Gallio

“…en Gallio trok zich geen van deze dingen aan.”

Handelingen 18 : 17b

Wie is Gallio eigenlijk? Kent u zijn naam? Zijn naam komen we alleen hier in de Bijbel tegen. Uit de ongewijde geschiedenis weten we dat hij de oudste zoon van Lucius Amaeus Seneca was. Vooral zijn jongere broer is bekend onder de naam Seneca, de bekende wijsgeer van de stoïcijnen. Deze stoïcijnen staan bekend om hun onverstoorbare opstelling.

Zelfs leed en pijn worden op deze wijze verwerkt. Men windt zich nergens over op. Ze laten alles over hun kant gaan. En om godsdienstige kwesties maken zij zich niet druk.

Als Paulus in Korinthe is wordt zijn werk daar rijk gezegend. Hij blijft er één jaar en zes maanden. De Heere had immers gezegd dat Hij veel volk in die stad had. Er komen zondaren tot waarachtige bekering. Maar ook hier kwam weer openbaar de tegenstand van de Joden. Wat moet dat toch voor Paulus pijnlijk zijn geweest dat juist zijn eigen volksgenoten zo vijandig staan tegenover het Evangelie van vrije genade. Daarom was hij ook in Korinthe tot de heidenen gaan preken. De Joden laten het echter niet bij zitten. Toen Gallio als nieuwe stadhouder van Korinthe aantrad wendden zij zich tot hem. Ze zeggen: “Deze raadt de mensen aan dat zij God zouden dienen tegen de wet.”
Maar nu zijn ze bij deze stoïcijnen aan het verkeerde adres. Als het nu om levensbedreigende dingen ging… Voordat Paulus ook maar één woord ter verdediging hoeft te zeggen, zegt Gallio dat ze bij hem niet aan moeten komen met theologische kwesties. Die moeten intern bij de Joden maar opgelost worden.

Gallio is zijn tijd ver vooruit. Hier zie je de moderne mens. Alle godsdiensten zijn gelijk: ieder doet het op zijn eigen wijze. Laat mensen zelf uitzoeken welke god zij willen dienen.
Je moet daarom ieder maar in zijn eigen waarde laten. Als mensen daar nu mee gelukkig zijn, moet je ze echt niet iets anders opdringen.
Zelfs als de Grieken Sosthenes in zijn bijzijn afranselen, grijpt hij niet in. Gallio, zo lezen we, trok zich geen van die dingen aan. Hij verblikt of verbloost niet. Deze woorden zijn zo typerend voor Gallio. Gallio heeft helemaal niet in de gaten dat het hier gaat om de voortgang van het Koninkrijk van God. Hij doorziet niet dat het gaat om het Evangelie vaan een rijke Christus voor arme zondaren. Hij wil geen keuze doen. Maar… intussen doet hij het wel, want wie niet voor Hem is, die is tegen Hem. Ja, je kunt wel doen alsof het je niet aangaat. Maar de Heere komt er toch eenmaal op terug.

Gallio trok zich geen van deze dingen aan. Draagt u misschien de naam Gallio? Moet dat ook van jou gezegd worden? Hoe vaak heeft de Heere al niet geroepen? Hoe vaak kwamen er roepstemmen tot u? Misschien kwam het wel heel dichtbij in uw eigen gezin, in de straat waar u woont. Misschien gebeurde er iets met één van je klasgenoten. Iedereen was er ontdaan van. Diep onder de indruk. Slachtofferhulp moest ingeroepen worden. Kwam er echter bekering tot God? Onder de ernstigste preken, onder de lieflijkste nodigingen trok u zich toch geen van deze dingen aan. U bleef onbekeerd en ging uiteindelijk onverstoorbaar verder. Heden roept de Heere u op om u te bekeren van deze opstelling. Het is levensgevaarlijk, juist omdat het zo’n comfortabele positie lijkt. Je doet niemand kwaad en je wordt gerespecteerd. Maar… voor de Heere kan dit niet bestaan.

Wanneer laat een mens die “Gallio-houding” toch eens varen? Denk eens aan de profeet Nathan die tot David kwam. David, gij zijt die man, u bent een kind des doods. Toen trok hij zich dat zo aan, dat hij zondaar voor God werd. Lees de psalmen 32 en 51 maar eens.
Denk ook eens aan de eerste pinksterdag. Toen de Heere door Zijn Woord en Geest een pijl afschoot op het hart van drieduizend hoorders, konden ze het niet langer volhouden tegen God. Toen trokken ze het zich zo aan dat ze uitriepen: Wat zullen we doen mannen broeders? Dan komt er verslagenheid in het hart. Ja, dan ga je je naam horen noemen: zondaar, zondares. Doemwaardig. Ik ben door Uwe wet te schenden krom van lenden. Mijn zonden zie ik mij steeds voor ogen zweven. Is er nog enig middel om de welverdiende straf te ontgaan en weer tot genade te komen? De Gallio-houding moet een mens laten varen als Hij door de Heilige Geest overtuigd wordt van zonde, gerechtigheid en oordeel. O, wat ga ik het me dan aantrekken dat ik tegen een goeddoend God gezondigd heb. Dat ikzelf de gemeenschap met God verbroken heb, bij Hem ben weggelopen om nooit weer terug te keren. Wat ga ik het me aantrekken als de mogelijkheid van zalig worden gepredikt wordt in een weg dat ik er buiten moet vallen. Afsnijdend is het Woord. Maar toch… zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Gallio’s worden dan heilbegerige mensen bij wie het maar om één ding draait: “Och Heere, och wierd mijn ziel door U gered.” En: “Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God, daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot.” Wonderlijk als die ene Naam onder de hemel hun gepredikt wordt. Jezus Christus en Die gekruist. Zijn bloed reinigt van alle zonden. Dan hoor ik roepen: “Geef mij Jezus of ik sterf, want buiten Jezus is geen leven maar een eeuwig zielsverderf.”

Ds. A. van de Weerd

Loflied op de deugden Gods

“Want Gij, Heere, zijt goed en gaarne vergevende en van grote goedertierenheid, allen die U aanroepen.”
Psalm 86: 5

Hoe is God? Om die vraag te beantwoorden zullen we de Schrift moeten raadplegen.

Uiteindelijk kan alleen God Zelf zeggen hoe Hij is. Gaan we zelf proberen te omschrijven hoe God is en gaan we te rade met onze eigen ervaringen en inzichten dan komen we op dwaalwegen uit. Dan gaan onze denkbeelden omtrent God de toon aangeven en dat is net zo goed beeldendienst als wat Jerobeam in het Tienstammenrijk invoerde toen hij kalveren liet neerzetten in Bethel en Dan.
David die in deze Psalm 86 aan het woord is, heeft van God Zelf geleerd hoe Hij is. Dat mag hij nu in het gebed tegen God zeggen en tegelijk aan de volgende geslachten doorgeven. Als David deze Psalm maakt verkeert hij in grote nood. Meer dan eens zegt hij dit in deze Psalm. Direct al in vers 1: “Ik ben ellendig en nooddruftig.” Verder ook in vers 7: “In de dag mijner benauwdheid roep ik U aan.” Maar in de nood die hij beleeft, weet hij de weg tot de Heere. Hij gaat die weg; de weg van het gebed. Hij doet een beroep op de Heere en daarbij steunt hij op wat God eerst van Zichzelf heeft geopenbaard. De deugden Gods worden David geopenbaard. De deugden Gods worden Davids pleitgrond.

Hoe is God dan? Hij is goed. Dat is het eerste wat David hier noemt. Goed is Hij aan allen. Goed is Hij voor al Zijn schepselen. Hij doet Zijn hand open en verzadigt al wat er leeft. Zijn goedheid ligt verspreid op al Zijn werken. Hij is de Algoede. Zijn we in feite daar niet allemaal getuigen van? Zoveel goeds hebben we al van Hem ontvangen. Zoveel bewijzen van Zijn goedheid! Maar Gods goedheid is niet alles wat van Hem gezegd kan worden.
David weet ook van een andere eigenschap. God is gaarne vergevend. Dat heeft te maken met onze zonden. We staan bij God in de schuld. We hebben tegen Hem gezondigd. Hoe moet dat? Als de Heere de ongerechtigheid gadeslaat en als Hij vergelding komt doen, wie kan dan bestaan? Maar, zo zegt Psalm 130 – bij Hem is vergeving.
Hoe is dat dan? Een illustratie hiervan, gegeven door de Heere Jezus, vinden we in de vader van de gelijkenis van de verloren zoon. In hem zien we wat ‘gaarne vergeven’ is. Deze vader stond al op zijn zoon te wachten. En toen die jongen terug kwam, werd hij ontvangen met een kus. Hij had zijn vader heel wat aangedaan. Hij had hem onteerd en bedroefd en gekrenkt. Maar de vader vergaf gaarne. Zo is God. Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig en groot ven goedertierenheid.
Allerlei zondaren hebben dat al ondervonden. Tot zelfs de grootste goddeloze toe. Denk aan koning Manasse. Denk aan de moordenaar aan het kruis. Denk aan Saulus van Tarsen.
Maar niet alleen goddelozen hebben die vergevende genade leren kennen; ook eigengerechtigen die van dat kwaad bekeerd werden. Ja, de Heere maakt waar wat Hij heeft beloofd in Jesaja 1: 18: “Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.” Die bereidheid om te vergeven is met name openbaar gekomen in de komst en het werk van de Heere Jezus Christus. Vooral Zijn offer aan het kruis getuigt ervan. Daar gaf Hij Zijn leven; daar stortte Hij Zijn bloed. Daar is de fontein geopend tegen de zonde en de onreinheid. Daar is zichtbaar geworden dat God gaarne vergeeft.
Dat Evangelie laat God verkondigen, opdat de zondaar het weten zou. Bovendien geeft God Zijn Geest opdat de boodschap van Gods vergevende genade zou worden geloofd door schuldige zondaren en opdat zij er in de weg van het geloof waarlijk deel aan zouden krijgen.
Zo zorgt God ervoor dat de vergeving ook beleefd wordt. En dat de schuldige ervaart dat God inderdaad gaarne vergeeft. Dat Hij vergeeft met heel Zijn hart.
Hoe krijgt de zondaar er dan deel aan? Hij mag er om vragen. Hij mag tot de Heere komen. Maar dan wel met de belijdenis van zonden. Erken het eerlijk voor Hem wat we hebben misdaan. “Die zijn overtredingen bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen” (Spreuken 28: 13). “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid” (1 Joh.1: 19).

En verder is de Heere van grote goedertierenheid. Dat komt duidelijk uit in het feit dat Hij gaarne vergeeft. Maar niet alleen daarin. Er is ook genade die heiligt. En er is genade die leidt. Er is genade die vertroost. Ja, er is genade in elke nood en voor alle omstandigheden. Er is een volheid van genade. Groot van goedertierenheid is God. Er is geen eind aan. Laten we – nu we zulke getuigenissen hebben in de Schrift – toch niet klein van God denken. Daar doen we Hem oneer mee aan en daarmee berokkenen we onszelf schade.
Voor wie is God dit? Wie leren Hem nu zo kennen? Wie ondervinden dit? Allen die Hem aanroepen. Allen die Hem nodig gekregen hebben en vanuit die nood tot Hem vluchten. Die niet langer bij Hem vandaan kunnen blijven. Die in Hem gingen ontdekken alles wat zij voor hun arme ziel nodig hebbend uit de nood leerden roepen. Die het Woord dat van Hem spreekt leerden gebruiken en die erdoor vrijmoedigheid kregen om tot Hem te vluchten. Nee, dat is niet slechts voor twee of drie. De tekst zegt voor allen die Hem aanroepen. “Wie Hem aanroept in de nood, vindt Zijn gunst oneindig groot.” Zo was Hij in Davids tijd. Zo is Hij vandaag nog. Hebt u daar weet van? Hebt u Hem zo leren kennen?

Ds. P. den Butter

Verzwegen – beleden – vergeven

“Toen ik zweeg, werden mijn beenderen verouderd, in mijn brullen de ganse dag. Want Uw hand was dag en nacht op mij; mijn sap werd veranderd in zomerdroogten. Sela. Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de Heere; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde.”
Psalm 32 : 3-5

Spreken is zilver, zwijgen goud’, zo luidt een bekend spreekwoord. Hoe vaak dat spreekwoord ook waar is, er is een situatie waarin zwijgen allerminst goud is. Integendeel: juist de dood betekent. David spreekt erover in Psalm 32.

Verzwegen zonden
In onze tekst blikt David terug op een donkere periode in zijn leven. Een periode die beheerst werd door bepaalde zonden. Aan welke zonden David concreet denkt, wordt niet duidelijk. Wel blijkt uit de drie verschillende woorden die hij gebruikt voor zijn zonden, dat hij iets heeft verstaan van het gewicht ervan. Hij is een opstandeling tegen God; een krom en verkeerd mens, een doelmisser.

Eén zonde van David wordt ons wel genoemd. We lezen in vs 3: ‘ik zweeg’. David zwijgt! Dat wil zeggen: hij zwijgt over zijn zonde tegenover de Heere. Hij belijdt zijn zonde niet voor Gods aangezicht.

‘Ik zweeg’- dat geldt niet alleen voor David, maar van nature ook voor u, voor jou en mij. Zonder uitzondering. Wij zwijgen voor de Heere. Althans: voor zover het onze zonden betreft. O zeker, het kan best, dat ik op bepaalde momenten heel veel te vertellen heb. Ook tegenover God. Ik bid. Lang en uitgebreid. Ik breng allerlei zaken voor het aangezicht van de Heere. Maar als het nu gaat om mijn zonden – om die heel concrete zonden waar ik zo aan vastzit – dan geldt: ik zwijg.

En waarom zwijg ik? Omdat ik niet eerlijk wil worden voor God. Omdat ik niet als een schuldige zondaar voor Hem wil komen te staan. Omdat ik me staande wil houden in een leven van zonde, waar Hij buitengesloten blijft.

Nog iets aangrijpends: Die zwijgende mond komt niet alleen voor bij een mens van nature, maar kan zelfs voorkomen na ontvangen genade. Kijkt u maar naar David. De spiegel wordt dus voorgehouden aan ons allen: Ben ik op dit moment (nog altijd) een zwijger tegenover God, waar het mijn zonde(n) betreft?

Beleden zonden
Als David zwijgt, krijgt hij te maken met Gods hand. Gods hand gaat zwaar op hem rusten. David wordt onrustig. Hij krijgt te maken met tegenslag. Hij wordt ziek. Zelfs zo ziek, dat hij dichtbij de dood komt. Zijn levenssap, zegt vs 4, wordt veranderd in zomerdroogten.

Herkent u dat? Of jij? Dat de hand van de Heere zwaar op u rust? Op je drukt? Je voelt je benauwd en rusteloos. Ziek misschien wel. en je vraagt naar de reden: Waarom? Die vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Maar is het misschien, omdat u zwijgt? Omdat jij zwijgt? Je zonden niet wilt belijden voor de Heere? Niet eerlijk wilt worden voor God?

Kijk, dan ligt er genade in, dat de Heere het David zo moeilijk maakt in zijn leven. Dat de nood zo groot wordt. Want dat gebruikt de Heere om David op de plaats te brengen, waar hij eerlijk wordt voor God. Verzwegen zonden worden: beleden zonden.

We horen het David zeggen (vs 5a): “Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zeide: Ik zal belijdenis doen voor de HEERE’. Wat valt op in die woorden? Om te beginnen, dat Davids belijdenis een heel bewuste zaak is. David mompelt niet tussen allerlei andere zinnen door, dat hij ook nog wat gezondigd heeft. Nee, hij neemt het zich heel bewust voor: ‘Ik zal belijdenis doen’, Daarin klinkt iets door van het érnstig overleg’ dat eerst in Davids ziel heeft plaatsgevonden.

Opvallend is ook, dat David echt eerlijk gemaakt is. Hij bedekt zijn ongerechtigheid niet langer. Eerlijk komt hij ermee voor de dag.

En het derde: Hij doet belijdenis ‘voor de HEERE’. Hij stelt zich met zijn zonde voor het aangezicht van de heilige God. En onlosmakelijk daarmee verbonden: hij buigt voor de Heere: ‘ik heb gedaan wat kwaad is in Uw oog. Daarom ben ik, Heere, Uw gramschap dubbel waardig’.

De vraag naar ons toe: Kennen we dit belijden van onze zonde? Zonder deze belijdenis maken we ten diepste God tot een leugenaar, schrijft Johannes (1 Joh.1:9)

Vergeven zonde
In de weg van de echte, hartelijke schuldbelijdenis mag David het ervaren: ‘Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde’(vs.5b). Dat is de ervaring van David. Zijn scharlaken en karmozijnrode zonden – zo groot, zo zwaar – ze worden door de Heere vergeven. Ze worden weggewassen. Waar dat gebeurt, word ik van straatarm en diep ongelukkig, echt gelukkig, in de diepe en geestelijke zin van het woord. Welgelukzalig. Zo begint David zijn Psalm ook: ’Welgelukzalig is hij, wiens zonde vergeven is, wiens ongerechtigheid bedekt is, dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent’.

En dat brengt ons tenslotte bij de vraag – ook uw en jouw vraag? – hoe dat nu eigenlijk kan. Mijn zonden, die ik bedekte en verzweeg, hoe kunnen ze vergeven, bedekt worden? Dankzij mijn schuldbelijdenis? Nee. Al is dat wel de weg waarin de Heere Zijn vergeving wil schenken, het is nooit de reden waarom de Heere vergeeft. Want: hoe verbroken en verslagen een mensenhart ook is, waaruit de belijdenis van de zonde opwelt, het is en blijft een zondaarshart. En zelfs in het belijden van mijn schuld liggen nog gebreken en soms ook onzuivere motieven.

Als de HEERE David zijn zonde vergeeft en niet toerekent, is dat alleen, omdat Hij die zonde wel heeft toegerekend aan Zijn eigen Zoon. De Heere Jezus. ‘Die geen zonde gekend heeft’. Als Hij daar staat, voor de aardse rechter , terwijl allerlei beschuldigingen aan Zijn adres klinken, dan zwijgt Hij. Maar door dat zwijgen eigent Hij de schuld van Zijn kerk; heeft hij de schuld van vijanden op Zich genomen. En weggedragen. In deze zwijgende Zaligmaker is de zaligheid voor een schuldige zondaar.

Ds. A.J.T. Ruis

Zalige armen

“Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen”
Mattheüs 5:3.

Het gaat hier over mensen die arm zijn naar de wereld en die in tijdelijk opzicht veel gebrek hebben, er zijn immers genoeg armen, die God niet nodig hebben. Het gaat ook niet over de zogenaamde armen van geest: mensen die verstandelijk niet veel in hun mars hebben. Het gaat over armen van geest.

Wat zijn dit voor mensen?
Hun armoede raakt niet de buitenkant, maar hun innerlijk. Dat wil zeggen hun verhouding tot de Heere. Eigenlijk staat er bedelarm. Een bedelaar is iemand, die iedere dag zijn armoede beleeft. Hij heeft er last van. De armoede drukt hem… Zo zijn er ook in geestelijk opzicht mensen, die arm geworden zijn. Bedelaars. Ze zijn dat geworden. Van nature is de mens dat niet. Althans, hij is het wel, maar hij beleeft het niet. Maar als Gods Geest een mens gaat bearbeiden, dan wordt zo’n mens arm. Hij krijgt aan alles gebrek. Innerlijk wordt hij arm. Arm naar geest. En dat gemis wordt gevoeld. Als God in ons gaat werken, worden we bedelaars.

Wat gaan we dan missen?
Bijvoorbeeld heiligheid. We gaan zien, dat we van jongs af Gods geboden hebben overtreden. Onze zonden komen ons voor de geest en we leren bidden: “Schep mij een rein hart, o God.” We missen ook gerechtigheid. God laat ons onze schuld zien, en ook, dat we geen cent hebben om die schuld te betalen.
We missen geestelijke kennis. We weten geen weg meer. We kunnen het zelf niet meer. Een ander moet het ons zeggen. Heere, leer mij Uw weg. Kortom, we worden arm aan God. Wij zijn God kwijt. Dat gemis gaat schrijnen, want we kunnen God niet missen. We gaan hem zoeken met smart in ons hart. Van zulke mensen wordt gezegd, dat ze zalig zijn.
Dat zegt niet de wereld. Die begrijpt hier niets van.
Dat zegt ook niet ons eigen hart. dat voelt zich alleen maar ongelukkig.
Dat zegt Jezus. Zalig zijt ge, als ge als een bedelaar uw hand moet ophouden. Jezus spreekt zalig. En dus is het onomstotelijk waar.
Zalig, als we geen heiligheid en gerechtigheid hebben en als we God missen. Zalig als we onze armoede voor God beleven.

Waarom zalig?
Want hunner is het koninkrijk der hemelen. Het koninkrijk dat is de aanwezigheid van God Zelf. De gemeenschap met God. Dat was de rijkdom van het Paradijs. Maar door de zonde eerbiedigt de mens Gods Koningschap niet meer. God zoekt echter de mens weer op. In Christus. Zijn Koninkrijk daalt neer in de komst van Christus. Dat Koninkrijk is in Christus belichaamd.
In dat Rijk is geen armoede meer. Alleen rijkdom.

Wat voor rijkdom?
Rijkdom aan heiligheid. Heilige woorden, werken, gedachten en begeerten. Rijkdom aan gerechtigheid. Vergeving van zonden: lange witte klederen: de mantel der gerechtigheid. Rijkdom aan kennis. Hier ken ik ten dele: daar volkomen. Rijkdom in God. God alles en in allen. God ons deel tot in eeuwigheid. Die zaligheid is niet pas in de toekomst. Het beginsel wordt hier al beleefd. Op deze zal ik zien, op de arme en verslagene van geest en die voor Mijn Woord beeft. God woont bij de nederigen van hart en de verbrijzelden van geest. In Christus mogen ze God terugontvangen.

Geldt dit Woord van de Heiland ook voor u?
Of bent u rijk en verrijkt? Dat is de tegenstelling van arm. Maar dan geldt van u ook de tegenstelling van zalig. En dat is : rampzalig. Bekeert u dan en gelooft het Evangelie. Het Evangelie van God die de nederigen troost.

Ds. P. den Butter

Volbracht borgwerk tot behoud van de bruidskerk

“Het is volbracht.”
Johannes 19 : 30m

Wanneer wij op Goede Vrijdag in de geest op Golgotha vertoeven, zien wij in het midden van de drie kruiselingen de Man van smarten hangen. Het is geen wonder dat de vijanden van Jezus juichen. Wat kan een gekruiste doen? Wat is van hem te verwachten? Het is ook geen wonder dat de hel juicht. Want Jezus heeft het immers verloren?

“Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen.”
Het lijkt dus een verloren zaak. Is het wonder dat Zijn beminden bedroefd waren? Zij hadden gehoopt dat Hij was Degene Die Israël verlossen zou. En nu? Zijn einde is de kruisdood die bij God vervloekt was. Maar de hel en de vijanden juichen te vroeg.
Dan klinkt uit de mond van Jezus de triomf: “Het is volbracht.”
Men heeft het genoemd: “het rijkste woord voor Jezus, het aangenaamste voor de Vader, het schrikkelijkste voor de hel, het zaligste voor de zondaren.”
Ja, hoe en waartoe komt Jezus hier aan het kruis? De mens geschapen naar Gods beeld, was van God afgevallen. Zo lag er de grote breuk. Die komt God in Christus herstellen. Wie Christus wil prediken, moet bij Adam beginnen, niet bij Abraham. Anders is er geen plaats voor Christus en Zijn offer. Ik moet eerst mijn val in Adam leren kennen, zal Christus mij ooit dierbaar, gepast en noodzakelijk worden. Hij nam het op waar Adam het had laten liggen. Hij heeft God voldaan. Wat Adam bedierf, heeft Hij weer goed gemaakt. De schuld verzoend, maar ook volbracht wat Adam heeft nagelaten. Hij heeft door voldoening verzoening aangebracht.
“Het is volbracht.” Dit zijn drie woorden in onze taal, in het oorspronkelijke slechts één woord. Maar geen duizendmaal duizend woorden omschrijven de volheid hiervan. “Het is volbracht.” Gen enkel mens gaat heen die voltooid werk achter laat. Dit geldt wel van Jezus. Hier is roemensstof voor de kerk, nu en in alle eeuwigheid.
“Het is volbracht”, nadruk op “het”. Dit “het” wijst op de dingen die bij God te doen waren. Hij kwam om het welbehagen van God te voldoen. Het sluit alles in wat naar de raad en wil van God is te doen ter verlossing van Zijn volk. Deze arbeid nam de Zoon in de stilte van de eeuwigheid op Zich, de Vader een gemeente voor te stellen zonder vlek en rimpel. In Zijn kabinetsraad ontwierp de Drie-enige een plan tot behoud van zondaren. Volbracht is het plan. Een veelheid van profetieën kondigde de Messias aan. Vele personen waren zijn typen; voorafschaduwen van de Zaligmaker in Zijn drie ambten. Een reeks van ceremoniën, bij tabernakel en tempel, heeft het werk van de Verlosser afgebeeld. Dit alles is nu door Hem volbracht. Nee, Jezus zegt niet: “Ik heb het volbracht”, maar: “Het is volbracht”, nu nadruk op “is”.
De redding van de bruidskerk is geen wenselijkheid, niet slechts een mogelijkheid, maar een onomstotelijk feit. Het is niet misschien dat God Zijn gunst zal betonen, Zijn barmhartigheid zal uitlaten; maar is stellig en gewis, dat een eeuwige verzoening is aangebracht. Hij heeft de opdracht van God vervuld, waartoe Hij Zich gewillig had gegeven. Heel de weg en manier van de verlossing van de zondaar in Gods raad bepaald, is door Hem verwezenlijkt. Er behoeft dus niets meer te geschieden.
“Het is volbracht.” Nu nadruk op “volbracht”. Dit staat in de grondtekst in een vorm die zegt: “Het is af.” Niets behoeft er meer bij. Zondaar, draag toch niet langer uw knoeiwerk aan. Er ontbreekt aan Jezus’ werk niets. Het betekent dat het doel van God volkomen is bereikt. Hij maakte Zijn werk af, zonder enig verzuim of vergissing. Heel het Goddelijk werkprogram heeft Hij voltooid. De Vader kan er met algehele instemming in rusten. Hij heeft gehoorzaamheid aan de Vader gebracht. Nu is er geen verdoemenis voor hen die in Christus zijn. Nee, nu kan de uitverkoren kerk niet verdoemd worden. “Het is volbracht!” Dit is de uitroep van de grote Hogepriester Die in Zijn offer God bevredigd heeft. Nu kan de zondaar met God bevredigd worden. Gezeten aan Gods rechterhand zet de Heere op grond van het volbrachte werk Zijn arbeid van toepassing door de Heilige Geest voort.
Het volbrachte werk is het fundament waarop Hij Zijn kerk bouwt naar Zijn gemaakt bestek. Dit woord haalt een streep door al onze eigen verlossingspogingen, waar wij – liggend in een verbroken werkverbond – zo vol van zitten. Och, wat zijn wij vaak bezig, ook al kennen we genade, om eigen broddelwerk de Heere aan te bieden of bij Jezus’ werk toe te willen voegen.
“Het is volbracht” zegt dat wij alleen uit genade door Jezus’ Borgwerk zalig worden. Christus moet zijn volbrachte werk ambtelijk, door Zijn Geest, in ons uitwerken. Dan zal Hij ons eerst arm in onszelf moeten maken, ontdekken aan onze schuld, leren dat wij het in de val verspeeld hebben. Dat wij dagelijks niet anders doen dan Gods geboden overtreden. De natuurlijke mens probeert zichzelf te redden. Dit doet ook nog een bij aanvang begenadigde, als Christus nog voor hem verborgen is, ja nog als Hij hem in de belofte al is geopenbaard. Het strijdt zo tegen zijn vlees als hij leert: niets goeds in mij, niets komt van mij in aanmerking. Het is met mij verloren. Gelukkig als de Heere al ons eigen werk bij de handen gaat afbreken. Dat wij bij afgekeurd werk komen te staan. Dat onze gebeden en onze tranen ons ook niet behouden. Als het dan aan onze zijde hopeloos wordt, krijgt die Borg juist bedienend werk in en aan ons. De ziel kan dan alleen rusten daar waar God in rust, volkomen bevredigd in is, n.l. het volbrachte werk van Jezus. O, verlegen, verslagen, ontdekte ziel die uw eigen vonnis moet aanvaarden, maar hijgt naar verzoening en vrede met God. Nu, deze is er, namelijk in de weg waarin God tevreden is gesteld. Het is bij God in orde. Maar dit moet nu in u uitgewerkt worden. Hij moet Zelf als de grote Profeet u Zijn priesterlijk werk verklaren. Als wij niet weten hoe van de schuld af te komen en met God verzoend, moet Hij verklaren: “Alles heb Ik volbracht om u te redden, u behoeft er zelf niets meer aan te doen.”
Heerlijk als ons niet alleen de mogelijkheid ontsloten wordt, maar Hij verzekert: “Ik heb het voor u in orde gemaakt.”
Heerlijk als Hij u, wegloper van God, weer tot God brengt. Als dat gebeurt wordt het geding tussen God en u opgeheven. En de vrucht daarvan is de liefelijke vrede met God. De heerlijkheid van het onvergankelijk leven wordt in Jezus’ Borgwerk ontsloten. Zulk één kan Pasen vieren.
Wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft? “Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben en een erfgenaam des eeuwigen levens.” Door het geloof, dat ook een gave van God is, krijg ik persoonlijk deel aan het Borgwerk van Christus.
Kent u dit? Bent u al schuldenaar geworden door ontdekking van de Heilige Geest. Zucht u het uit: “Hoe word ik ooit met God verzoend?” Hij onderwijze u Zelf. Och, hier zijn de Zijnen nog zoveel aan bestrijding en wankelingen onderhevig. Heerlijk, als Hij de hand van het geloof op Zijn offer leert leggen en doet toe-eigenen. “Hij mij de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft, in zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem.”
Op grond daarvan kan ik hier leven met God, straks sterven, zal mij het hemels Paradijs ontsloten worden.
Hoe is het, lezer, lezeres? De Heere beware voor zelfbedrog. Hij verlene u genade, opdat uw leven zij Christus, dan zal uw sterven gewin zijn. Dan zult u straks God drie-enig groot maken voor Zijn genade in Christus u bewezen.

Overgenomen uit “Bewaar het Pand” 11 april 1968

Ds. J. van Doorn

Klinkt het nog door…?

“Sela.”
Psalm 84: 5, 9

Sommige mensen lezen dit Hebreeuwse woordje altijd, anderen laten het zondermeer weg. Wat is de bedoeling van dit woord?

Het hoort thuis in de Psalmenbundel, in gebed en lofzang, klacht en jubel.

Zo treffen we het ook aan in Habakuk 3. Nu kun je dat zakelijk afdoen door te volstaan met de mededeling dat het een muzikale aanwijzing is en de zaak laten rusten. Toch is het wel nuttig om bijvoorbeeld in Psalm 84 eens na te gaan of er meer muziek in zit.

Welke verklaring we ook kiezen – verhoging van de stem in het volgende deel, een aanwijzing om het voorgaande nog eens te herhalen of een pauze – het gaat om een accentuering van het voorgaande, waardoor het bijzondere nadruk krijgt. Je zou het kunnen weergeven als een aanwijzing om wat geklonken heeft nog eens door te laten klinken en je voor te bereiden op het volgende deel. Deze pauze wil de spanning erin houden.

In Psalm 84 klinkt vóór het eerste ‘sela’: ‘Welgelukzalig zijn zij, die in Uw huis wonen; zij prijzen u gestadiglijk’. Laat dat nu eens naklinken als u dit gehoord en gelezen hebt. Wie is er volgens ons een gelukkig mens, iemand die te feliciteren is? Zegt ons hart daar ‘amen’ op: die mens is gelukkig die mag wonen daar waar God Zich laat horen en zien? Werden wij zo begerig om ‘op te gaan naar Gods huis’, omdat het verlangen naar Hem ons daarheen dringt? Laat die vraag niet rusten, maar neem eens rust om vóór de rustdag over deze vraag na te denken. Het loflied op de woning van de HEERE krijgt een bijzonder accent door het ‘sela’. En als we dat verder mogen zien in het licht van het huis des Vaders met de vele woningen, waar Christus bezig is, plaats te bereiden voor de Zijnen, dan is er alleen des te meer reden om eens ‘pauze’ te nemen, en het Woord door te laten klinken. Dan roept zelfs deze muzikale aanwijzing om de Geest Die alleen het Woord werkelijk tot klinken kan brengen in ons hart.

Zo krijgt deze lofprijzing een bijzonder accent, zo zou de hevigheid van het verlangen als het ware nóg wel weer een keer tot klinken gebracht mogen worden. De vraag is of we in onze tijd waarin de ‘emocultuur’ bloeit – emoties doen het goed – we niet een onstellende vervlakking tegen komen van echte emoties. ‘Beeldbuistranen’ zijn van een andere orde van de tranen die opwellen als we onder vier ogen met de HEERE spreken. Tranen van onuitsprekelijk vreugde én van onzegbaar verdriet. Zo komen we een tweede ‘sela’ tegen na vers 9: ‘HEERE, God der heirscharen! Hoor mijn gebed; neem het ter oren, o God van Jakob!’ De vermoeide pelgrim bidt, smeekt indringend. En dat mag dóórklinken. Laat het toch horen als het u nood is! Heel praktisch: als we in de kerk een klaagpsalm zingen, doen we dat al lispelend, ingehouden? Is het dan wel nóód…?!

Het ‘sela’ wil tot leven komen en geeft diepten en hoogten aan door een accentuering. Een vlak geestelijk leven is geen best teken. Kennen we nog pauzes waarin Gods verbazingwekkende genade in onze verlorenheid doorklinkt? Of zingen we altijd maar een beetje kabbelend door of zijn we als stilstaand water?

Kijk het woordje ‘sela’ nog maar eens goed in de ogen…U kunt het gerust ongelezen laten, als u de aanwijzingen van dit woordje maar ter harte neemt.

Ds. M.J. Kater