Satans antwoord aan de Heere

“Toen antwoordde de satan de Heere en zei: Is het om niet dat job God vreest?” Job 1: 9

Het zal niet vaak gebeuren dat u een meditatie leest over een woord van satan, de grote tegenstander van God. In deze meditatie is dat wel het geval. Wees gerust, het woord dat hierboven staat is een tekst uit de Bijbel, maar het is de duivel uit wiens verdorven geest deze woorden opkomen. U kent de situatie? In de hemel ontmoeten God en satan elkaar. Kennelijk moet satan verantwoording afleggen van zijn duistere praktijken. In het gesprek dat ontstaat wijst de Heere hem op Job, “Mijn knecht Job”, zoals Hij hem noemt. Wij proeven iets van de vreugde van de grote Schepper, de goddelijke trots van de hemelse Pottenbakker, wanneer Hij aandacht vraagt voor het werk van Zijn handen in het leven van dit Adamskind. In hem wordt zichtbaar wat de Heere bedoelt met Zijn werk in schepping en herschepping. Gods werk krijgt gestalte. Hij verlustigt Zich in dit mensenkind dat vervuld is van een diep ontzag voor zijn Maker en tegelijk van een kinderlijke liefde voor zijn Vader. Immers, Job vreest de Heere en zijn hele leven wordt daardoor beheerst. De woorden van satan zijn een reactie op deze woorden var God. Het is goed er aandacht aan te geven. Want al mag satan sinds Hemelvaart niet meer in de hemel komen, de bedoelingen van de “aanklager van de broeders” (Openb.12: 10) zijn nog altijd dezelfde. Het is van levensbelang om hem door te hebben.
Lastertaal
Ziet u satan tegenover de Heere staan? Hij spot met de heilige vreugde waarmee de Heere kijkt naar het werk van Zijn handen. “Is het om niet dat Job God vreest?” Satan suggereert dat de Heere de liefde van Job gekocht heeft en dat Job Hem alleen dient omdat hij er goed voor wordt betaald. Satan ontkent dat God zo goed is dat mensen Hem dienen om wie Hij is en niet om wat Hij geeft. Satan ontkent ook de kracht van hetvernieuwende werk van God, waarbij Gods liefde wordt uitgestort in het hart van een zondaar en die zondaar leert belijden: “Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad”. Satan probeert God en Zijn werk onderuit te halen, in diskrediet te brengen. Wie zou God dienen wanneer hij er niet voor beloond wordt? Hebt u satan door?
Beschuldiging
Let nog eens op Gods tegenstander. Hij staat er niet alleen met een spottende grijns op zijn tronie. Hij staat ook met een beschuldigend uitgestoken vinger. Hij heet niet voor niets de aanklager van de broeders. Luister maar hoe hij Job beschuldigt. Daar zit een stuk machteloosheid van satan achter. In de verzen die volgen op onze tekst lezen we hoe satan aan alle kanten om Job heeft geslopen om te kijken of er ergens een opening voor hem was waardoor hij binnen kon dringen om te vernielen. Maar het was hem niet gelukt. De Heere had een muur om Job gebouwd, een onoverwinnelijke engelenwacht die Job beschermde (Psalm 34: 8). Als de Heere die bescherming maar eens op zou heffen! Als de Heere maar eens zou nemen van Job in plaats van geven aan Job, dan zou het spoedig afgelopen zijn met de Godvrezende Job! Zo is satan. Hij is er altijd op uit om God zwart te maken en om Gods kinderen zwart te maken. In zijn verduisterde brein is er nu eenmaal geen plaats voor liefde “om niet”. Toch is die liefde er wel.
Spiegel
Luister maar naar het slot van dit hoofdstuk, waar Job met lege handen de Naam looft van de Heere, Die gegeven en genomen heeft. Blader maar verder in dit Bijbelboek en hoor Job de taal van die liefde bezingen op het dieptepunt van zijn lijden (Job 19: 25-27). Ga verder naar het einde van dit boek en hoor daar de triomf van de liefde die uit God is. En Job is niet de enige. Hoor Asaf zingen van de Heere Die zijn Deel is ook als vlees en hart bezwijkt. Hoor Habakuk ‘nochtans’ juichen in de Heere al breekt alles hem bij de handen af. Luister naar het hooglied van het geloof, waarin Paulus zingt van al die dingen die er in het leven kunnen zijn, terwijl geen van die dingen hem kan scheiden van de liefde Gods in Christus Jezus zijn Heere. Inderdaad, met al die anderen vreest Job de Heere om niet. Toch is de vraag van satan niet zo’n vreemde vraag. Satan is listig genoeg om te weten wat hij vragen moet. Satans vraag houdt ons een spiegel voor. Vrezen wij de Heere? Als we zingen: “Wie heeft lust de Heere te vrezen?”, mogen wij dan zeggen: “Ik, Heere!” En waarom, omdat Hij het “Allerhoogst en eeuwig Goed” is?
Vroeger zei men wel eens: Al was er geen hel als straf en geen hemel als beloning, dan nog zou ik de Heere vrezen. Bent u het daar mee eens? Satan maakt zijn opmerking niet voor niets. Sterker: de Heere Jezus wijst in de gelijkenis van het zaad niet voor niets op het zaad dat op steenachtige plaatsen valt: mensen met een enthousiast mooi-weer-geloof, die afhaken wanneer er verdrukking en vervolging komt. Hoe is het bij ons, wanneer de Heere niet geeft wat wij graag wilden hebben of ontneemt wat wij niet willen missen? Is het om niet? Satan vraagt het. Het is een vraag om over na te denken. Wie de Heere vreest en zichzelf leerde kennen, gaat bij die vraag niet in discussie met satan maar in beroep bij de Heere, Die in Christus Zijn liefde heeft geopenbaard: “Heere, Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb”. Om Jezus’ wil.
ds. J. Westerink

HIJ IS NABIJ

“…terwijl Hij nabij is” (Jesaja 55 : 6c)

De HEERE is nabij. Dit woord geldt ook voor het nieuwe jaar dat voor ons ligt. De zekerheid van deze woorden ligt in Hem, de HEERE. Hij komt niet nabij. Nee, Hij is nabij. Wat betekent deze belofte voor u in dit nieuwe jaar?
De woorden: Hij is nabij, staan aan het slot van één van Gods heerlijke beloften. Die belofte luidt: Zoekt den HEERE terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is (Jesaja 55 : 6). Deze toezegging is merkwaardig. Wie roept iemand op om hem te zoeken, terwijl hij niet is zoekgeraakt, maar te vinden is? En: wie spoort iemand aan om hard te roepen, terwijl de geroepene dichtbij hem is? Dit is de omgekeerde wereld. We gaan zoeken, wanneer we iets kwijt zijn. En beginnen te roepen wanneer iemand ver bij ons vandaan is.
Maar deze merkwaardige belofte klinkt nog vreemder in onze oren wanneer we letten op Wie te vinden en nabij is: de HEERE. Hij is nabij. En let dan ook op wie er moet zoeken en moet roepen: u, jij en ik. Een ieder die deze belofte hoort. Niet God is ons kwijt en roept om die reden tot ons. Nee, wij zijn God kwijt en moeten roepen tot Hem! Wij moeten zoeken en roepen. Hem zoeken die zo dichtbij is, zodat we Hem al vinden, voordat we Hem zoeken. Roepen tot Hem, terwijl Hij al heeft geantwoord eeuwen geleden. Dus lang, voordat we Hem aanroepen.
Inderdaad, Hij is te vinden en Hij is nabij. Er staat niet: Hij kan worden gevonden en Hij komt dichterbij. Nee, wie Hem zoekt, ontmoet Hem direct, want Hij is nabij. Waar Hij is? Hier, in deze belofte. En deze belofte geldt voor u al lang, voordat u Hem zoekt en ver, voordat u Hem roept. Hij is nabij. Bij wie is Hij nabij? Bij u in uw verlorenheid. Hij daalde af in uw verlorenheid, werd één met u, werd geboren voor u, werd gekruisigd voor u, stond op voor u, opdat Hij nu tot u kan zeggen: ´Hier ben Ik, de geboren, gekruisigde en opgestane Zaligmaker; Ik ben hier voor u!´ Een klop op deze belofte en u hebt Christus gevonden. Een roep tot deze Belover en Jezus is de Uwe. Wie zoekt nu wie als eerst? Wie begint als eerste te roepen tot wie? Inderdaad, God roept en zoekt u. De HEERE is al nabij, nabij u.
De woorden: de HEERE is nabij, zeggen meer dan alleen maar dat God er bij is. Je kan bij iemand zijn en toch op grote afstand blijven. Vaak is die afstand nodig. Een zorgverlener is alleen maar in staat om nabij de ander te zijn, wanneer hij afstand bewaart. Daarvoor dient bijvoorbeeld beroepskleding en professioneel handelen. Maar wanneer de HEERE zegt dat Hij nabij is, betekent Zijn nabijheid ook betrokkenheid, bewogenheid. Hij is nabij, Hij is erbij. Hij is betrokken op mij. Gods bewogenheid leidt immers tot Gods nabijheid. Waarom zou deze heilige God Zich door mij willen laten vinden? Waarom roept Hij mij op om Hem aan te roepen, wanneer Hij niet zou willen horen? Nee, Hij doet er alles aan om Zichzelf door mij te laten vinden. Hij wil gevonden worden. Hij wil antwoorden. Alleen Zijn bewogenheid doet mij belijden dat Hij mij vond, toen ik Hem nog niet zocht. Zijn betrokkenheid op mij, verbreekt mijn vijandig hart, verbrijzelt mijn dwaalzieke geest en doet mij Zijn belofte geloven. Dat tere geloof is niet brutaal en vrijpostig. Zeker Gods belofte geeft een ieder het recht om Hem te mijnen. Maar wanneer ik Hem vind, werp ik mezelf net als Jakob bij Pniël smekend om Zijn hals. Dan is er geen sprake meer van vrijpostigheid, maar van ootmoed.
Inderdaad, Gods belofte verleent een ieder het volste recht om Hem aan te roepen als zijn God en Zaligmaker. Maar wie door Hem gevonden wordt, smeekt God of Hij zijn gebed wil horen en op zijn gekerm wil acht slaan. Pleiten op Gods beloften verbrijzelt en doodt het meest verstokte hart. Die verbrijzeling is een uitwerking van Zijn nabijheid. Hij is bij zo ’n verbrijzeld hart, Hij is daarop zelfs betrokken, zo belooft Hij in Psalm 34. Daarom is het goed om nabij God te zijn. Al weet u uzelf diep verloren voor Hem, Zijn nabijheid is uw geborgenheid. Zijn betrokkenheid verleent u vrijmoedigheid. Geborgenheid om met uw schuld te schuilen bij Hem. Vrijmoedigheid om uw zonden te belijden aan Hem. Geloof om te belijden: ik vond U, Die mij alrede gevonden had. Hij vindt mij in Immanuël. Zijn antwoord, voordat ik riep.
C.P. de Boer, vdm

Gehoorzaamheid

En Hij was hun onderdanig. (Lukas 2 : 51b)

Er is weinig bekend uit de jeugd van de Heere Jezus, maar dat weinige is toch genoeg om te weten, dat Zijn borgtocht reeds begon toen Hij nog jong was.
Nooit is Hij anders geweest dan Middelaar. Dat was Hij van Zijn ontvangenis af tot in Zijn graf toe. Anders zou een zondig mensenleven ook nooit gered kunnen worden.
„Hij was hun onderdanig”. Namelijk Jozef en Maria, zijn aardse ouders, die beiden zondige mensen waren.
Hoe diep buigt Zich hier de Zoon van God. Niet alleen was Hij Zijn Goddelijke Vader gehoorzaam, maar Hij laat Zich door Jozef zeggen wat Hij doen moet in de timmermanswerkplaats en Hij stelt zich onder de moederlijke zorg van Maria. We kunnen het verstaan, als we lezen dat Hij Zijn hemelse Vader gehoorzaamde. Doch wie kan het vatten, dat de Zoon Gods gaat doen wat mensen zeggen? Wat een vernedering! Hij was niet een Koning over, maar een dienstknecht onder de mensen Zelfs onder Zijn discipelen nam Hij de minste plaats in, toen Hij hun de voeten waste.
Ja, Hij kon zeggen: „Leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart”. Wij hebben het wel eens over de grote stukken, die geleerd moeten worden, maar dit is ook een stuk om te leren en dit stuk wordt vaak en graag vergeten, want bij dit stuk gaat de mens zelf in stukken.
Hij was Zijn ouders onderdanig. Hij aanvaardde dus het Gods-bestel over Hem en daarin was Hij dan ook tegelijk Zijn Goddelijke Vader onderdanig. Hier is dat een Middelaars-gehoorzaamheid, want Hij was gekomen om de wet Gods te vervullen. Hij stond er niet boven; Hij stond er onder. Dat heeft Hij gedaan, opdat een wederhorig kroost altijd bij Hem zou kunnen wonen. Geboren uit een vrouw, geworden onder de wet. Tot in de dood en het graf zal Hij gehoorzaam zijn.
Dat moest Hij doen voor ongehoorzamen.
Hebt ge die naam reeds aan uzelf gegeven? Een ongehoorzame? Zijt ge dat al geworden tegenover God en mensen?
We kunnen jammeren over onze ellende als gevolg van onze ongehoorzaamheid. We kunnen dodelijk bang zijn voor de straf op de ongehoorzaamheid. We kunnen ons ongeluk breed uitmeten en zelfs bewenen. Alles goed. Maar…is de ongehoorzaamheid onze zondepijn geworden? Zijn onze zonden onze wonden?
Het zijn deze wonden: Wederstrevig te zijn geweest tegen een liefderijk God, kwaad tegen goeds bedreven, haat gesteld tegenover de liefde, die God getergd Die nooit dan goeds heeft bedoeld.
O, voor deze smart is hier genezing. Hier is balsem voor zulke wonden. Hij kwam onder God en mensen om met Zijn gehoorzaamheid uw ongehoorzaamheid te bedekken. Zijn gehoorzaamheid tot in de dood is de enige balsem in die dodelijke wonde.
Dat zal dan ook een vrucht in uw leven dragen. Namelijk deze vrucht, dat ge met Hem vernederd wordt. Dan komt ge van uw hoge zetel af. Dan komt ge er ook onder. Onder God, onder de mensen. Dan staat ge nergens meer boven.
Zo ge niet met Hem vernederd wordt, ge zult met Hem ook niet verhoogd worden.
Zonder dat stuk kunt ge niet zalig worden. We moeten zelf gebroken worden. Anders kan God ons nooit meer gebruiken.
Ds. F. Bakker

De God nu des vredes

“De God nu des vredes…..” Hebr. 13:20a

Mensen zitten met de vraag: wie en wat is God? Adam in het paradijs niet. Hij wist, hij kende. Door de zondeval is God de onbekende God geworden.
Zelfs kan men zeggen of denken: er is geen God. Echter Godloochenaars worden niet geboren. In ons hebben we allen nog een zeker godsdienstig besef, een bepaalde overtuiging dat er een God is. Evenwel – daar kunnen we alle kanten mee op. ’t Geldt hier: zoveel hoofden, zoveel zinnen. We creëren ons een God zoals we die willen hebben. De één zegt: dit is God, en de ander: zo is God. Dit geeft aan het niet-meer-weten; de duisternis waarin wij door eigen schuld zijn terecht gekomen. We zijn voor het antwoord op de vraag: wie is God, aangewezen op het Woord. En op dat Woord alleen. Zoeken we van binnenuit een antwoord dan houden we een afgod over. En die vererend, plegen we afgoderij en zijn we op een dwaalspoor. Het einde daarvan is de eeuwige dood. Dat Woord moet open in ons leven, en gevouwen handen daarboven. Het Woord, het geïnspireerde Woord, Gods Woord, is de rijkdom die we mogen hebben. In de kerk, in het huisgezin, in ieders leven. Alleen – dat Woord is voor ons gesloten. We verstaan het vanuit onszelf niet. Wij zijn vleselijk geworden, en het Woord is door en door geestelijk. Alleen door de Heilige Geest gaan we het Woord verstaan, leren we de enige, ware God weer kennen. God is kenbaar, zo belijden we, en wel door twee middelen. Door de natuur, Gods schepping. Maar méér volkomen en méér duidelijk door de Schriftuur. God wordt weer gekend door Zijn Woord en Geest. In het slot van de Hebreeënbrief wordt God genoemd: de God des vredes. God maakt Zich hier bekend als de God van de vrede. Het woord vrede is in het Grieks eirènè en in het Hebreeuws sjaloom. Nu ga ik er niet over redetwisten of Paulus de brief aan de Hebreeën heeft geschreven. Ik zeg alleen dat u die benaming van God in de brieven van Paulus vaak tegenkomt. U weet dat de engelen in de Kerstnacht zongen van de vrede. Beter gezegd: ze constateerden die vrede. En ze brachten daarvoor God de eer en de heerlijkheid. God maakte in de Kerstnacht vrede voor mensen van het welbehagen. Het woord vrede voert ons terug naar de eeuwigheid vóór de grondlegging der wereld, naar de Raad des vredes. Toen werd het verbond der verlossing opgericht tussen God de Vader en God de Zoon en God de Heilige Geest. Op grond van die overeenkomst – ik druk mij heel menselijk uit – werd God de God van de vrede. Door de zondeval kwam er de breuk met God. God heeft ons niet meer, en wij hebben God niet meer. We zijn God kwijt. We staan niet meer in contact met de hemel. We zijn niet meer in gemeenschap met God. De hemel heeft zich boven ons gesloten. Door de zondeval is er ook een breuk tussen mensen onderling. Alles is van z’n plaats af. Grenzeloze disharmonie. De mens van nature is geneigd God en zijn naaste te haten. De wereldgeschiedenis toont ons de gevolgen ervan. Tot vandaag toe zijn die gevolgen zichtbaar. En dat ondanks het opkomen voor de rechten van de mens, ondanks Amnesty International, ondanks het spreken over vrede en gerechtigheid. Ongeboren kinderen worden koelbloedig weggesneden. Weg ermee; ze zijn niet gewenst. De zwakken in de samenleving worden lastposten. Ze kosten te veel, en daarom laten we hen een “goede” dood sterven. O neen – niet wij maken vrede. Al lopen vredesactivisten met hun spandoeken door de straten van de grote stad. Als de mens zich voor de vrede gaat inspannen dan is het resultaat: al meer een hel. Schreeuwde Hitler vóór de tweede wereldoorlog ook niet over vrede? Wij zijn kort van memorie. We vergeten de lessen van de geschiedenis o zo snel. Er is geen vrede buiten God om en zonder God. God is de God van de vrede. De vrede is alleen van Hem, is alleen uit Hem, is alleen door Hem. Die vrede houdt zoveel in, dat woorden tekort schieten om dit aan te geven. Door die vrede wordt de breuk met God geheeld. Niet slechts de toestand van oorlog houdt op. O zeker – dat ook. Van nature staan we met onze wapens tegenover God. In het kamp van Gods grote tegenstander – de satan – terecht gekomen, vechten we voortdurend tegen God; en we vechten ons liever dood dan te buigen voor en onder God. Door die vrede komt alles weer op z’n juiste plaats. God God en de mens mens. Door die vrede is er een geopende hemel, weer gemeenschap met God. Is er weer harmonie. Tussen God en de mens, en tussen mensen onderling. Door die vrede hebben we God weer terug en heeft God ons weer terug. Hier in beginsel. Maar omdat God de God van vrede is, zal straks alles door de vrede bloeien. Straks volkomen herstelling. Geen breuk meer, geen scheiding meer, geen gesloten hemel meer. Hemel en aarde ten volle weer vereend. God maakt Zich door Zijn Woord bekend als de God des vredes. Neen – u maakt Hem niet zo. Door niets van u. Zo is Hij. Reeds in de eeuwigheid geworden. Hoe kostelijk is die Naam die Hij Zichzelf gegeven heeft. Wat een Godsopenbaring is hier. Hij is de God des vredes! Zo noemt Hij Zichzelf, opdat u zou weten wie Hij is. Is dit nu geen wonder? Wij God moedwillig de rug toegekeerd. Wij vijanden van God. En nu Hij Die Zichzelf zó bekendmaakt! Heeft Hij het vrede voor u gemaakt? Hebt u de vrede van Hem ontvangen? Er is geen kostbaarder goed dan die vrede! Door die vrede God weer terug, de gemeenschap met God de bron van vreugd. Het is de vrede die alle verstand te boven gaat. Dat betekent: u kunt die vrede niet verstaan, niet begrijpen. ’t Is een zaak van beleving. En vanuit die beleving kunnen we er toch stamelend over spreken. ’t Geeft de aanbidding, de verwondering. Weet dit: wordt het in dit korte leven geen vrede tussen God en uw ziel, dan is de scheiding met God straks onherroepelijk, eeuwig. Welk een pleitgrond hebt u nu in die Naam van God. ’t Is om de Heere aan te lopen als een waterstroom. Om de Heere te smeken: och Heere, geef die vrede. Nu denk ik aan Jeremia 29:11: “Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.” Dat zijn woorden uit de brief die Jeremia moet schrijven aan de ballingen te Babel. Aan mensen ver weg van Jeruzalem, uit Gods gemeenschap verbannen vanwege de zonde. O, wat is dat woord rijk! God heeft gedachten des vredes en niet des kwaads! Zo mag u ten volle weten wie de God van het Woord is. Mag het nu zijn: hopen op die God? “Ik roem in God; ik prijs ’t onfeilbaar woord; Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord”.
Ds. P. van Zonneveld.

Dankt God in alles

Dankt God in alles; want dit is de wil van God in Christus Jezus over u. 1 Thessalonicenzen 5: 18

We mogen op de eerste woensdag in november weer onze jaarlijkse Dankdag houden voor gewas en arbeid. Gewas is alles wat op het veld wast, waaraan God de wasdom geeft en met Zijn zegen bekroont.

Dat geldt eveneens voor het “gewas” van de arbeid op het brede terrein van het leven. Daar is de arbeid van bedrijf en handel van hoofd en hand. Ook daar heeft de Heere God de wasdom gegeven en de zegen geschonken. Zo is er de oogst van inkomsten en verdiensten. Daarom houden we Dankdag voor gewas en arbeid. Op die dag komen ouderen en jongeren samen in de kerk om met elkaar de Heere te danken voor alles wat Hij ons en ons volk dit seizoen schonk. Wij danken voor.
Leg daar nu de tekst naast. Hoe staat het daar? Daar staat niet dankt God voor, maar in alles. Het betekent zoveel als ondanks alles, ondanks de voorspoed, de tegenvallers, de tegenslagen, de zorgen, de moeiten, het verdriet en het gemis.
“Dankt God in alles”.

Hoe kan de apostel dit zo schrijven? Kent hij het menselijke hart dan niet? Heeft hij geen oog voor het leven, zoals de mensen dat toen en zoals wij dat nu ervaren? Kun je de dankbaarheid als een gebod de mensen opleggen? De woorden van de tekst staan in de gebiedende wijs: “Dankt God in alles”. Dat is de dankbaarheid, waartoe de tekst ons roept en zoekt te brengen: in alles en ondanks alles.
Let tevens op de verwijzing naar Efeze 5: 20 onder de tekst. Daar staat: “Dankende allen tijd over alle dingen God en de Vader in de Naam van onze Heere Jezus Christus.”
De Heere zegt ons in Zijn Woord; “en weest dankbaar” (Kol. 3: 15).
Met de dankbaarheid aan God eindigt ook de Catechismus. Het heeft daar een grote plaats, omdat het in de Bijbel een grote plaats heeft. Maar heeft het die plaats ook in het leven van ouderen en jongeren? Wie dankt God in en ondanks alles?
Het woord ‘dankt’ is gevormd uit het Griekse woord voor ‘genade’. De dank in alles komt dus uit op de genade. Danken betekent eigenlijk van genade spreken. De genade is vrucht van het kruisoffer van Christus.
Dat geldt ook van de zegen in gewas en op de arbeid. Het kostte Hem Zijn bloed, Zijn leven. Alles is onverdiend en daarom genade. Nodig is dat we de dingen recht leren zien.
Wij hebben dat niet van onszelf om God in en ondanks te danken. Mogelijk bent u, ben jij diep in uw hart ondankbaar en ontevreden, omdat het allemaal zo anders is gegaan, dan u gedacht en verwacht had. Er kunnen grote zorgen zijn, een diep verdriet, een pijnlijk gemis. Vanwege de vele dingen in het leven kunnen jongeren met zichzelf overhoop liggen en opstandig zijn. Een mens kan ten einde raad zijn.
Als je nog onbekeerd bent, hoe kun je dan God danken in alles? Wat zijn de vele tijdelijke gaven zonder de geestelijke en eeuwige zegeningen? We kunnen het moeilijk hebben met een tekst als deze. Waar is de dank aan God in ons leven?
Paulus schrijft in deze brief uitvoerig over de wederkomst van Christus in heerlijkheid. Hij komt gelijk een dief in de nacht (1 Thess. 5: 2). Hij zal ons rekenschap vragen of we in ons leven Zijn God en Vader hebben verheerlijkt, gedankt en gediend. Gods wil ten deze is toch duidelijk. “Dankt God in alles; want dat is de wil van God”. Hij heeft er recht op dat wij Hem danken met hart en mond, dat wij Hem danken met onze gaven, naar Zijn wil. Laten we het bedenken.
En dan volgt er op: “in Christus Jezus over u.” De apostel verkondigt Hem ook in de tekst. Hij is in de wereld gekomen, waarin de rechte dank aan God is verstoord. Er is immers niemand die God zoekt en Hem dankt, wel formeel, maar niet van harte. En nu horen we de Heere Jezus zeggen: “Ik dank U, Vader.” Hij heeft Zijn God en Vader gedankt, toen Hij de schare zo wonderlijk voedde. Hij heeft God volmaakt gedankt in de Paaszaal, waar Hij het Heilig Avondmaal instelde. Zo is Hij de weg gegaan naar het kruis. Hij heeft God verheerlijkt in heel Zijn leven en Hem gedankt in en ondanks alles. Hij deed het als Borg in de plaats van al de Zijnen. Door het geloof leren wij het vanuit Hem vol verwondering zeggen: “Heere Jezus, U bent mijn dank aan God in alles.” Wat ik dan in mijzelf mis, dat vind ik in Hem. En vernieuwd door Zijn Geest, leert Hij ons God danken in alles en ondanks alles. Dan gaan wij het Paulus nazeggen: “Maar Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave.”

God danken in alles kan alleen vanuit Christus Jezus.
Schenke de Heere ons en onze kinderen, dat wij zo Dankdag mogen houden.
Ds. A. Stehouwer

Noodweer

En het was al donker geworden en Jezus was nog niet naar hen toe gekomen. En de zee werd onstuimig, want er waaide een harde wind.  Johannes 6: 17b en 18

We zien de discipelen – na het wonder met vijf broden en twee visjes – als het avond is geworden zonder Jezus afdalen naar het meer van Galilea. Hun meester wil alleen zijn met Zijn Vader. Hij zoekt de eenzaamheid op. De discipelen zullen zonder Hem per boot de tocht naar de overkant maken. Als ze de oever verlaten hebben, krijgen ze al spoedig met stevige tegenwind te kampen. Uit alle macht proberen de mannen naar Kapernaüm te roeien. Maar het lijkt hopeloos. De woeste golven slaan tegen het scheepje aan. Ze raken steeds meer uit de koers. Het bootje is een speelbal op de woeste golven. En het is nog donker ook, schrijft Johannes met nadruk.
Is het eigenlijk niet heel herkenbaar, de situatie waarin de discipelen verkeren? Uw levensschip is in noodweer terecht gekomen. U kent de moeite en angst. Er zijn zorgen om de (klein)kinderen. Of u bent lichamelijk en/of psychisch zwak. Er is verdriet en rouw omdat een geliefde naar de begraafplaats gedragen moest worden. Het ergste van alles is misschien nog wel dat het lijkt of God de grote Afwezige is. Het is donker. Het lijkt wel of Hij u aan laat modderen. Misschien vraagt u wel: waarom helpt Hij niet? Waar is Hij, nu ik Hem zo nodig heb? Te midden van het noodweer lijkt God zich niet te bemoeien met u. Misschien hebt u al zoveel en zolang gebeden, maar het lijkt helemaal niets te helpen. Wat kan het stormen! Wat kan het donker zijn!
Wat kan het geestelijk ook donker zijn. De Heere lijkt zo ver weg te zijn. Je kunt het wel uitschreeuwen: “Heere, waar bent U toch?” De satan fluistert je toe: “Weet u waarom u in een storm bent terecht gekomen, dat het donker is? Daar hebt u het zelf naar gemaakt! Reken er maar niet meer op dat de Heere naar u luistert. Hij wil niets meer met u te maken hebben. Er is geen genade voor u!” Weet u wat de dichter van Psalm 73 zegt? “Hoe donker ooit Gods weg moog’ wezen, Hij ziet in gunst op die Hem vrezen.” Dát is echt waar! Jezus is er dan wel niet bij in dat scheepje, maar Hij ziet de moeite en de worsteling van de discipelen wél! Dat laat Hem niet koud. Hij is op de berg om voor hen te bidden. Hij wil hen leren in deze storm, in deze duisternis, dat Hij de Zoon van God is en dat Hem alle macht gegeven is in hemel en op aarde. Hij wil hen steeds meer leren om op Hem te vertrouwen en te zien op Zijn heerlijkheid en macht. En dat niet alleen als ze met Hem mogen delen in Zijn heerlijkheid – zoals bij de wonderbare spijziging – maar ook als de omstandigheden totaal anders zijn. Als Jezus zo ver weg lijkt. Hij beproeft hen, opdat ze hun toevlucht nemen tot Hem! Zo kan het ook zijn dat de Heere u, midden in de storm die u in uw leven ervaart, wil leren wie Hij is. God beproeft Zijn kinderen. De bekende Engelse prediker uit de 19e eeuw, J.C. Ryle, merkt op dat beproevingen horen bij het dieet van alle ware christenen. “Het is één van de middelen waardoor hun genade wordt bewezen en waardoor ze ontdekken wat in hen leeft. Zowel winter als zomer, kou als warmte, wolken als zonneschijn zijn nodig om de vruchten van de Geest tot rijpheid te brengen.” Laten we eerlijk zijn: dat vinden wij niet prettig. Wij steken liever het levensmeer over bij kalm weer met een gunstige wind in de rug, een lekker zonnetje dat ons verwarmt en Christus heel dicht bij ons. Wij dromen vaak van een pleziertocht, maar vaak loopt het uit op een reis met hindernissen.
Als het in uw leven stormt. Als het donker is en de Heere zo ver weg lijkt. Sla dan uw ogen naar Boven, naar Hem die regeert (Psalm 93). Die uw leven kent, uw vragen, uw verdriet en zonden. Hij zal het straks zeggen tegen Zijn discipelen: “Ik ben het, wees niet bevreesd.” Hij slaat op hen het oog die nederig voor Hem knielen. Dan blijven in de grootste smarten, onze harten, tóch in de Heere gerust.
ds. W.A. Capellen

Liefde tot het einde

… en die Hij liefgehad had, liefgehad tot het einde.  Johannes 13:1b

Niet zonder ontroering heeft de apostel der liefde, Johannes, dit woord neergeschreven. Hoe kan het anders als iemand ogen heeft gekregen voor die liefde. Als men zelfkennis heeft en als men het voorwerp is van die liefde, dan begint het van binnen te trillen. Dan worden de snaren van de ziel aangeraakt. Zelfs een rokende vlaswiek begint dan weer te branden. De as wordt er door omgewoeld en de vlammen schieten er weer uit.
Deze liefde is onvergelijkbaar. Mensenliefde kan hier niet dienen tot een voorbeeld. O, zeker, wij hebben ook lief. De man tot zijn vrouw en omgekeerd. Maar onze liefde zit vaak zo vol van zelfzucht. Onze liefde hangt zo sterk af van het voorwerp van onze liefde.
Als de liefde van Christus zou afgehangen hebben van de liefde van de Zijnen, bijvoorbeeld van Petrus in de hof van Gethsémané, daar kon hij niet één uur met Christus waken. Als de Heere gebonden wordt, vlucht Petrus weg. In het huis van Kajafas zegt hij: ik ken de Mens niet. Zou Jezus liefhebben als mensen, Zijn liefde zou al lang opgehouden zijn. Wij zouden het verzondigd hebben. Hij zou niet naar het kruis gegaan zijn en er had niemand zalig kunnen worden.
Doch … Jezus heeft lief tot het einde. Dat betekent: liefde tot de hoogste graad, een volkomen liefde. Een liefde die niet te vergelijken is met mensenliefde. Het is een Goddelijke liefde. Hij heeft lief omdat Hij liefheeft. Het is al uit Hem, uit het eeuwige welbehagen.
Liefgehad tot het einde. U ziet het in de opperzaal waar het Pascha staat aangericht. Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was. Het uur van de bittere en smadelijke dood des kruises. Het uur van het volkomen uitdrinken van de drinkbeker van de toorn van God over de zonde. Het uur van de nederdaling ter helle. Het verlaten worden van Zijn Vader. De hemel zwart vanwege de toorn van God. Al Gods golven en baren zullen over Hem heengaan.
Maar de Heere Jezus denkt niet aan Zichzelf, aan al het bittere dat komen zal. Hij denkt aan de Zijnen. Hij heeft hen zo lief dat Hij Zich onder hen stelt. Hij gaat hun voeten wassen. Hier is de openbaring van de volkomen liefde. Die liefde klimt al hoger naarmate Hij dieper gaat. Het was al begonnen in de hof van Gethsémané. Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan. Die blik vol liefde in het huis van Kajafas naar die Hem verloochenende Petrus. Dan die eerste kruisbede als Hij genageld is aan het kruis: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Liefgehad tot het einde. Omdat Hij de gegevenen des Vaders wilde bevrijden van de vloek, van de hel, van de dood. Hij wilde hen zalig maken omdat Hij wilde dat Zijn Vader door de mond van de verlosten eeuwig zou verheerlijkt worden. Liefgehad tot het einde. Hij gaat in hun plaats staan. Geheel en vrijwillig. Gedreven door Zijn liefde. Hij zet de drinkbeker van de toorn van God over de zonde aan de lippen. Gedreven door Zijn liefde. Zeker, Hij heeft gehuiverd. Vader, indien het mogelijk is …!
Maar Hij heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Daarom: de drinkbeker die de Vader Mij gegeven heeft, zal Ik die niet drinken? Liefgehad tot het einde. Daarom heeft Hij Zich laten binden, laten geselen, laten kruisigen, daarom hangt Hij tussen twee moordenaars, daarom geeft Hij Zijn bloed, daarom gaat Hij de dood in, daarom geeft Hij de geest.
Wie is bekwaam om deze liefde te meten? Haar breedte, haar diepte, haar hoogte en lengte. Ze is onmetelijk. Kent u iets van deze liefde? Dan komt er een grenzeloze verwondering en aanbidding. Dan komt er een wederliefde in het hart. Dan mogen we ziel en lichaam neerleggen op het dankaltaar.
Heeft deze eindeloze liefde uw hart al verbroken? Bent u al wenend aan Zijn voeten gekomen? Mag u het ervaren in uw hart: Hij heeft mij liefgehad tot het einde en daarom alleen kan ik zalig worden?
ds. P. van Zonneveld (1928 – 2017)

Geen huurling

Maak mij als één van uw huurlingen. (Lukas 15: 19b)

Hebt u wel eens opgemerkt, dat de verloren zoon zich wel had voorgenomen om aan zijn vader te vragen of hij een huurling mocht worden, maar dat hij dit toch niet heeft gevraagd toen hij in de armen zijns vaders terecht kwam? Het was wel zijn plan om dat te vragen, want hij moest het erkennen: „Ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden”. Dus zou hij dan maar vragen of hij niet een dagloner kon worden. Als hij dat eens mocht zijn. Een huurling slechts. Op meer heeft hij geen recht. Hij heeft immers zijn kindschap verzondigd? Alle rechten vallen aan de kant van zijn vader. Het zou daarom nog een gunst zijn als zijn vader dat kind nog als slaaf wilde gebruiken. Staat het zo ook niet met ieder mens, die aan zichzelf ontdekt is? Als ge aan de grootheid van uw schuld ontdekt zijt, dan wordt ge zo klein. Zo onwaardig. Zo rechteloos. Zo afhankelijk. Als ge dan nog eens een huurling mocht zijn. Een dorpelwachter in Gods woning. Al was het dan maar één kruimeltje van dat brood, één straaltje van dat licht, één droppel van dat water. Op meer geen recht. Ja, zelfs dat zou een onuitsprekelijke genade zijn. Maar toch ook met minder niet te kunnen doen, want voor een verloren zoon is het buiten het Vaderhuis geen leven meer. Zo komen de verloren zonen en dochteren terug. Voor de eerste maal en telkens nadat ze zijn afgedwaald. Bevende voor Gods recht. Smekende om een gunst. Ze durven niet meer om hetzelfde te vragen als wat ze verbrast hebben. Als het nog eens iets daarvan zijn mocht. Wat zou dat een vreugde zijn. Want al wat ze meer ontvangen dan de dood, dat is genade. Daarom proberen ze het minste uit te denken om dat te vragen. Het allerminste uit een verloren paradijs.
Kent ge ook die nederige houding? Niemand van Gods volk is er vreemd van. Ze hebben liever het allerminste van God dan het allermeeste buiten God. Ze leven in de ergste hongersnood, waarin ze zichzelf gebracht hebben, doch waarin ze God vrij moeten laten of ze ooit één kruimel ontvangen zullen. Maar toen die verloren zoon thuis kwam en aan het hart van zijn vader gedrukt werd, toen heeft hij toch niet gevraagd om een huurling te worden. Waarom niet? Omdat hij door zijn vader als een kind werd ontvangen. Zijn vader zelf drukte hem tegen zijn hart. Zou hij dat met een huurling gedaan hebben? Daarom zegt hij wel dat hij niet meer waard is om een zoon genaamd te worden, maar het verzoek om een huurling te worden blijft achterwege. Dat kan er niet uitkomen. Het zou het vaderhart pijn gedaan hebben, nu hij weer kind was geworden. En dat is ook praktijk in het geestelijke leven. Dat is een bevinding waarvan al de verloren zonen leren meespreken. O, wat valt het dan mee bij die God. Ze hadden nooit durven denken, dat die God op hun schuld stond te wachten. O zondaar, als ge in die armen van genade valt. Eerst hebt ge niet om het minste durven vragen, vanwege alles verzondigd te hebben. Maar dan durft ge ook niet om het minste te vragen vanwege de oneindige ontfermingen Gods. Waar de Heere het doet meevallen, daar valt alles mee. Dan ontvangen ze niet een slavendeel, maar een kinderdeel. Ze ontvangen veel meer dan ze hebben durven vragen. Waar die genade-armen open gaan, daar is alles vol. Hoe kan dat? Dat leren ze later ook. Uit louter welbehagen in Christus. In die enige Zoon, Die in alles van de Vader verlaten was en zelfs nog geen huurling mocht worden voordat Hij alles voor rechtelozen betaald had.
Ds. F. Bakker

Het water des levens om niet

`Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke` Johannes 7:37

Wij ontmoeten de Heere Jezus in Johannes 7 op het Loofhuttenfeest. Een van de ceremoniën op dat grote feest was
dat er water gebracht werd naar de tempel. Dat werd gehaald uit de vijver Siloam, die via een tunnel verbonden was met een waterbron. Het gebeurde in optocht. Vooraan liepen twee priesters, die twee gouden kruiken droegen om water te halen.Op het tempelplein, bij het altaar, werd het water uitgegoten. Gedurende heel deze ceremonie zong het volk de woorden uit Jesaja 12: `Gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils.` Elke dag werd dit gedaan. En dan dacht het volk Israël aan Gods bewaring en onderhouding in de woestijn. Toen bracht de HEERE in dat dorre oord ook rivieren, vol van water, uit de steenrots voort! Maar….wie heeft de betekenis ervan verstaan? Wie van al die mensen op het feest zag verlangend uit naar het Water des Levens? Was de steenrots in de woestijn geen heenwijzing naar de Heere Jezus Christus? Paulus zegt in zijn brief aan de Korinthen: `En de
steenrots was Christus`! Hij is het Water des Levens. Hij ziet wat het volk doet in de tempel. En Hij weet dat er velen zijn die het niet verstaan. En daarom staat Hij daar, te midden van het volk, en dan roept Hij met luide stem: `Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke.`
Een rijke uitnodiging voor mensen die dorsten naar het Water  des Levens. Dit dorsten geeft een gemis aan van iets dat we werkelijk nodig hebben. Een gemis vanuit een leeg hart, dat schreeuwt om vervulling. Het is ten diepste het gemis van God. Begrijpt u Psalm 42 ook zo goed? Als een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God.` Dan hebt u een geestelijk gebrek! Dan weet u wat het is om vervreemd van God te zijn. U kunt de afstand tussen God en uzelf niet overbruggen, want de zonden en de schuld liggen ertussen. En toch….u verlangt zo naar God! Maar o, die zonden. Wat een smart! Wat een onmogelijkheid! Hoe zal ik rechtvaardig verschijnen voor God? Is er nog een middel om aan de verdiende straf te ontkomen? Zou ik nog in genade aangenomen worden? Hoor dan het Evangelie! God zegt: `Er is een plaats bij Mij! Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.` Als ontdekte zondaren dat gaan horen, wordt hun dorsten nog sterker, nog inniger. Er is niet alleen een dorst naar God, maar
ook naar de Heere Jezus: `Geef mij Jezus, of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven, maar een eeuwig zielsverderf.
`Kunt u ook niet meer buiten Hem leven? Hij komt tot u en Hij nodigt u tot Hem te komen. `Zo iemand dorst, die kome tot Mij…`
Wat staan daar toch mooie voorbeelden van in de Bijbel. Zondaren die komen tot Christus. Nee, dat kunnen ze niet in eigen kracht. Het is een gave van de HEERE alleen. `Niemand kan tot Mij komen`, zegt de Heere Jezus, `tenzij de
Vader hem trekke.`
God, de Vader trekt zondaren uit de duisternis tot het Licht der wereld. De Heilige Geest zal dan vrijmoedigheid geven om te komen. Nee, niet letterlijk, met uw voeten, maar het wil zeggen dat uw ziel naar Jezus uitgaat. Zie het eens bij die bloedvloeiende vrouw. Wat had ze niet gedaan om beter te worden, maar het werd steeds erger. Hoe kwam dat? Ze was aan het verkeerde adres! Ze moest bij Jezus zijn! En toen ze van Hem hoorde, kwam er zo´n verlangen om tot Hem te gaan. Sterker en sterker werd haar geloof en toen kwam het moment, toen kon ze niet meer in haar huis blijven. Ze moest….gedrongen door de heilige Geest. Ze kon niet anders meer. O wat vermag het geloof: `Als ik alleen maar de zoom van Zijn kleed mag aanraken, dan zal ik genezen zijn.` Misschien zegt iemand: Zou ik ook welkom zijn bij Hem? Als u ziet op uzelf, dan kan het nooit! Maar weet u wat de Heere nu zo dikwijls doet? Hij nodigt! Hij wil tot u komen door Zijn woord en daarin is Zijn stem te horen: `O alle gij dorstigen, komt tot de wateren; gij die niets hebt, komt tot Mij. Wie dorst heeft, kome tot mij en drinke van het Water des levens om niet! Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!´ Hoort u het, arme zondaar? U bent welkom bij Hem. Nooit heeft Hij tot het huis van Jakob gezegd:” Zoek Mij tevergeefs.” Ja, Hij weet wel hoe u tobt en onwaardig bent. Daarom zegt Hij het ook zo: `Die tot Mij komt, zal ik NIET uitwerpen!´ Dat denkt u wel, maar dat doe Ik niet! `Zo iemand dorst, die kome tot Mij…` en wat mag een arme zondaar bij Hem komen doen? Hij mag drinken van het water des Levens!
Wat wil dat zeggen? Dat de HEERE dat gemis in uw hart, die leegte, gaat vervullen, vol gaat maken. Waarmee dan? Met Zichzelf en al Zijn weldaden. Dan wordt de gemeenschap ervaren met de Heere. Dan neemt de Heere alle zorgen weg, alle bezwaren. Dan neemt Hij uw zonden weg en mag u de troost beleven van de vergeving der zonden. Dan is het weer goed tussen God en uw hart. Alles wat u mist, is bij Hem te verkrijgen, om niet. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis belijdt in artikel 29 dat Gods kinderen gestadig de toevlucht nemen tot Zijn bloed, Zijn dood, Zijn lijden en Zijn gehoorzaamheid. Zucht u misschien onder de last van uw zonden? Vlucht tot de Heere Jezus. Hij zegt: Zo iemand zucht onder het pak van zijn zonden, die kome tot Mij en drinke van Mijn bloed! Want Mijn bloed reinigt van alle zonde! Is de kracht van de zonde zo groot? Ziet u zo tegen de dood op? Vlucht tot de Heere Jezus. Hij zegt: Zo iemand bezwijkt onder de kracht van de zonden, die kome tot Mijn dood! Want Ik heb door Mijn dood de wereld overwonnen! Zo iemand bang is voor de dood, die kome ook tot Mijn dood! Ik heb de dood verslonden tot overwinning! Vecht de satan u aan? Wordt u zo beproefd? Is uw lijden zo groot? O, zie toch op Mijn lijden. Ik weet hoe zwak u bent, Mijn kind. Zie op Mijn wonden! Daar is balsem voor uw wonden! Begeert u om heilig voor Mij te leven? Lukt het niet? Kun je zonder Mij niets doen? Zo iemand onbekwaam is tot enig goed, die kome tot Mijn gehoorzaamheid! Want wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht. Wat een rijkdom in deze Fontein! Bij Hem is alles te verkrijgen voor de tijd en voor de eeuwigheid. Hier, bij Hem, wordt het vette van Zijn huis gesmaakt. En een volle beek van wellustmaakt hier, bij Hem, elk in liefde dronken.
Ds. J. de Bruin, Rotterdam

Gevonden door Jezus

Daarna vond Jezus hem in de tempel en zei tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet wat ergers geschiedde.  Johannes 5:14

Wie als gemeentelid ziek is geweest of een operatie onderging, zal na herstel en terugkeer naar huis, dankzegging laten doen in de gemeente. Dat is onder ons een goede zaak. Wie voor een ziekenopname of operatie staat vraagt immers doorgaans ook om de voorbede. De Heere roept er ook toe op; “Vergeet niet één van Zijn weldadigheden, vergeet ze niet, want het is God die ze u bewees!”
De verlamde man die na 38 jaar zo onverwacht is hersteld, is na de genezing naar de tempel gegaan. Dat was ook eigenlijk te verwachten, hoewel hij in zijn blijdschap ook direct naar familie of vrienden had kunnen gaan. Maar nee, zo lezen we: “daarna vond Jezus hem in de tempel…” was hij daar om zich aan de priesters te vertonen? Was hij daar om een dankoffer te brengen? De psalmwoorden “k zal liefd en lof voor u ten offer mengen, in het heiligdom, waar het volk vergaderd is”, zouden daarop kunnen wijzen. Net zo goed als wij met het vragen van dankzegging belijden in het huis des Heeren “om daar met lof Zijn grote Naam te danken.” Voor echte dankbaarheid hebben we echter nog meer nodig, namelijk, het onderwijs van de grote biddende en dankende Hogepriester. Echte dankbaarheid is
dan ook vrucht van Zijn opzoekende zondaarsliefde. Kijk maar…er staat dat jezus hem vond. Niet andersom, dat hij
Jezus vond. Steeds weer komt uit dat de Heere de Eerste is. Dat is maar goed ook, immers zou het anders nooit wat met ons worden. Hij begint met Zijn opzoekende liefde. De Heere spreekt de man aan en herinnert hem aan wat er gebeurd is. “Zie, gij zijt gezond geworden….” Zo wijst de Heere hem op het wonder van de genezing. Zie, dat is, let er op, leef er niet  overheen. Wat wordt het gauw weer vergeten, wat gaan we weer vaak over tot de orde van de dag. Wat staan we er weinig bij stil hoe wonderlijk het is dat er genezing intrad. Het is toch een wonder van Gods goedheid als voorgeschreven medicijnen of behandelingen aanslaan? We vragen toch of de Heere de handen van de chirurg wil besturen en of Hij de dokters wijsheid en kracht wil geven? Het had toch ook kunnen mislukken? Er
hadden toch ook complicaties kunnen optreden? Hoe vaak gebeurt dat niet?

De genezen man moet niet alleen bepaald worden bij het wonder. Hij krijgt ook nog een andere les. “Zondig niet meer” , zegt de Heere. Dat hoeft niet te wijzen op een specifieke zware zonde of een buitensporig zondig leven, zoals sommigen vermoeden. Ook de vrienden van Job zouden wellicht deze conclusie trekken. Nee, in dit vermaan wijst de Heere op de zonde die er altijd weer tussen komt. Zonden maken immers scheiding tussen de Heere en ons. Wij leggen ons zo gemakkelijk neer bij de zonden. De Heere doet dat niet. De woorden “niet meer” kunnen ook vertaald worden met : niet langer. Dan betekent het dus dat hij niet langer de zonden aan de hand moet houden. Hij en wij allen moeten breken met de zonden. Het is zo gevaarlijk om te volharden in een zondige levenswandel. De Heere weet ook hoe wij geneigd zijn de zonden goed te praten en zelfs te koesteren. Voortgaan in de zonden en met zondige verhoudingen betekent immers ons eeuwig verderf. Hebben we deze les niet nodig? Werd u zondaar voor God? Of…sluit je je af voor een ontdekkende prediking waarin de zonden worden bloot gelegd? Sla je het liefst dat eerste stuk van de catechismus maar over? Daar in de tempel sprak alles van de verzoening door voldoening. Het offerbloed dat er stroomde, de altaars die rookten wezen heen naar het bloed van Christus, het Lam Gods. Alleen als dat bloed persoonlijk toegepast wordt door Gods Geest mag het wonder van de verlossing en vergeving gezien worden. Buiten
Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf.
Op dat eeuwig zielsverderf wijst de Heere nog met alle klem. Waarom is het nodig te breken met de zonden? Luister naar de Heere: ‘opdat u niet wat ergers geschiede”. Zou de Heere bedoelen dat dan de verlamming weer terug zou komen en dat het hem zijn leven zou kosten?
Zou hij weer in grote eenzaamheid terecht komen waardoor hij weer zou moeten zeggen dat hij niemand had die hem ter zijde stond? Nee, ook deze genezen man is na verloop van tijd gestorven. Wie redt zijn ziel van het graf? De mens hoe vast hij staat is immers enkel ijdelheid. Eén was er die werkelijk alleen stond, zonder mens en zonder God: Christus, die als Borg en Middelaar van God verlaten werd. Maar daarom kan en wil en zal de Heere zelfs bij het naderen van de dood volkomen uitkomst geven aan Zijn volk en kinderen. Het zal duidelijk zijn dat de Heere hier waarschuwt voor het onverzoend sterven. Sterven is immers God ontmoeten. Het allerergste wat een mens kan overkomen is als je dan zonder Borg staat en dat God moet zeggen: “Ik ken u niet”. “Ga weg van Mij”. Heel duidelijk illustreerde de Heere dat in de bekende gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus. Lazarus de bedelaar, stierf en werd van de engelen gedragen in de schoot van Abraham. Maar de rijke man stierf ook maar sloeg zijn ogen op in de hel, zijnde in de pijn.
De vraag die we ons daarom moeten stellen luidt: wat heb ik er van geleerd? Waar heeft het mij gebracht? Wel geslagen, maar geen pijn gevoeld? Genezen en rijk gezegend? Het zal eeuwig tegen ons moeten getuigen wanneer er geen waarachtige bekering kwam. Wat een zegen wanneer het verootmoediging bracht voor Gods aangezicht. Dat het u bracht aan de genadetroon met de bede: “O , God, wees mij zondaar genadig”. Daar roept de Heere toe op: “vernedert u onder de krachtige hand Gods.” Hij kan alle dingen immers doen medewerken ten goede! Ook een ziekte van 38 jaar en een grote eenzaamheid waardoor je moest zeggen: ik heb geen mens…’. Als alle hulp je gans ontviel en niemand zorgde voor je ziel.
Maar als dan gezegd kan worden: “Gij zijt mijn toevlucht, sterkt’ en eer”. Jesaja profeteerde: “en te dienzelfde dage zult gij zeggen: Ik dank u, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij”.
Ds. A. van de Weerd