Zovelen….. zijn kinderen Gods

“Want zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods”
Romeinen 8:14

Mogelijk zit u ook weleens met die vraag. Misschien is dat ook uw grote levensvraag geworden. U gaat ’s zondags naar de kerk, u hebt uw hele leven al onder het Woord van God geleefd, u weet het allemaal zo goed, maar nu de grote vraag: ben ik eigenlijk persoonlijk ook al echt een kind van God? Immers, u voelt dat het daar voor u persoonlijk op aankomt en met een misschientje durft u het niet te wagen. U zou het zo graag zéker willen weten. Ja toch? Welnu , luister dan ook maar eens goed naar het Woord van deze tekst. Immers hoevelen (en wie) zijn er nu eigenlijk kinderen Gods? Gods Woord zegt het hier duidelijk. Luistert u maar: “Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods”, Zovelen. Dat sluit in en dat sluit uit. Zóvelen! Dat wil zeggen: die allemaal, maar die ook alléén. Niet één minder, maar ook niet één meer…Zóvelen als er door de Geest Gods geleid worden. Voelt u: dat is dus het criterium waar het om draait. Daar komt het ten diepste op aan. Of we geleid worden door de Geest Gods. Door die Heilige Pinkstergeest Die daar eens ook in Jeruzalem is uitgestort. Zó geleid dat die Geest in ons leven werkelijk ook de leiding heeft! Die Geest die dode zondaren wederbaart en vernieuwt. Die ontdekt en ontgrondt. Die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. Die doet wenen over je schuld en zonde en leert roepen om genade. Die plaatsmaakt en heenleidt naar de Heere Jezus Christus om ’t uit Hem te nemen en aan zondaren voor te stellen en deelachtig te maken. Die die gezegende Christus gaat verheerlijken, bij de aanvang maar ook hoe langer hoe meer en telkens weer. Die Heilige Geest is ook de Geest van Christus zodat een ieder die door Gods Geest geleid wordt het ook hoe langer hoe meer in die gezegende Christus leert zoeken en vinden en uit Hem en Zijn borgtochtelijk verzoeningswerk leert leven! Nog één ding. Die Geest leidt ook dóór en naar het Woord. Dat Woord is
als het ware de “leidraad” van de Heilige Geest, waarom een ieder die door die Geest geleid wordt dat Woord ook zo lief krijgt en naar dat Woord ook zo begeert te leven al meer. “Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast”. “En die gezocht door Uwe Geest gedreven”. Dan komt er ook een wandelen naar de Geest en een strijden en breken met het vlees. Het vorige vers zegt: “Want indien gij naar het vlees leeft, zo zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven”. Dan is er ook in je eigen leven de strijd tussen vlees en Geest, tussen die oude mens der zonde en dat nieuwe leven dat uit God is. De Heilige Geest leidt een zondaar ook op de weg der heiligmaking en godzaligheid! Welnu, worden wij zo al door die Geest geleid? Zóvelen toch als er door de Geest geleid worden, die zijn kinderen Gods. Neen, let wel, niet dus zonder meer zóvelen als er trouw naar de kerk gaan ’s zondags, als er gedoopt zijn, belijdenis doen en Avondmaal vieren. Neen, maar zóvelen als er door die Geest
geleid worden! Ach, en van nature worden we dat toch geen van allen Dan worden we ten diepste zelfs alleen maar geleid door een andere geest. Door die boze geest uit de afgrond namelijk, waarom we van nature toch ook geen van allen een kind van God, maar toch eigenlijk alleen ook maar een kind van de duivel zijn. “Want gij zijt uit uw vader, de duivel”, zegt Jezus Zelf! Is het bij ons al veranderd? Worden ook wij al door de Geest Gods geleid? Dan alleen, maar ook zeker, zijn wij toch werkelijk een kind van God! Een kind van God, ja, en daar valt hier zelfs ook de volle nadruk op: zóvelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. O, al zou het zelfs nog maar zo in beginsel zijn, maar allen die werkelijk door die Geest Gods geleid worden, die zijn nu werkelijk in de volle en diepe zin van dat rijke Woord echt ook kinderen Gods! Kinderen , ja, en dus ook géén slaven. “Want gij hebt niet ontvangen de Geest van de dienstbaarheid wederom tot vreze, maar gij hebt ontvangen de Geest van de  aanneming tot kinderen, door Welke wij roepen : Abba, Vader!” Kan het nog heerlijker? Kan het nog rijker? Die Geest getuigt
met onze geest dat wij kinderen Gods zijn! Erenamen, al te samen. Vorstentitels zijn maar schijn. Niets zo heerlijk, zo begeerlijk, dan een kind van God te zijn. Mag u het ook al zijn? Wordt u ook al door die Geest van God
geleid?
Wijlen ds. G. Bouw.

Van Simon gezien

Welke zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan, en is van Simon gezien.
Lukas 24:34

Dit getuigenis beluisteren we bij de blijde uitroep van de verheugde discipelen tot de wedergekeerde Emmaüsgangers aan het einde van de dag der opstanding: De Heere is waarlijk opgestaan. Hoe groot was de trouw en liefde van de Herder Die hen uit de strikken en banden van het ongeloof verloste! Aan het einde van die eerste dag zijn ze dan ook in verheugde zielenstemming bijeen. De lofzang klimt uit Sions zalen tot U met stil ontzag. Toch Pasen! De Heere is waarlijk opgestaan, ook voor Simon! Als er één in de banden heeft gezeten is hij het geweest. Niet voor niets lezen we dat hij afzonderlijk een boodschap van de opstanding kreeg: “Zeg het zijn discipelen, en Petrus!”
Wat een rijke bemoediging! Het allergrootste is echter wel dat Christus Zichzelf openbaart aan hem, ongetwijfeld op de middag van die eerste dag. En dat nog wel als eerste van de discipelen. Opmerkelijk! Bij de vrouwen is Maria Magdalena de eerste aan wie Jezus verschijnt. Bij de jongeren is dat Petrus. Welk een vrijmacht des Heeren, welk een liefde! Dat verstaan de andere discipelen, want ze zeggen niet: en is van Petrus gezien, maar van Simon. Daarin komt God alleen de eer toe. Petrus werd als Simon, zoon van Jonas, geroepen. Simon betekent ‘gehoorzamende horende’, dat wil zeggen: luisterende naar elke stem, de licht bewogene, de onvaste. Zonder God in de wereld en zonder
hoop voor de toekomst. Maar de Heere heeft hem gemaakt tot een ‘rotsman‘. Hoe rijk kwam die genade uit in zijn belijdenis: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”. Maar gelijk het geldt van ieder kind des Heeren: Petrus werd een tweemens. We zien duidelijk in zijn leven de strijd tussen de oude en de nieuwe mens: als hij, wandelende op de zee, in de golven zinkt, bij zijn verklaring in de paaszaal: “Ik zal mijn leven voor U zetten”. En wel in het bijzonder in de zaal van Kajafas, waar hij zijn Heere driemaal verloochende en zich openbaarde als een vreesachtige, als een wereldling, een leugenaar, ja een meinedige en vloeker! En daarom is het enkel ’s Heeren ondoorgrondelijke trouw waardoor hij beweldadigd wordt en de Heere mag ontmoeten. Onvergetelijk wordt voor Petrus Jezus’ verschijning op die middag van de opstandingsdag. We lezen niets van wat er gesproken wordt in deze ontmoeting.
We weten daar niets van en toch ook weer wel, want zeker is dat de Heere menigvuldig geeft en niet verwijt. Dit ervaren allen die in hun zonden en ellenden tot Hem zich ter genezing wenden. Dat juist wordt het grote wonder. Hij handelt nooit met ons naar onze zonden, hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden. Petrus moet erkennen: Ja Heere, ik ben het eeuwig verderf waardig. Maar Christus betuigt: Mijn kind, Ik ben voor u naar de hel gegaan om de straf uit te boeten. Schrijft Petrus niet later in zijn brief: “Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout”? En schrijft hij niet: “Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor
de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen”! Welk een troost vloeit er voort uit deze verschijning: voor Petrus want het is tussen zijn Heere en hem vlak, voor de discipelen, want: hetzij dat één lijdt, zo lijden al de leden mede, voor Gods kind, opdat het moed mag scheppen uit zijn behoudenis: en is van Simon gezien. Maar nu is het voor ons de vraag: is Hij ook van mij gezien? Ken ik Hem door bevindelijke kennis, uit het Woord, door de
Heilige Geest? Paulus getuigt: en ten laatste is Hij ook van mij, als van een ontijdig geborene, gezien. Verstandelijke kennis van God is niet genoeg. Er kan veel beschouwende kennis zijn welke straks bij het sterven wegvalt. Onderzoeken we onszelf in deze. Smeek om ontdekkend licht opdat ge u niet bedriegt voor de eeuwigheid. Het is nog het heden der genade. Welk een ontmoeting in die opperzaal! Ja, het wordt daar rijk. Wat zal het groot zijn wanneer Gods kinderen elkaar eens zo mogen ontmoeten met: Komt luistert toe, gij Godgezinden, gij, die de HEER’ van harte vreest, Hoort wat mij God deed ondervinden, wat Hij gedaan heeft aan mijn geest! Dan worden de voorsmaken genoten van de eeuwige zaligheid, bereid voor allen die Zijn verschijning hebben liefgehad op de bruiloft des Lams!
Daarvan deelgenoot te mogen worden is het grootste wonder voor hen die zich als ‘Simon’ leren kennen.
Wijlen ds. H. van Leeuwen

Meditatie

“…en vallende op hun knieën voor Hem, bespotten zij Hem: “wees gegroet, Gij Koning der Joden”
Matth.27:29

We leven in een wereld, waar veel draait om macht. De machtsvraag wordt vaak uitgevochten in een oorlog. Als een
wereldleider wordt getart, door een andere machthebber zal hij zijn spierballen moeten laten zien. Een wereldleider zonder macht stelt immers niets voor. Dat beseften de mensen vroeger al. Tijdens de oorlogen kon het gebeuren dat de leider van de vijand gevangen werd genomen. Dikwijls werd deze dan onder luid gejoel op een wagen gezet en door de hoofdstad gereden. Alle mensen mochten getuige zijn: de koning van de vijand is buitgemaakt.
Vernederend
Nu lezen we in onze tekst van een Koning, Die is buitgemaakt door de vijand. Het Sanhedrin beschuldigt Jezus van godslastering. Vervolgens hebben ze Hem weggevoerd naar stadhouder Pontius Pilatus. Daar nemen de soldaten van Pilatus Jezus mee naar de binnenplaats. Die gegeselde en bebloede Jezus kan in hun ogen van alles zijn, maar geen koning. Ze zullen Hem laten zien, wie werkelijk de macht heeft. Ze doen Jezus een purperen mantel om. Op de binnenplaats is hout verzameld voor het vuur. De soldaten pakken wat doorntakken en vlechten er een kroon van. Deze stekelige doornenkroon zetten ze op het hoofd van Jezus. Deze zogenaamde Koning der Joden is voor hen een brandhoutkoning. In zijn rechterhand krijgt Jezus een rietstok geduwd. Allesbehalve een solide koningsstaf. Zo kronen deze soldaten Jezus vol spot en leedvermaak tot Koning der Joden. Lachend vallen ze voor Hem neer op de knieën. Met een brede grijns op het gezicht roepen ze het uit: ”wees gegroet Koning der Joden”. Na hun gespeelde knieval staan ze op en spugen ze in Jezus gezicht.Met de rietstok slaan ze op Zijn hoofd. Machteloos lijkt Jezus daar te staan als speelbal van de heidenen. Het is diep vernederend. Hij, Die met hemelse majesteit was bekleed, krijgt een spotmantel aan. Jezus Christus was bij Zijn Vader met goddelijke eer gekroond, maar nu wordt er een doornenkroon op Zijn hoofd gezet. Hij ondergaat dit echter vrijwillig om de wil van Zijn Vader te volbrengen.
Veroordelend
Deze vertoning is veroordelend voor ons. In Genesis 1 lezen we dat God de mens heeft geschapen. De mens mocht als koning heersen in de Naam van God. Maar dat was de mens niet genoeg. Hij wilde meer macht en zelf de koningsscepter zwaaien. In het schouwspel van de heidense soldaten krijgen we te zien, wat er van het koningschap van de mens is geworden. De mens is ontkleed van alle hemelse heerlijkheid en luister. Jezus staat als tweede Adam op de binnenplaats. Jezus als spotkoning laat zien wat er van de mens is geworden. Op Zijn hoofd staat de doornenkroon als beeld van de vloek over de zonde. Hij draagt een spotkleed en heeft een quasiscepter in Zijn hand. Dat is nu de mens ten voeten uit. Onttroond. Zonder heerlijkheid. Vervloekt in Gods ogen. Deze weken zijn de weken van de lijdenstijd. Bent u zelf al in beeld gekomen? Als de Heere in ons gaat werken, zullen we bij de lijdende Christus beschaamd het hoofd buigen. Dan zullen we beseffen, dat ikzelf door mijn schuld Zijn kroon heb gevlochten en Zijn beker gevuld. Jezus als spotkoning verkondigt ons onze totale verlorenheid en onze vloekwaardigheid. Maar Jezus staat daar als Borg van al de Zijnen. Daarom werd de heidense soldaten geen strobreed in de weg gelegd. Christus had zo een hemels leger van engelen kunnen zenden. Maar Hij liet Zich bespotten. Uit onvoorstelbare
zondaarsliefde gaat Jezus deze weg als Borg voor Zijn volk.
Vertroostend
Dat is ook vertroostend. De soldaten mogen Jezus vol spot kronen, maar het ligt alles opgesloten in de wil van de Vader. Het is de Vader, die Zijn Zoon deze vervloekte doornenkroon op het hoofd zet. Hierin schittert Gods liefde. Jezus Christus heeft de vloek der zonden gedragen, die de mensen over zich hebben afgeroepen. In Zijn liefde heeft de Zaligmaker Zijn hemelse rijkdom afgelegd en is Hij geworden tot een vloekwaardige. Hij heeft de vloek gedragen! Maar op paasmorgen is Hij opgestaan uit de doden. Deze spotkoning is opgevaren ten hemel en zit aan de rechterhand van God. Daar heerst Hij als de verheerlijkte Koning. Hij zegt het Zelf: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde.” De purperen mantel heeft plaatsgemaakt voor de blinkende klederen van Zijn majesteit. De doornenkroon is verwisseld voor de kroon van eer en heerlijkheid. De slappe rietstok is vervangen door de scepter van Zijn almacht. Deze verheerlijkte
Koning bekleed met goddelijke majesteit wil verloren adamskinderen weer maken tot koningskinderen. Christus heeft Zich laten verachten en laten vernederen als spotkoning, opdat Hij de eeuwige zaligheid zou verwerven voor zondaren. Kent u deze Jezus als uw Koning? Twijfel niet, als u uzelf onwaardig keurt. Wanhoop niet, als u meent Gods vloek niet meer te kunnen ontlopen. Christus heeft juist die purperen mantel gedragen voor onwaardige mensen. Hij heeft de doornenkroon op Zijn hoofd gehad voor mensen die Gods vloek hebben verdiend. Jezus, de Koning. Een ergernis voor de Joden. Een dwaasheid voor de Grieken. De zaligheid voor verloren zondaren.
Ds. A. C. Uitslag

Zijn uitverkorenen

“Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen…”
Lukas 18:7

De uitverkiezing, wat is dat altijd weer een moeilijk stuk. Moeilijk, neen niet voor degene, die net doen alsof er geen
uitverkiezing is en alsof het heil en de zaligheid en het deelachtig worden daarvan een zaak is van de menselijke vrije
wil. Moeilijk, ook niet voor hen, die zich van die verkiezing zo gemakkelijk afmaken en daarachter als pogen weg te kruipen met die bekende, schijnbaar steekhoudende maar in wezen duivelse uitvlucht: als ik niet uitverkoren ben kom ik er toch nooit, en indien wel, dan zal de Heere mij wel weten te vinden. Moeilijk, ook niet allereerst voor die kinderen Gods, die de troost en de vastheid van de verkiezing mogen kennen omdat zij op goede gronden mogen weten, dat ook hun namen geschreven staan in het Boek des Levens. Neen, maar moeilijk vooral voor die kinderen Gods, die wel in oprechtheid naar de Heere hebben leren zoeken en vragen maar die nog geen wijsheid en zekerheid hebben, die nog niet zeker weten, dat ook zij werkelijk uitverkoren zijn. Ja, wat kunnen diegenen vooral het moeilijk hebben met die verkiezing, temeer nog omdat de satan hen juist op dat punt van de verkiezing zo vaak en zo graag aanvecht en bestrijdt, bijvoorbeeld door hen in te fluisteren, dat al hun bidden en kerkgaan en Bijbellezen toch
niets helpt omdat ze toch niet uitverkoren zijn…Zie, en daarom is het nu niet het minst juist voor hen ook zo bemoedigend en leerzaam dat de Heere ons in Zijn Woord ook telkens bepaalde “kenmerken” aanwijst, waaraan die uitverkorenen te herkennen zijn. En één van de schoonste van die kenmerken vinden we dan wel in de bovenvermelde tekst, waar van die uitverkorenen gezegd wordt, dat zij dag en nacht tot de Heere roepen.
Daaraan zullen de uitverkorenen straks in de eindtijd, wanneer ze vreselijk vervolgd en verdrukt zullen worden (daar gaat het hier blijkens het verband toch allereerst over) te herkennen zijn dag en nacht zullen zij dan roepen tot de Heere om hulp en recht, net zolang totdat Hij hen helpen en recht verschaffen zal. Ja, maar daaraan zijn de uitverkorenen vandaag aan de dag ook te herkennen: dag en nacht roepen ze tot de Heere. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat zij niets anders doen, niet werken, niet slapen enz., dan alleen maar bidden, neen, maar dat betekent wel, dat ze voortdurend bij dagen en bij nachten, ook zelfs onder hun gewone werkzaamheden door, daar mee bezig
zijn. Die uitverkorenen bidden niet zo nu en dan eens, of alleen maar aan tafel en voor het naar bed gaan om genade en verzoening, om vrede met God enz. Neen, maar dat houdt hen voortdurend bezig. De ernst van dood en eeuwigheid, de last van de zonde, de noodzaak van de verzoening door het bloed van de Heere Jezus, is hun zo op het hart gebonden, dat zij voortdurend in het gebed naar de Heere heengedreven worden, bij dagen en bij nachten, zoals de dichter daar ook van zingt: “k Zocht Hem in mijn bange dagen, ‘k bracht de nachten door met klagen”. Omdat het bij dezulken nood geworden is. En als het nood is, dan kun je niet ophouden, maar dan blijf, dan moet je roepen.
En nu de troost van dit Woord. Want wie dat nu in waarheid mag kennen, die heeft daarin een onbedrieglijk kenmerk van de uitverkiezing. Want dat ze bij dagen en bij nachten tot de Heere roepen is een vrucht, die alleen maar groeit aan de boom van Gods eeuwige verkiezing. Ook al kunnen zij daar zelf nog niet bij, al zien zij dat zelf nog niet. Zulke mensen zijn veel verder dan ze zelf weten. Als het maar waarheid is in het hart. En daarom: Kent u dat? Dat zo voortdurend worstelen aan Gods troon? Let wel, ik vraag niet of u al weet dat u uitverkoren bent, maar wel of u dat roepen tot de Heere kent bij dagen en bij nachten. Zo niet, verbeeldt u dan toch niets. Want dan hebt u nog geen enkele gegronde reden om te bedenken, dat u een uitverkorene bént. Want dat roepen is wel één van de eerste
kenmerken van Gods kinderen; dat kennen zij allen. Maar roep dan toch nu nog. Want het kan nu nog. Laat de verkiezing vooreerst maar rusten, dat is Gods zaak, maar roep Hem aan om genade en verzoening, pleitend op het
bloed van Christus. Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot”. Dat is de troost van de verkiezing. Als die onrechtvaardige rechter uiteindelijk die weduwe, die maar bleef roepen, toch recht verschafte, zou dan de rechtvaardige, en zeer genadige en barmhartige God geen recht doen aan Zijn uitverkorenen, aan hen, die Hij uit onbegrijpelijke liefde reeds van eeuwigheid heeft uitverkoren? “Ik zeg u” zegt Jezus Zelf, “dat Hij hen haastelijk recht doen zal”. Recht ja, want Sion zal door recht verlost worden. Niet alsof en omdat zij rechten hebben in zichzelf, neen maar omdat de Heere hen aanziet in het borgtochtelijk verzoeningswerk van de Heere Jezus, waardoor aan Gods recht volkomen is genoeg gedaan. De Heere zal Zijn uitverkorenen zeker recht doen. Uit enkel genade. Om Jezus wil. Recht, voor nu en eeuwig. Dat heil, die zaligheid ligt onwrikbaar vast. Neen, niet in hem, maar in die verkiezende God. Daarom:
“Hoop op de Heer’, gij vromen;
Is Israël in nood,
Er zal verlossing komen;
Zijn goedheid is zeer groot.
Hij maakt op hun gebeden
Gans Israël eens vrij
Van ongerechtigheden.
Zo doe Hij ook aan mij.
Wijlen ds. G. Bouw

De Weg

“Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg”
Johannes 14:6a

Een weg komt ergens vandaan en een weg gaat ergens naar toe. Dat geldt ook van de weg waar de Heere Jezus hiervan zegt dat Hij dat Zelf is. Hij is de Weg naar het Vaderhuis met zijn vele woningen, waar Hij heen gaat om daar ook voor al de Zijnen een plaats te bereiden. Hij is dus de Weg naar de hemel, naar het eeuwige leven, naar de eeuwige volkomen genieting van de zaligheid uiteindelijk zelfs in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Die Weg komt bij God Zelf vandaan. Neen, niet bij de mens. Bij de mens vandaan is er sinds de zondeval zelfs geen enkele weg naar God en naar de eeuwige zaligheid en het echte geluk meer overgebleven of te verwachten. Dat kan zelfs nooit meer. Door de zondeval zijn van de gevallen mens zelf uit alle wegen opgebroken. Is er eigenlijk maar één weg
overgebleven, maar dan niet naar de eeuwige gelukzaligheid, maar naar de eeuwige rampzaligheid, een weg naar de hel. En daarom dat wonder, dat er nu toch nog weer een weg ontsloten is. En dat nog wel door God Zelf. Vanuit Zijn bewogen en ontfermend liefdeshart. Want alzo lief heeft God de wereld, de van Hem afgevallen wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Gegeven in de kribbe van Bethlehem, gegeven tot in de vloekdood aan het kruis, gegeven om in de weg en op grond van Zijn borgtochtelijk verzoeningswerk weer een verse en levende weg tot het Vaderhart en Vaderhuis te banen, te ontsluiten. Een verse en levende weg, waarlangs verloren zondaren, met belijdenis van zonde en schuld, weer met God verzoend en voor eeuwig zalig kunnen worden. Heere, waar dan heen? Tot U alleen, Gij zult ons niet verstoten, Uw eigen Zoon, heeft tot Uw troon, de weg ons weer ontsloten! De Heere Jezus zegt het hier Zelf tegen Thomas, en ook tegen ons: “En waar Ik heenga weet gij en de weg weet gij. Thomas zeide tot Hem: Heere, wij
weten niet waar Gij heen gaat en hoe kunnen wij de weg weten? Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg….niemand komt
tot de Vader dan door Mij.” De Heere Jezus is DE WEG. Niet EEN weg, naast vele andere wegen. Hij alleen is de enige weg. Alle andere wegen en zijpaden, buiten of naast Hem, of het nu wegen van zondige ongerechtigheid of van vrome godsdienstige eigen gerechtigheid zijn of van welke ander religieuze gezindheid ook, zijn doodlopende wegen. Gods Woord zegt in Handelingen 4:12: “En de zaligheid is in geen Ander, want onder de hemel is geen andere Naam, Die onder de mensen gegeven is, door Welke wij moeten zalig worden.” We worden alleen door Jezus zalig of we worden helemaal niet zalig. Jezus is de Weg. De enige Weg…  Ja, maar ook de volkomen veilige en zekere en  betrouwbare Weg. Wie tot die Weg leert vluchten en op die Weg leert wandelen, zal ook niet omkomen of verdwalen in der eeuwigheid. Die mens kan nog wel eens van de weg afdwalen, maar voor altijd verdwalen en omkomen kan of zal zo iemand nooit meer. Die komt thuis, voor eeuwig thuis. Ondanks alles en ook dwars door alles heen in dat Vaderhuis met zijn vele woningen. Hij is bezig een plaats voor hen te bereiden. Geld dat ook voor u? Kent u deze weg? Wandelt u op deze weg? Of….leeft u voor eigen hart en rekening en wandelt u op een weg naar het goeddunken van uw eigen hart. Weet dan eigen wegen eindigen in de dood, de eeuwige dood. Deze Weg eindigt in het leven, het eeuwige leven. Wandelt dan op dezelve en gij zult rust vinden voor uw zielen.
Wijlen ds. G. Bouw

Leven en loven in het nieuwe jaar

“Laat mijn ziel leven en zij zal U loven.”
Psalm 119:175a

Het is een gebed om leven. Dat hebben wij allen nodig in het nieuwe jaar. Let op, de psalmdichter vraagt niet om stukken of kenmerken, want daarmee kan hij niets doen zonder leven. Wat heeft hij veel dingen gezegd in deze lange psalm. Kostelijke, geestelijke, eeuwige dingen. Maar hij vraagt bij het einde van dit alles om leven. Al deze waarheden zijn hem niets zonder zielenleven. Dan zijn ze hem dood en krachteloos. Het is alsof hij aan het eind van deze psalm wil zeggen: ik kom er niet verder mee, als er geen leven aan mijn ziel is. Hoe vaak wordt dit gebed vergeten door Gods kinderen. In hun dwaasheid zoeken ze liever vele kentekenen van het leven, om het met deze voorraad te kunnen stellen. En toch is er eigenlijk maar één kenteken, dat is het leven zelf. De psalmdichter wijst
hier de weg alsof hij zeggen wil: vraag maar veel om leven, want hoeveel er ook mag zijn, met een dode ziel is er geen nut van. Evenmin als een dood lichaam gevoed kan worden met de kostelijkste spijze, zo min kan een dode ziel gevoed worden met de zaligste dingen. Daarom vraagt de dichter maar om één ding, om leven. Dit gebed is op zichzelf al een teken van leven. Het is een bewijs, dat hij het met ‘gestorven’ weldaden niet kan doen. Zij zijn voor
hem de dood geworden. Voor een dode is alles dood. En kunstmatige ademhaling baat hier niet meer. Waar het leven
eruit is, daar kun je het er niet meer inpraten. Bij al de zalige waarheden van Psalm 119 moet hij in het leven gehouden worden. Anders is de zaligheid er uit. Zonder leven is er geen smaak. En dat leven is er nu, of het is er niet. Je kunt het niet maken als het er niet is, je kunt het niet ontkennen als het er wel is. Och waren we eens wat meer uitgepraat. Want er zoveel eigen gemaakte apparaten van een kunstmatige ademhaling van de ziel om de stand nog wat op te houden voor God en voor de mensen. In het verlies daarvan zou de dichter beter verstaan worden in zijn bede om leven en er zou minder verlopen munt in de zak rammelen. Want de kerk van God blijft te kampen hebben met de dodigheden van hun eigen ziel. Ze blijft in zichzelf dood-arm, arm aan leven, als het van boven niet
gegeven wordt. En wat gebeurt er dan als dat leven leeft? Dan wordt de Heere groot gemaakt. Zoals de dichter zegt: “Dan looft mijn mond.” Zeker, eigen zaligheid wordt er bij ingesloten, maar er is geen zaligheid die niet in God eindigt. Dat leven is uit God en keert tot God terug. Dit laatste gaat vanzelf, waar het leven wordt gekend. Leven en loven, dat zijn twee onlosmakelijke dingen. Uit het eerste volgt het tweede. Zo klein kan het leven niet zijn, al staat het in het eerste begin, het moet altijd God loven in Zijn deugden. Zelfs in het ontdekkende leven wordt God geprezen in de deugden van Zijn recht en heiligheid. Het leven spreekt altijd en immer van God. In dat leven gaat de mens weer wat voor zijn Schepper betekenen. Want dit is toch zijn geestelijke dood, dat hij dood is voor God. Maar in het leven vraagt hij toch weer naar God. En daarin wordt God verheerlijkt en groot gemaakt. Dat is het dan
ook alleen wat eigen zaligheid insluit en daaruit vloeien de kenmerken van het leven voort. Daarin wordt een ziel gebracht op de leerschool van het leven. Het leven is er om te loven. De Heere roept Zijn volk in het leven Hem te loven. Waar dat loven wordt gemist, daar is gebrek aan leven. Hoe is het met uw leven en loven gesteld? Bent u levend of bent u dood? Dat we dan de dichter begrijpen, die voor alle dingen om het leven bad.
Wijlen ds. F. Bakker

JEZUS GROOT?

Deze zal groot zijn…’
Lukas 1:32a

Wat willen wij mensen toch graag groot zijn! Bij kinderen zit het er al vroeg in. Ze kunnen naar hartelust dromen over hun toekomstig beroep bijvoorbeeld. Dat is een normale zaak. Toch is de drang om groot te zijn lang niet altijd onschuldig. Er speelt vaak zoveel zelfverheffing doorheen, zoveel begeerte naar rijkdom, macht en aanzien. Onze zonde en ellende is er mee begonnen dat we groot wilden zijn, ja als God wilden zijn. Uiting van vreselijke hoogmoed! Opmerkelijk is dat onze tekst van de komende Verlosser zegt: ‘Deze zal groot zijn.’
Klopt dit wel?
Maria heeft hoog bezoek gekregen. De engel Gabriël staat plotseling in haar kamer. Hij groet haar uitbundig. Hierdoor raakt Maria diep ontroerd. Dan zegt de engel: ‘Vreest niet, Maria, want gij zult bevrucht worden en een Zoon baren en zult Zijn naam heten Jezus. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genaamd worden.’ Wat een geweldige boodschap! Veel stof om over na te denken voor Maria. De grote Koning, de beloofde Zaligmaker, zal geboren worden. Maar klopt het wel dat Deze groot zal zijn? In ieder geval is er op dit moment niets van grootheid te bespeuren. Nazareth is een onbetekenend gehucht. Maria is een eenvoudig meisje, dat in een eenvoudig huis woont. Straks, bij de geboorte van Jezus, is alles uiterst eenvoudig: de stal, de schamele doeken, het kraambezoek van de herders (mannen aan de rand van de samenleving). Ook tijdens Zijn omwandeling op aarde ontbreekt het Hem aan
grootheid: geen plaats waar Hij het hoofd kan neerleggen. Aan het kruis sterft Hij een schandelijke en smadelijke dood. Wat een pijnlijk raadsel heeft Maria toen moeten verwerken! Bovendien zijn Jezus’ volgelingen eenvoudige mensen zonder enige invloed. De troon van David is net hersteld in Israël, toen niet en nu niet. Er lijkt niets van terechtgekomen te zijn van de belofte dat Jezus groot zal zijn.
Ten volle waar
Toch, ondanks de schijn van het tegendeel, zijn de woorden van de engel waarheid. Jezus is inderdaad groot geworden. Juist doordat Hij vrijwillig klein en gering wilde worden. Hij kwam op aarde om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. En met dat werk gaat Hij nog altijd door. Wat schittert Zijn liefde en macht hierin uit! Er zijn door de eeuwen heen miljoenen mensen gekomen die Jezus als hun Verlosser leerden kennen en erkennen, lief krijgen en aanbidden. Een bewijs van Zijn onvergetelijke grootheid. Ook nu zullen er mensen komen die Jezus hun heil, hun hoogst geluk beschouwen en die Hem belijden als hun Heere. Hij is een groot Koning, die zonder onderdanen niet zijn kan. Aan Zijn Koningschap zal geen einde zijn. En welke vorsten ooit het aard’rijk moog’ bevatten, wie van hen is met deze grote Koning gelijk te schatten?
Zo laat Hij Zich kennen
Als deze grote Koning met Zijn Geest in ons leven komt, leren we met een verbroken hart voor Hem buigen. We gaan dan ook de grootheid van Koning Jezus ontdekken. Onze ogen en ons hart gaan voor Hem open. We leren zien hoe groot Zijn ontferming is voor onwaardigen. We gaan beseffen hoe groot Hij is in Zijn geduld en in Zijn trouw. Wat is Hij groot daarin dat Hij voor de zondeschuld van Zijn volk eenmaal betaald heeft! En wat groot is Hij dat Hij ons reinigt van onze dagelijkse zonden. Groot is Hij ook omdat Hij verloren schapen terugbrengt naar de schaapskooi. Groot is Hij als Voorbidder van arme zondaren die in zichzelf geen enkele waardigheid of pleitgrond overhouden. Groot is Hij om verdorven mensen te vernieuwen naar Zijn beeld. Groot is Hij om zwakke mensen te sterken in de strijd tegen de zonde, de duivel en de wereld. Groot is Hij om al de zijnen door lijden heen tot heerlijkheid te
brengen. Als u deze grote Koning zó mag kennen, roem dan toch in Hem en prijs Hem aan bij anderen. Als u nog altijd aan Hem voorbijging, val Hem vandaag nog te voet! Dan zal Hij grote dingen bij u doen. Als u aangevochten wordt of Hij uw schuld vergeven wil, heb dan grote en goede gedachten van de grote Verlosser. Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht voor elk die wonderen van Hem verwacht.
En straks
We vieren binnenkort Kerstfeest. Dan zien we terug op de eerste komst van de grote Koning, maar we zien ook vooruit naar Zijn wederkomst in majesteit en heerlijkheid. Dan zal Zijn grootheid duidelijk openbaar komen voor vriend en vijand. Tot u en jou en mij komt de klemmende vraag: wie zal op de grote morgen juichen om Zijn heerlijkheid? Maar ook: wie zal op die grote morgen vluchten voor Zijn majesteit?
Ds. W. van Sorge

DAARNA

“…en daarna zult Gij mij in Heerlijkheid opnemen”
Psalm 73:24b

Gelukkig de mens die na dit leven iets te verwachten heeft. Voor wie het beste nog komt. Gelukkig de mens die met Asaf mag ingaan in Gods heiligdom, waar Gods verzoende gemeenschap in Christus in het geloof gesmaakt mag worden. Om vervolgens met Asaf mee te zingen in het lied van de hoop op een heerlijkheid die alle verwachtingen nog oneindig ver zal overtreffen. “En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.” En daarna! Dat betekent dus dat er aan die opneming in heerlijkheid wat voorafgaat. Wat gaat eraan vooraf? Een leven vol moeite en strijd. Een strijd op leven en dood met de aartsvijanden van God en Zijn volk: satan, wereld en eigen vlees. En in die strijd zo talloos veel teleurstellingen en nederlagen. O nee, dat betekent niet dat de dienst des Heeren geen goede, geen schone, geen heerlijke dienst zou zijn. Ondanks al dat verdriet en al die teleurstellingen en nederlagen en aanvechtingen en donkerheid ervaren allen die de Heere vrezen dat het goed is om de Heere te dienen, dat in het onderhouden van Gods geboden een groot loon is, dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven, dat Gods inzettingen gezangen voor hen zijn in het land van de vreemdelingschap. En ondanks alle moeite en verdriet belijden ze het van harte:
“Heere, het is toch waar: Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten!” Maar toch: als er eens geen “daarna” zou zijn… We denken aan het woord van de apostel: “Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.” O ja, welgelukzalig is het volk welks God de Heere is! Maar welgelukzalig is dat volk toch juist omdat het, een heel leven van strijd en moeite overziende, met Asaf mag instemmen: “En daarna!” Gij zult mij leiden door Uw raad. En in Uw heerlijkheid opnemen. Als ik Uw raad hier op aarde heb uitgediend, o God! Daarna! En dan ook: terstond daarna! Van de aarde naar de hemel. Uit het land der vreemdelingschappen bij U thuiskomen, Heere. Ik zal dan gedurig bij U zijn, Heere Jezus. Die mij kocht met Uw bloed. En dan nooit meer van U
afdwalen. En dan met Uw Naam op mijn voorhoofd, U dienen in de hemelse tempel. Als mens Gods, tot alle goed werk volmaakt toegerust! Dat “daarna” getuigt van een vaste onbedrieglijke hoop. En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Zult! Het is geen onzeker “misschien” ! Asaf weet het zeker. God heeft zijn rechterhand gevat. En God verlaat niet wat Zijn hand begon. Asaf gelooft het met stellige kennis en in hartelijk vertrouwen.
Gij zult mij leiden door Uw raad, en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. God wordt verheerlijkt door het geloof, dat verzegelt dat God waarachtig is. En wij? O ja, op elk mensenleven volgt een “daarna”. Het is de mens
gezet eens te sterven en daarna het oordeel. En wanneer wij hier dan almaar blijven volharden in onbekeerlijkheid zal het “daarna” zo vreselijk zijn….Maar welgelukzalig is het volk dat “het geklank” kent! Ondanks alle strijd en aanvechting: Verhogen! Opnemen! En daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen! Wat dunkt u, strijdende, soms wonder-blijde, soms bang-zuchtende pelgrim? Toe, zing het weer eens, het zal u goed doen:
Maar ’t vrome volk in U verheugd,
Zal huppelen van zielevreugd,
Daar zij hun wens verkrijgen
Hun blijdschap zal dan onbepaald
Door ’t licht dat van Zijn aanzicht straalt
Ten hoogste toppunt stijgen.
En dat eeuwig!
Wijlen ds. M. Vlietstra

Sola scriptura

Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?
Jeremia 23:29

Over enkele weken zullen wij de kerkhervorming herdenken. Dan staan we stil bij het feit dat Luther, Calvijn en vele anderen met hen opnieuw de kracht van het Woord van God ontdekten. En zij aarzelden niet om de kerk van die dagen op te roepen naar de Schriften terug te keren. De Schrift is immers alleen de bron en norm voor geloof en leven – Sola Scriptura! Wat dat betekent, kan deze korte beeldende tekst ons duidelijk maken. In dit gedeelte heeft Jeremia het over de valse profeten. Om duidelijk te maken wat hen eigenlijk bezielt, vergelijkt hij de valse met de ware profetie. Die vergelijking scharniert om twee punten. In de eerste plaats is het kenmerkende van de valse
profeten dat ze dromen dromen en die vervolgens aan de mensen vertellen alsof het openbaringen van God zijn. Maar wat ze zeggen heeft niets met het Woord van God te maken. Het zijn de spinnenwebben die ze uit hun eigen gedachten geweven hebben, of van elkaar hebben gestolen! En dat blijkt uit het tweede scharnierpunt dat Jeremia hier naar voren brengt. Omdat het hier alleen maar gaat om de woorden die de mensen verzonnen doen ze ook niets. Ze lijken niet op de ware profetie, die de kracht heeft van een laaiend vuur of van een mokerslag die een steenrots verbrijzelt. Zodoende hebben de valse en de ware profeten niets met elkaar te maken. Ze verschillen net zoveel als het koren van het stro zegt de profeet in vers 28. Misschien denken we dat deze vergelijking ons weinig te zeggen heeft. We kunnen immers niet zomaar een “ is-gelijk” teken zetten tussen de profeten van het Oude Testament en de
predikanten of gemeenteleden vandaag? Inderdaad. Maar toch zijn er wel lijnen te trekken van de profetie naar de gemeente van het Nieuwe Testament. Want al zijn we dan geen profeten, God heeft ons wel Zijn Profetische Woord toevertrouwd. En hoe gaan we daarmee om? We kunnen onze eigen dromen en denksystemen over de Schrift heen leggen en zo het Woord van God zelf tot zwijgen brengen. Het is mogelijk dat we alleen naar de aspecten van het Schriftgetuigenis willen luisteren die we zelf graag willen horen en zo het Woord krachteloos maken. Dan schuiven we – misschien zonder het te beseffen – heel ver in de richting van de valse profetie waarover Jeremia het heeft.
En laten we maar niet denken dat dit gevaar alleen maar dreigde in de tijd van deze profeet, of in de ‘donkere’
Middeleeuwen. Neen, het is er óók vandaag, ook onder ons! Weet u wat we daarom nodig hebben? Met een variant op de bekende uitdrukking van Calvijn zouden we het zo kunnen zeggen: een voortdurende bekering tot ‘leerzaamheid’. Dat wil zeggen: een bekering om steeds weer te luisteren naar het Woord van God alleen, én naar het volle Woord van God! En wie zó luistert, en zó leest, ontdekt ook dat het waar is: het Woord van God is een vuur… Het doet de kilte van ons gesloten dichtgevroren hart smelten. Onder dat Woord gaan harten branden in verlangen en liefde tot de Heere… En als een kind van God langs moeilijke wegen gaat, dan gaat het Woord als en vuurkolom vooruit door de woestijn. Het Woord is ook een hamer die de hardste rotsen verbreekt, de moeilijkste knopen in ons leven en denken ontwart. En als de Kerk van Christus in de woestijn dreigt te versmachten, slaat de hamer van het Woord de rotsen stuk, zodat zij kan drinken van de stromen van Levend Water… Laten we bij de reformatieherdenking bidden om de krachtige doorwerking van het profetische Woord in ons leven, en laten we steeds weer de ‘profetische ‘ luisterhouding zoeken: “Spreek Heere, want uw knecht hoort…!
Prof. dr. A. Baars

Verlangen naar Gods Huis

‘Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des HEEREN….’
Psalm 84:3a

Wat kunnen we na de vakantie weer naar ons eigen huis verlangen. Het spreekwoord zegt: “Oost west, thuis best.” De dichter van Psalm 84 verlangt naar Gods huis. Hij heeft een vurig verlangen naar de Heere. Hij wil Hem zo graag ontmoeten in Zijn huis.
Gewekt verlangen
Dat is niet vanzelfsprekend. Integendeel! Van huis uit haten we
God en de naaste. We kunnen en willen niet anders. En het erge is dat wij er nog niet eens last van hebben. Tenzij genade in ons leven verheerlijkt wordt. Ja, als de liefde van God in ons hart wordt uitgestort, krijgt de Heere de eerste plaats in ons leven. Dan beminnen we ook Zijn huis. Dan ademen we op in Gods huis, waar de bediening van de verzoening plaatsvindt. Dan mag het bij tijden ervaren worden dat de Heere Zelf in de prediking meekomt. Dat Hij heilig is wonende onder de lofzangen Israëls (Ps 22:4). Geen wonder dat er dan doordeweeks wel eens verlangd wordt om de voorhoven des HEEREN in te treden. Wat zijn we leeg en arm als we alleen maar leven voor ons eigen huis en goed. Wat zijn we te betreuren als er bij ons geen oprecht verlangen naar de Heere en Zijn huis is. Dan kunnen we wel trouwe kerkgangers zijn, maar ons hart is niet gericht op de Heere en Zijn dienst. Het zegt ons ten diepste niets. O, zou het dan niet de hoogste tijd worden om te vragen of de Heere dat verlangen naar Hem wil geven? Vraag erom! Hij wil erom gebeden zijn.

Vurig verlangen
De dichter is geen mens die niet warm loopt voor de dienst van de Heere, het is niet iemand die in de dienst verveeld om zich heen zit te kijken. Slapen in de dienst is er niet bij. Praten onder het zingen – zoals dat wel gedaan wordt – het zou hem bedroeven. Bedroeven want de Heere wordt niet geëerd. Makkelijk thuisblijven is iets wat hij verafschuwt. Hij wil zijn waar de HEERE woont. Heel zijn leven concentreert zich op de voorhoven van de HEERE en de plaats waar God woont. Als hij heeft uitgezongen dat de woningen van God lieflijk zijn, blijft het verlangen
branden in zijn hart, hij roept het uit: “Mijn ziel is begerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven van de HEERE. “Mijn ziel verlangt…..Hij verlangt naar Gods nabijheid en gemeenschap. Hij kan het bijna niet meer uithouden. Hij staat als het ware in brand voor zijn God. Er zijn mensen die begeren hartstochtelijk naar zaken van
materiële waarde. De dollartekens staan bij wijze van spreken in hun ogen. Zij dromen van goud en geld. Andere zijn vervuld met seksuele hartstocht die brandt in hun ogen. Hiervan geldt: “Gij zult niet begeren”. Maar de begeerte van de dichter is van hoger gehalte. Hij is vol van verlangen om de Heere in Zijn huis te ontmoeten. Zoals dit ook bij de dichter van Psalm 27 herkenbaar is: “Eén ding heb ik van de HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns leven mocht wonen in het huis des HEEREN, om de lieflijkheid des HEEREN te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel.”
Herkenbare trek dus bij hen die de HEERE vrezen. Is dit begeren, dit vurig verlangen er bij u, bij jou? Wellicht was het vroeger zo, maar moet u nu belijden dat er zo’n dorheid bij u gevonden wordt, O, klaag dan uw nood uit voor God, voor de levende God. Hij is machtig en gewillig om u uit deze dorheid te verlossen. Maar die zondige begeerten dan? Daar weet de Heere wel raad op. Hij kent uw verdorven hart. Eeuwen geleden reeds heeft Hij de belofte van de verzoening van de zonden laten verkondigen en zelfs in tabernakel en tempel laten zien. Denk aan het brandofferaltaar. Vergeet vooral niet dat onder het Nieuwe Testament Gods Zoon die zonde heeft verzoend. Ja, Zijn hart was vol begeerte om zondaren van hun boze onreine begeerten te verlossen. Door de Heilige Geest wil Hij u in Zijn verlossende genade doen delen. Vraag erom!
Volmaakt verlangen
Er is slecht Eén die volmaakt verlangde naar God, Zijn Vader. Hij werd verteerd in de dienst van God. Hij die zonder zonde is, is “opgebrand” in de dienst van God. Hij sprak uit: “De ijver van Uw huis heeft mij verteerd.” Zó beantwoordde Hij in alles aan de wil van God. Zó voldeed Hij aan Gods recht, zodat zondaren vol onreine begeerten door Hem met God verzoend kunnen worden en oprecht verlangen kunnen ontvangen naar de Heere en Zijn huis. Daarom is er geen geldig excuus voor blijvende
afkerigheid en lauwheid.
Daarom: Vraagt naar de Heer en Zijn sterkte….Zoekt Zijn aangezicht geduriglijk.
En: Ga met vreugde in ’t huis van God.
Ds. G.J. Capellen