meeleven? Dat ook. Teken van gemeenschap met deze uitgestotene? Dat ook. Maar niet alleen. Hij is niet alleen medelijdend, want dan had je er nog niets aan. Maar Hij is de schuldovernemende Borg. Dat blijkt als Hij de melaatse aanraakt. Want wie een melaatse aanraakt, wordt zelf onrein. En zo neemt Christus – met dat Hij de melaatse reinigt – de ziekte over, om hem mee te dragen naar het vloekhout van Golgotha. Ziet u Hem? Is Hij geen liefdevolle Borg? Hij is de Zaligmaker van hopelozen. Hij is de Redder van verlorenen. En Hij kan dat doen omdat Hij hun nood tot de Zijne maakt. Hij maakt Zich één met zondaren. Hij ruilt met hen van plaats. Zij de reinheid en het leven. Hij de onreinheid en de dood! Zo openbaart Hij Zichzelf in Zijn Woord als de bereidwillige Borg. En Hij vraagt om geloof. Geloof dat Hij Zelf bovendien wil schenken en dat uit Zijn mond mag horen: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’

Ds. A. van der Zwan

Kerstfeest in Adventstijd

“En Maria zeide: Mijn ziel maakt groot den Heere, en mijn geest verheugt
zich in God mijn Zaligmaker; omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd
heeft aangezien”
Lukas 1:46-48a

Maria de moeder van de Heere Jezus mocht Kerstfeest vieren toen het nog geen kerstfeest was. Kerstfeest in de Adventstijd. En wat was de grond dan van haar kerstfeestviering? Maria had een belofte ontvangen. De heilsbelofte dat de Messias geboren zou worden. Dat de Messias uit haar geboren zou worden. Zij kon, zij durfde dat eerst niet te geloven. “Hoe zal dat wezen?” zo riep zij vol bewondering uit. Toen werd dat wonder haar verklaard uit het werk van de Heilige Geest en als met onuitwisbaar schrift werd het in haar hart geschreven: “Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn”.

Als de Heere door Zijn Geest zo overreedt, zo overtuigt, dan kan het niet anders, maar dan breekt het geloof door. Dat geloof deed Maria dan ook getuigen: “Zie, de dienstmaagd des Heeren; mij geschiedde naar uw woord”. Dat geloof bracht ook die lofzang in haar hart: “Mijn ziel maakt groot den Heere, en mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker; omdat Hij de nederheid Zijner dienstmaagd heeft aangezien”.

Wat een voorrecht om zo Kerstfeest te mogen vieren, in het geloof! Dat geloof maakt God groot als de bron en oorzaak van alle heil en zaligheid. Dat geloof ziet het wonder van Bethlehem verklaard in de eeuwige vredesgedachten van God. Dan valt op het kerstfeest niets in de mens maar alleen in God Drieënig te roemen. Dat geloof leert zelfs in de belofte dat Kind te omhelzen, in de toeëigening voor het hart.

Zo sprak Maria over haar Zaligmaker. Dat Kind moest nog wel geboren worden, maar al voor de geboorte omhelsde zij dat Kind als haar persoonlijk bezit. Dat geloof leert ook de eigen onwaardigheid belijden. Zo sprak Maria over haar lage staat. Ach, zij behoorde maar tot de verachte en vergeten burgers van Nazareth. Haar volk had ook alle luister en heerlijkheid verloren…..Maar God had haar opgezocht in haar lage staat en in die lage staat had de Heere haar de belofte gegeven van het hoogste goed.

Zo brengt het gelovig Kerstfeestvieren ook tot verwondering. Hoe kan het, en dat voor zulk één als ik ben. Moge het zo Kerstfeest worden in ons hart. Zulk een kerstfeest kan alleen geleerd worden in de weg van een kinderlijk geloof. Dan is er geen andere grond voor dat geloof dan de belofte van God. En nu ontving Maria een belofte in haar lage staat, in die lage staat waarin zij en haar volk dreigden om te komen. Zo komt de Heere nog met Zijn belofte, tot de lage staat van onze geestelijke verlorenheid en doodswaardigheid.

Dan moet in die lage staat geleerd worden: “O Heere, ik ben Uw gramschap dubbel waardig”, maar dan wordt juist de prediking van de rijke belofte van God: “Ik heb geen lust aan uw dood, maar Ik heb lust aan uw leven. Ik wil niet, dat gij in het verderf nederdaalt. Ik heb verzoening voor u gevonden”.

Dan wijzen Advent en Kerstfeest heen naar dat Kind, Wiens Naam is Zaligmaker! Dan staat in ons de dood, maar in dat Kind staat een volkomen verlossing. De Heere moge ons door Zijn Geest Kerstfeest leren vieren in het geloof dan leert het geloof ook spellen: “Hij is mijn Zaligmaker”.

Ds. M. Baan

Dankbaarheid

“Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons.”
Psalm 68:20a

Er is reden de Heere te loven als er voorspoed mocht zijn in de achterliggende tijd. Reden de Heere te danken voor het feit dat er eten en drinken mocht zijn, dat het werk verricht mocht worden in de maatschappij en in de kerk.
De Heere heeft Zijn Woord gegeven en gelaten. Er mocht dagelijks uit de Bijbel gelezen worden. Wekelijks mocht Gods Woord worden verkondigd. De bearbeiding van harten door Woord en Geest mocht voortgaan. Voor het eerst of opnieuw heeft de Heere onderwijs gegeven, ontdekkend onderwijs, bemoedigend en vertroostend onderwijs. Ook in tegenspoed is er toch reden de Heere te erkennen voor wat Hij gaf en liet? Als u alleen bent komen te staan, of reeds langere tijd alleen staat, ontvangt u toch nog veel uit de hand des Heeren? Wij zijn zo geneigd om op het gemis – dat heel erg kan zijn! – eenzijdig te staren. Maar er staat aan de andere kant toch veel tegenover? Wellicht zijn er kinderen, familieleden, bekenden of vrienden die naar u omzien. En dat is nog niet eens het voornaamste. Het allergrootste is als u hebt mogen ondervinden dat de Heere van u afweet en naar u omziet. Wat is het een wonder, Zijn nabijheid te mogen ervaren. Wat is het een wonder door Zijn goedheid kracht naar kruis te mogen ontvangen, een wonder het te mogen belijden, staande achter een moeilijke periode: “De Heere heeft gedragen en ondersteund. Hij was aan mijn zij” en “Hij overlaadt ons, dag aan dag met Zijn gunstbewijzen”.
Wie alles gewoon en vanzelfsprekend vindt, onderschrijft dit niet met zijn hart. Waar ontdekking en verootmoediging mag zijn, wordt het verstaan: “dag bij dag overlaadt Hij ons”.
Daar is in de mens geen reden toe. In zichzelf is hij enkel onreinheid en zelfbedoeling. Dagelijks overtreedt ieder mens de geboden des Heeren. Hoe diepe daaronder gebogen mag worden, hoe groter wonder het wordt dat de Heere in de achterliggende tijd ons heeft willen gedenken. De Heere overlaadt Zijn kinderen met gunstbewijzen en zegeningen. Dat kan alleen omdat op Christus de zonden der Zijnen geladen zijn. Hij heeft plaatsvervangend de toorn Gods willen dragen om de zegen voor Zijn Kerk te verwerven.
De Heere schenkt gaven aan wederhorigen. Zij worden ontdekt aan hun wederhorigheid en leren smeken om genade en ontferming, en dan schenkt de Heere op het gebed wat zij nodig hebben.
Erg is het wel over die wederhorigheid te horen preken en spreken, maar die niet te beleven. U bent nog in het heden der genade. Moge de Heere de middelen rijk zegenen, opdat u als een wederhorige, als een veroordelenswaardige, uw Rechter om genade mag leren smeken en oog mag krijgen voor Christus, Die als een wederhorige gerekend wilde worden, om voor wederhorigen gehoorzaamheid te verwerven en aan hen te schenken. Opdat vijanden mogen gaan buigen voor God en Hem mogen gaan danken voor Zijn eenzijdige soevereine ontferming.
De Heere overlaadt in de genade klein en groot. Wat is Hij goed voor hen in dit leven.
Maar er wacht meer! Het is hier nog maar een voorsmaak. De Heere geeft naar Zijn welbehagen de volkomen zaligheid op grond van het volbrachte Borgwerk van Christus. Hij is de enige en volkomen Zaligmaker. Hij verlost van het grootste kwaad en brengt tot het hoogste goed, dat is tot de volkomen zaligheid. De Heere zal daar Zelf de eer van ontvangen. Van die zaligheid geldt: “Door U, door U alleen, om ’t eeuwig welbehagen”.

Ds. A. van Heteren

Meditatie oktober 2018

“Christus heeft mij niet gezonden om te dopen”
1 Korinthe 1:17a

Bij het lezen van 1 Korinthe 1 komt gemakkelijk de vraag naar boven wat Paulus bedoelt als hij schrijft dat Christus hem niet heeft gezonden om te dopen, maar om het evangelie te verkondigen. Hoe kan de apostel dat nu zeggen? Dat is toch in strijd met het doopbevel dat de Heere Jezus Zijn apostelen heeft gegeven.
Inderdaad is er een duidelijk doopbevel. We vinden dat in Matt…..28:19 waar we lezen: “Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in de Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb”. Is Paulus dit bevel vergeten?
Paulus noemt in 1 Korinthe enige personen die hij in die gemeente gedoopt heeft. Hij heeft Krispus en Gajus gedoopt en het gehele huisgezin van Stefanus. Meer niet. Niet omdat er niet meer heidenen tot geloof waren gekomen, maar omdat hij het dopen niet als zijn primaire taak zag. Beter gezegd: hij voelde zich door Christus tot een andere taak geroepen. En die taak was het verkondigen van de blijde boodschap aan de heidenen.
Nee, hij veracht de doop niet! Hij spreekt met grote achting over de noodzaak en de betekenis van de doop, bijvoorbeeld in Romeinen 6 de eerste verzen. Maar Paulus liet de bediening van de doop aan anderen over. Dat deed bijvoorbeeld Petrus ook in het huis van Cornelius, de hoofdman in Caesarea. Nadat hij zijn rijke boodschap van zonde en genade had gebracht en velen door de krachtige werking van de Heilige Geest tot geloof werden gebracht, gaf Petrus anderen, namelijk degenen die met hem waren meegereisd vanuit Joppe, het bevel om de nieuwe bekeerlingen te dopen, Handelingen 10:48.
Paulus was door de Heere Jezus geroepen om de Naam van de Heere Jezus Christus uit te dragen voor de oren der heidenen, Handelingen 9:15. Hij ging ook graag naar plaatsen waar de akkers nog niet bezaaid waren met het evangeliezaad.
Als een echte pionier liep hij voorop in de verkondiging van het evangeliezaad. Als een echte pionier liep hij voorop in de verkondiging van het evangelie. Hij zaaide en zaaide en waar God de wasdom gaf, daar werden mensen in de christelijke kerk ingelijfd door middel van de doop als een teken van hun opstanding uit de doden en het ingaan van het nieuwe leven, namelijk door de dood en de opstanding van Christus Jezus! Maar hij liet die doop dan door zijn medebroederen die met hem reisden bedienen. Als Paulus alleen was, en dat is in het geval van de bovengenoemde Stefanus waarschijnlijk het geval geweest, ja dan doopte hij zelf.
Paulus is op grond van de praktijk in Korinthe voorzichtig om zich als een Paulus de Doper op de voorgrond te plaatsen. Er was onmin en tweedracht in Korinthe namelijk. De één zei: Ik ben van Paulus; en ik van Apollos, en ik van Cefas; en ik van Christus. Pauls vraagt de gemeente die in Paulus roemen: ben ik voor u gekruist? Bent u in mijn naam gedoopt? 1 Korinthe 1:11-13.
Paulus houdt zich vanwege die zondige praktijk op de achtergrond en predikt daarom alleen. Alleen maar prediken. Maar staat een prediker dan op niet op de voorgrond? Staat een dominee niet in het middelpunt tijdens de zondagse erediensten? Dat is inderdaad een groot gevaar, want hoogmoedig is het hart. Maar Paulus predikt het evangelie! Hij predikt niets anders dan Jezus Christus en Dien gekruisigd, 1 Korinthe 2:2.
En waar de prediker Hem en Hem alleen op de voorgrond plaatst, daar valt alles en iedereen in het niet, ook de prediker. Dan staat er maar Eén in het midden, de Zaligmaker.En waar een mens zo overtuigd is van het belang van de prediking, daar wordt de doop natuurlijk niet veracht. Daar moet de doop als zichtbare prediking de hoorbare prediking onderstrepen.
We gaan als gemeente een nieuw seizoen in. Veel werk zal weer worden verricht. Maar laat het op de Zondagsschool, op onze verenigingen, op de catechisatie mogen gaan waar het Paulus vooral om ging: om de verbreiding van het Evangeliewoord van Jezus Christus en Dien gekruisigd. Daar zal de Heere naar Zijn belofte Zijn zegen over gebieden. Laat ook van Hem alleen onze verwachting mogen zijn!

Ds. K. Hoefnagel

Wandelen door de Geest

‘En ik zeg: Wandelt door de Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.’
Galaten 5:16

Geest en vlees in de mens duidt op een tegenstelling. Met Geest wordt bedoeld: het nieuwe levensbeginsel, gewerkt door de Pinkstergeest in de wedergeboorte. Met vlees: de natuurlijke verdorvenheid, die de wedergeborene nog aankleeft. Aldus de kanttekeningen van de Statenvertaling.
Een wedergeborene is een twee-mens. Let wel: geen twee ikheden.
Dat niet! Maar wel: de oude mens en de nieuwe mens.
De oude mens moet al meer sterven en de nieuwe al meer opstaan(HC Zondag 33). “Wandelt door de Geest.” Wordt dit beoefend, dan heeft de wereld geen waarde meer en de zonde geen kracht meer! “Wandelt door de Geest”. In eigen kracht gaat dit niet! Ook al staat het in de gebiedende wijs! De dagelijkse repetitie is: “Zonder Mij kunt gij niets doen”(Joh. 5:15).
De Geest van Pinksteren is nodig! “Wandelt door de Geest.” Het is toch het levensdoel van Gods kind! Leven voor de hemel en niet voor de aarde. De zonde bestrijden en niet eraan toegeven! De Heere bedoelen en niet zichzelf. Sterven aan Adam en leven uit Christus! Sterven aan Mozes (de wet) en huwen met Christus! “Uw vrucht is uit Mij gevonden”(Hosea 14:9). Er wordt gesproken van wandelen. Dat betekent rustig de tijd er voor nemen. Zo is het. De tijd die we krijgen van de Heere is voor Hem en niet voor de zonde. Hoe verschrikkelijk als heel onze levenstijd doorgebracht wordt in het volbrengen van de begeerlijkheden des vleses!
Doe dit niet, zegt Paulus. Maar alweer: wat is een mens, ook een wedergeboren mens in zichzelf? Zwak, zeer zwak. En daar komt dan ook nog vlees en wereld bij! Paulus zelf heeft dit goed geleerd als hij zegt in Romeinen 7:15 “Want het goede dat ik wil, doe ik niet, en het kwade dat ik niet wil, dat doe ik.”
Paulus heeft goed geleerd wie hij is in zichzelf: Vlees, vlees en nog eens vlees. “Maar ik ben vleselijk, verkocht onder de zonde”(Rom. 7:14). Maar aan de andere kant heeft de levende Kerk een sterke begeerte om door de Geest te wandelen! Sterker nog: het is zijn levensdoel. Maar hij kan het niet. Het is een zuchten om de Geest door de Geest! ‘En volbrengt de begeerlijkheden des vleses niet.” Wat moet ik daaronder verstaan? Alles wat voortvloeit uit mijn verdorven Adamitisch bestaan. De zonde in ons is als een giftig beest en als een smeulend vuur! Dring alstublieft door tot de kern! We doen geen zonde alleen, maar we zijn zonde!
Tegenwoordig verheerlijkt men de zonde, omdat zij zonde is! Dat is de duivel gelijkvormig! Velen zien het vandaag niet meer zitten. Men is in de ban van het doemdenken! Het leven is zinloos, zo zegt men. De wijsgeer Schopenhauer zei: “De enige zin van het leven is het leven niet te willen.”
Een kind van God begeert het leven uit Christus, Die gezegd heeft: “Ik ben het leven.” “En volbrengt de begeerlijkeden des vleses niet.” Denk niet alleen aan zonde en ongerechtigheid. Dat natuurlijk ook. Maar daartoe behoort alles wat geen God en geen Christus is. Daartoe behoort ook alle geblankette godsdienst. Want zij zijn niet afgesneden van Adam. Zij hebben nooit gedronken uit de geestelijke Steenrots Christus. Zij hebben nog nooit honing gegeten uit de Leeuw! Zij hebben nooit oprechte begeerte gehad om door de Geest te wandelen! Deze begeerte staat niet in hun vaandel geschreven!
Ontdekkende genade leert uitroepen: “Heere, ik zou niets anders begeren dan door de Geest te wandelen, maar ik lig bedolven onder het verderf der zonde! Het is mijn aard om U te wederstaan en mijn vlees te koesteren in plaats van het te kruisigen. Het is niet mijn aard om door de Geest te wandelen maar wel om de begeerlijkheden des vleses te volbrengen!” Hoe meer zij dit mogen inleven, des te meer wandelen zij door de Geest! Des te dringender de bede: “Kom, Schepper! Geest” Na dit leven is de oude mens voor goed afgestorven en zal het zijn: God alles in allen!
Mijn onbekeerde lezer: Laten de zonden u niet boeien en bekoren. Noch de wereld, die niet anders is dan een opeenstapeling van ijdelheden. Kortom: volbreng niet langer de begeerlijkheden des vleses! Maar bid of de Heere door Zijn Heilige Geest voorspoedig wil rijden in uw leven op het witte paard van Zijn overwinning!

Wijlen ds. P. Beekhuis